Lukas 5
Aan het begin van dit hoofdstuk vinden we een gebeurtenis, dat volledig buiten zijn historische plaats staat. Het gaat om de roeping van de eerste apostelen, met name die van Simon. Dit wordt naar voren gebracht vergelijkbaar met andere gelegenheden, waar het slechts om een enkele blinde of bezetene ging, ook al waren er eigenlijk meerdere. Zo is de zoon van Jona hier het grote voorwerp van Gods genade, hoewel anderen ook op hetzelfde moment geroepen werden. Hij had metgezellen, toen hij alles om Christus’ wil verliet. Maar alleen zijn roeping – en niet de hunne – wordt in detail beschreven. In Marcus leren we dat de roeping van Petrus voorafging aan het bezoek aan zijn huis en de genezing van zijn schoonmoeder. We weten ook dat Johannes ons de gelegenheid beschrijft dat Simon voor het eerst de Heer Jezus zag (Joh. 1:42). In tegenstelling daarmee schrijft Markus, dat Simon vanaf zijn schip en uit zijn beroep geroepen werd (Mark. 1:16-17). Lukas stelt ons nu de genade van de Heer bij de mensen en ten gunste van hen voor. Hij beschrijft Zijn weg van de synagoge in Nazareth tot aan Zijn prediking in heel Galilea, terwijl Hij onderweg demonen uitdrijft en ziekten geneest. Dit is in wezen een ontwikkeling van de macht van God in de Heer over satan en over al de noden van de mensen door het Woord. Eerst wordt daarvan een volledig beeld gegeven. Om dit niet te vertroebelen, wordt de roeping van Simon in hun tijd weggelaten. Echter, omdat de handelwijze van de Heer bij die gelegenheid van de hoogste waarde en van grote betekenis is, wordt zij voor deze plaats bewaard. Dit illustreert de methode van Lukas om de gebeurtenissen moreel te ordenen. In plaats van gewoon in hun volgorde te rapporteren, is een dergelijke samenvatting kenmerkend voor Lukas.
“En het gebeurde, toen de menigte op Hem aandrong om het Woord van God te horen, dat Hij bij het meer Gennesaret stond. En Hij zag twee schepen aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten. Hij ging aan boord van één van die schepen, dat van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land af te varen, en Hij ging zitten en onderwees de menigte vanuit het schip. Toen Hij ophield met spreken, zei Hij tegen Simon: Vaar naar het diepe gedeelte en werp uw netten uit om te vangen. Maar Simon antwoordde en zei tegen Hem: Meester, wij hebben heel de nacht gewerkt en niets gevangen, maar op Uw woord zal ik het net uitwerpen” (vs. 1-5). Klaarblijkelijk lag de eerste grote test in het Woord van Jezus. Simon had zich lang afgetobd, maar het woord van Jezus was genoeg. “En nadat zij dat gedaan hadden, vingen zij een grote hoeveelheid vissen en hun net begon te scheuren. En zij wenkten hun metgezellen, die in het andere schip waren, dat zij hen moesten komen helpen. Die kwamen en zij vulden beide schepen, zodat zij bijna zonken” (vs. 6-7). Dan lezen we van het morele effect. “Toen Simon Petrus dat zag, viel hij neer voor de knieën van Jezus en zei: Heere, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens” (vs. 8).
Dat was de meest natuurlijke reactie voor een ziel die niet alleen door de machtige daad van de Heer getroffen was, maar vooral het bewijs dat je absoluut kon vertrouwen op Zijn Woord en dat de goddelijke kracht het Woord van de mens Christus Jezus beantwoordde. Zijn zonde stond groot voor Simons geweten. Het Woord van Christus richtte het licht van God in zijn ziel. “Ga weg van mij, want ik ben een zondig mens”. Hij wist nu wat zonde is en beleed het. Uit zijn liggen aan de voeten van Jezus echter bleek, dat zijn hart zich heel anders voelde. De Heer zou hem niet verlaten, hoewel zijn geweten hem zei, dat het eigenlijk zo zou moeten zijn. Hij was overtuigd van zijn zondige toestand, dieper dan ooit tevoren. Toch verbond een echte band het hart van Simon zich met Christus. Hij was, voor zover wij het kunnen nagaan, uit God geboren, en kende sinds enige tijd de stem van Jezus. Hij hoorde het niet voor de eerste keer, zoals we leren uit Johannes. Nu drong het Woord echter zo heftig en doordringend tot hem door, dat deze verklaring de gevoelens van zijn ziel weergaf. Maar ongetwijfeld lag er een tegenstrijdigheid in om neer te vallen aan de voeten van Jezus en om daarbij te zeggen: “Ga weg van Mij”. Dit conflict had zijn wortels niet in het hart; het lag slechts aan de oppervlakte van zijn woorden. Want zijn diepste gevoelens verlangden naar Jezus en verheugden zich in Hem. Hij klampte zich aan Hem vast met geheel zijn ziel, maar toch in het vaste bewustzijn, dat hij niet het minste recht had dit te doen. Hij wist dat hij zelfs in zekere zin het oordeel over zichzelf uitspreken moest, hoewel dat volledig in tegenspraak met zijn wensen was. Hoe meer hij besefte wie Jezus was, des te meer voelde hij zich onwaardig voor het gezelschap van een dergelijke Persoon. De genade roept in haar werkzaamheid dit gevoel al vroeg in een ziel wakker. Het is naar mijn mening niet het eerste resultaat, hoewel een vroege. We moeten namelijk in de wegen van God met een ziel niet ongeduldig zijn. Petrus werd door het wonder verrast, daarom sprak hij deze woorden tot de Heer. Het genadige antwoord moest hem rust brengen. “Wees niet bevreesd”, zei Christus, “van nu aan zult u mensen vangen” (vs. 10). Ik ben uitvoerig ingegaan op dit gedeelte om de morele kracht van ons evangelie te markeren. Een goddelijk Persoon openbaarde zich in genade door de onthulling van de kennis en kracht van God. Ook wanneer zij in zedelijk opzicht zich tot het geweten wendde, dreef zij toch de angst niet minder weg.
William Kelly
Geplaatst in: Evangelie
© Frisse Wateren, FW