Bijbelcursus
Repetitie les 6 tot 9
• Lees eerst les 6 t/m 9 nog eens rustig en geconcentreerd door;
• werk vervolgens aan de herhalingsles; vermeldt de bijbelteksten waar u het antwoord gevonden hebt;
• als u het antwoord niet zeker weet, kunt u naar de vorige lessen kijken.
* * *
1. Wat moest de blindgeborene doen om zijn dagelijks brood te krijgen?
………………………………………………………………………………………………………………………
2. Daar zat deze ongelukkige man, maar wie bleef staan om hem te helpen?
…………………………………………………………….
3. Hij spuwde op de grond, maakte een slijk van het speeksel en streek het slijk op
…………………………………………………………….
4. Voor ons mensen lijkt dat dwaasheid te zijn, maar vergeet niet: “Het dwaze van God is
………………………………………………………………………………………………………………………
5. Wat moest de blinde man doen om weer te kunnen zien?
………………………………………………………………………………………………………………………
6. Wie (in het Oude Testament) moest zich zeven keer wassen in de Jordaan om van melaatsheid te worden genezen?
…………………………………………………………………………………………………
7. Beiden gingen naar het water. Welk verschil was er echter?
………………………………………………………………………………………………………………………
8. De blindgeborene kwam terug met een blij gezicht. Hij kon zien! Iedereen wilde weten hoe ze waren genezen. Toen de Farizeeën vragen bleven stellen, zei de man aan het eind: “… één ding weet ik …
………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………
9. Er zijn veel herders. Er zijn ook goede herders onder hen. Maar er was er maar één die kon zeggen: “Ik ben de goede Herder.” Wie was dat?
………………………………………..
10. Wanneer wordt duidelijk of iemand een goede herder is?
………………………………………………………………………………………………………………………
11. Een herder en ontelbaar veel schapen. Kent de goede Herder elk schaap door en door?
………………………
Hoe roept Hij hen ………………………………………………………………… !
12. Wanneer behoort men tot de kudde van de Heer Jezus?
………………………………………………………………………………………………………………………
13. Kent u een ander voorbeeld, waar men door een deur naar binnen moest om gered te worden?
………………………………………………………………………………………………………………………
14. Kun je ooit als een schaap van de Heer Jezus, nog verloren gaan? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………
15. Wie woonde er in het dorp dichtbij de grote stad?
……………………………………..
16. De Heer Jezus was aan de andere kant van de Jordaan. Welke boodschap kreeg Hij uit Bethanië?
………………………………………………………………………………………………………………………
17. Ging de Heer Jezus onmiddellijk naar Bethanië?
………….
Wat deed Hij dan?
………………………………………………………………………………………………………………………
18. Toen de Meester eindelijk Bethanië bereikte, was Lazarus al gestorven en begraven. Hoe lang lag hij al in het graf?
…………………………………………………………..
19. De hoop van Maria en Martha had plaatsgemaakt voor verdriet. Wat lezen we van Hem toen Jezus dit zag?
………………………………………………………………………………………………
20. Jezus kon zeggen: “Ik ben de opstanding en het leven.” Wie werden er al vóór Lazarus door de Heer Jezus opgewekt?
a. ……………………………………………………………………..
b. ……………………………………………………………………..
21. “Ik ben de opstanding en het leven, wie in mij gelooft
……………………………………………………………………………….
22. Wat riep Jezus met luider stem bij het graf van Lazarus?
……………………………………………………………………………….
23. En Lazarus kwam naar buiten! Nu is er hoop voor allen die geloofd hebben en gestorven zijn. Als de Heer Jezus komt, zullen ze allen
……………………………………………………………………
24. Je kunt je wel voorstellen, dat de Joden Lazarus wilden zien. De hogepriesters waren boos. Wat wilden ze met Lazarus doen?
………………………………………………………………………………
25. Toen de Meester eens bij Simon de melaatse werd uitgenodigd, zat Lazarus ook aan tafel. Wie heeft de gasten bediend?
26. Dienen is goed, maar het belangrijkste is
……………………………………………………………………
27. Maria was er ook. Wat had ze bij zich?
…………………………………………………………………
28. En wat deed zij daarmee?
………………………………………………………………………………………………………
29. Hoe vaak vinden we haar aan de voeten van de Heer Jezus?
……………… keer.
30. Wat deed ze daar de eerste keer?
…………………………………………………………………………………………………
31. Toen Maria de voeten van de Heer Jezus zalfde, was er iemand die met huichelachtige woorden slechte dingen zei. Wie was dat?
……………………………………………..
32. Meende hij echt wat hij zei?
…………………………
Wat was hij?
…………………………………………..
33. Niet de discipelen, niet de vrouwen die Hem volgden, maar wie begrijpt het meeste van wat de Heer Jezus wilde doen?
……………………………
34. Zij had de kostbare zalfolie bewaard voor welke dag?
……………………………………………………………………..
© www.bibelkurs.com
Geplaatst in: Bijbelcursussen
© Frisse Wateren, FW