1 jaar geleden

Vijf dorpen (3)

Mattheüs 4 vers 13; Mattheüs 11 vers 23

Kapernaüm (1)

“Zie, Mijn Knecht!” (Matth. 12:18)

“Toen Hij nu had gehoord dat Johannes was overgeleverd, vertrok Hij naar Galiléa; en Hij verliet Nazareth en kwam in Kapernaüm wonen dat aan de zee1 ligt, in het gebied van Zebulon en Naftali …” (Matth. 4:12-13). Zo beschrijft Mattheüs de intrede van de Heer Jezus in het openbare leven. Hij verliet het afgelegen dorp, waar Hij zoveel jaren had doorgebracht om naar deze drukke handelsstad aan de oevers van het Meer van Gennézareth te komen, waar Hij veel wonderen zou doen en het grootste deel van Zijn onderwijs zou geven. En Hij “begon ongeveer dertig jaar oud te worden …” wordt ons verteld in Lukas 3 vers 232.

Het was een groot voorrecht voor deze stad, dat de Zoon van God er een tijd woonde: “… het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien, en voor hen die zaten in [het] land en [de] schaduw van [de] dood, hun is een licht opgegaan” (Matth. 4:16).

Maar ook wat een verantwoordelijkheid voor hen, want “Ieder nu wie veel gegeven is, van hem zal veel worden geëist” (Luk. 12:48). Kapernaüm heeft de Messias niet aangenomen. Hij werd er afgewezen en veracht, net als elders. “Toen begon hij de steden waarin zijn meeste krachten waren gebeurd, te verwijten dat zij zich niet hadden bekeerd: Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda! … En u, Kapernaüm, zult u soms tot [de] hemel verhoogd worden? Tot de hades3 zult worden neergestoten! Want als in Sodom de krachten waren gebeurd die in u zijn gebeurd, het zou tot op heden zijn gebleven” (Matth. 11:20-23).

Sodom noch Kapernaüm zijn tot op de dag van vandaag blijven bestaan. Van Kapernaüm is niets meer over, alles is verdwenen.

Maar hoeveel verschrikkelijker is het lot van hen die, nadat ze Hem hebben gehoord, Hem hebben gezien, Zijn wonderen hebben aanschouwd, “de Zoon van God met voeten hebben getreden”! En wat zal het lot zijn van hen die vandaag het evangelie van genade verwerpen en zich afkeren van Hem die hun is voorgesteld, misschien al van kindsbeen af, en die zich verzetten tegen de werking van de Heilige Geest, die toch aan hun harten heeft gewerkt? “Vreselijk is het te vallen in [de] handen van [de] levende God!” (Hebr. 10:28-31).

Kapernaüm, het centrum van Zijn bediening in Galiléa, wordt “Zijn eigen stad” genoemd (Matth. 9:1); we zien Hem bij vele gelegenheden terugkeren naar het huis, dat Hij daar bewoonde.

Roeping van de discipelen

Het was in Kapernaüm en omgeving dat de Heer Jezus zich vanaf het begin van Zijn bediening wilde laten vergezellen door discipelen die, door Hem Zelf geroepen, alles achterlieten om Hem te volgen. Simon en Andreas “verlieten onmiddellijk de netten en volgden Hem.” “Jakobus … en zijn broer Johannes …verlieten hun vader Zebedeüs in het schip en gingen Hem achterna.”“Levi … stond op en volgde Hem.” Wat een gehoorzaamheid aan de roep van de Meester! Hoe volgden zij in de voetsporen van Hem die in staat was om “onmiddellijk” en “opnieuw” te reageren – woorden die zo kenmerkend zijn voor het evangelie naar Markus – op de verschillende verzoeken en noden die Hem werden voorgelegd.

Opnieuw was het in Kapernaüm, waar we lezen van de Heer Jezus: “En Hij klom op de berg en hen riep bij Zich hen die Hijzelf wilde, en zij kwamen naar Hem toe. En Hij stelde er twaalf aan, <die Hij ook apostelen noemde,> opdat zij bij Hem zouden zijn en opdat Hij hen zou uitzenden om te prediken” (Mark. 3:13-14). Laten we naar deze woorden kijken. Het waren niet de discipelen die besloten om de Meester te volgen; Hij was het die hen riep; Hij koos degenen die Hij wilde, en wanneer ze tot Hem gekomen zijn, is Hij het die hen aanstelt, niet om onmiddellijk uit te gaan en te prediken, maar eerst “om bij Hem te zijn.” Er is geen vruchtbare bediening als men niet eerst aan de voeten van de Heer is gaan zitten, als men niet van Hem heeft geleerd en als men niet in Zijn gemeenschap heeft geleefd en leeft.

In Lukas 14 vers 25-35 noemt Jezus drie voorwaarden om Zijn discipelen te zijn, voorwaarden die het hele geheim van een overwinnend en gezegend leven omvatten.

Voor iedereen die gehoor heeft gegeven aan de oproep van de Heer Jezus om “als iemand Mij wil navolgen,” komt het uur om vrijwillig “zijn kruis op te nemen” (Mark. 8:34). Het is één ding om onze eenwording met Christus in Zijn dood overeenkomstig de leer te erkennen; het is iets anders om het kruis aan den lijve te ondervinden.

  1. “Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn broers en zijn zuster …” (vs. 26). De Heer moet boven de nauwste banden komen. Dit is de betekenis van het woord haten. Mattheüs 10 vers 37 maakt dit duidelijk: “Wie zijn vader of moeder liefheeft boven Mij … wie zijn zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard.” Op het gebied van de meest gerechtvaardigde genegenheden maakt Jezus aanspraak op de eerste plaats.
  2. “… ja, zelfs ook zijn eigen leven …” (vs. 26). Sterven voor Christus is een genade die slechts aan weinigen is voorbehouden, maar je leven aan Christus geven (Rom. 12:1-2) is een van de essentiële voorwaarden voor iedereen die Zijn discipel wil zijn. “Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar,” zal de apostel Paulus zeggen (Hand. 20:24).
  3. “Zo kan dan ieder van u, die niet afscheid neemt van al zijn bezittingen, mijn discipel niet zijn” (vs. 33). Deze derde voorwaarde omvat in één klap alle gebieden van afstand doen omwille van Christus. Dit is het kruis in al zijn toepassingen. Het wordt aan “ieder van ons” aangeboden. Niemand wordt uitgesloten, er is geen uitvlucht. Ofwel alles … ofwel niets.

Hebben wij, na het berekenen van de kosten (vs. 28), besloten om Christus zo innig mogelijk te erkennen en, met de hulp van Zijn genade, Zijn discipelen te zijn?

Deze verzen zijn niet alleen gericht aan zendelingen, maar aan een ieder die de Heer wil volgen. De test van hun praktijk zal niet in de eerste plaats bestaan uit grote ontzegging en in grote afzondering, maar in de eerste plaats in de manier waarop we Hem de eerste plaats weten te geven in het dagelijks leven, in alle dingen. Zoek eerst het koninkrijk van God; daarna onszelf vol vertrouwen overgeven aan de zorg van de Vader. Weten we bijvoorbeeld hoe we elke dag twintig of dertig minuten apart moeten zetten, naast onze ochtendlezing, om Zijn Woord te bestuderen, zelfs ten koste van onze arbeid of onze ontspanning?4 Weten we hoe we de ongemakken van onze dagen uit Zijn hand moeten aanvaarden? Om een voordeel of gemak op te geven om een goed werk uit te voeren, dat Hij voor ons heeft voorbereid en op onze weg gelegd heeft?

Een discipel van de Heer zijn betekent – zoals iemand heeft gezegd – het veranderen van middelpunt: ooit was het ik het middelpunt, nu is Hij dat. Dat zegt veel!

De wonderen

De evangeliën vertellen ons over ongeveer vierendertig wonderen die door de Heer werden verricht. Maar Johannes zegt: “Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen van zijn discipelen gedaan, die niet geschreven zijn in dit boek” (Joh. 20:30; vgl. 21:25). Een groot aantal van deze wonderen werd in Kapernaüm en omgeving verricht. Hij genas de knecht van de hoofdman met “een woord” (Matth. 8:5-13). Hij verloste de schoonmoeder van Petrus van haar koorts door haar hand aan te raken: “En zij stond op en diende Hem” (Matth. 8:15). (in Mark. 1:31 staat: “Zij diende hen”; wij dienen de Heer in de Zijnen).

Opnieuw was het in Kapernaüm, toen het avond was geworden, dat allen die leden en bezeten waren tot Hem werden gebracht, “en de hele stad had zich verzameld bij de deur” (Mark. 1:32,33). Het was ook daar, waar “men hoorde dat Hij in huis was” (Mark. 2:1), dat mensen een verlamde man bij Hem brachten, die ze door het dak moesten laten zakken vanwege de menigte. “Maar toen Jezus hun geloof zag” (Mark. 2:5) vergaf Hij de zonden van de zieke man en genas hem.

Het voorval van de diedrachmen vond ook plaats in Kapernaüm (Matth. 17:24-27) en belicht aan de ene kant de nederigheid van de Heer Jezus, die bereid is om deze belasting te betalen; Hij, de Heer van de tempel, die Zichzelf één maakt met Petrus in deze belasting, en aan de andere kant de heerlijkheid van de Schepper, die een vis kan bevelen om Hem de vereiste stater te brengen om deze aan de tollenaar te geven. <<Alles wat de aarde bevat was aan Hem dienstbaar, zelfs op het moment dat Hij ermee instemde aan de mens dienstbaar te zijn>> (John G. Bellett). Met welk een tact berispte Hij Petrus (die Hem naar Zijn eigen bodem had gesleept) toen Hij zei: “Neem die en geef hem hun voor Mij en jou,” niet “voor ons!”.

Zijn onderwijzingen

Hij sprak tot de menigte in gelijkenissen: “… sprak Hij het woord tot hen, naardat zij het konden horen” (Mark. 4:33). Veel van deze gelijkenissen, zoals Mattheüs 13, werden uitgesproken in Kapernaüm. Hoe heeft Hij zich aangepast aan Zijn publiek door Zijn voorbeelden uit het dagelijks leven te kiezen, door niet in Galiléa te spreken zoals in Judéa, door de menigte niet in dezelfde bewoordingen toe te spreken als de discipelen! Daarin is Hij ook een voorbeeld voor ons, zodat wij het Woord zo presenteren, dat het aangepast is aan het begrip van de toehoorders, door niet tot kinderen te spreken als tot volwassenen, of tot onwetenden als tot kinderen van God. Zoals de Handelingen van de apostelen ons laten zien, zal Paulus zorgvuldig het voorbeeld van de Meester volgen en de Atheners niet aanspreken zoals hij dat tegen de Joden zou doen.

Toen Hij de menigte in gelijkenissen onderwees (Matth. 13:10-15), verklaarde Hij “alles aan Zijn eigen discipelen” (Mark. 4:34). Meer nog, Hij onderwees Zijn discipelen op een directe manier, volgens de maat van hun geloof. In Kapernaüm toonde Hij hen het belang van nederigheid (Matth. 18:1-14); in Kapernaüm sprak Hij opnieuw over het levende brood, dat uit de hemel neerdaalde (Joh. 6:24-59).

 

NOOT:
1. Dit is hier en in vers 15 de zee van Tiberias, het meer van Gennézareth.
2. Anderen vertalen: “Hij was ongeveer dertig jaar oud, toen Hij begon op te treden.”
3. Hades is, net als sjeool in het oude testament, een zeer vage aanduiding voor de verblijfplaats van de geesten van de doden (verg. Luk. 16:23), wel te onderscheiden van de ‘hel’ (geheel), de plaats van het uiteindelijke en eeuwige oordeel (verg. 10:28; 25:41).
4. In dit opzicht is het beter om twintig minuten per dag te besteden aan het lezen van de Bijbel en aan drie pagina’s aanverwante overdenking om ons te helpen de Bijbel te begrijpen, dan om er een uur voor uit te trekken … als daar tenminste tijd voor is!

 

Georges André; © www.haltefest.ch

Jaar 1975; bladzijde 87

Geplaatst in: ,
© Frisse Wateren, FW