Vervolgverhaal: Een geheime reis (9)
Nadat opa Gait de drie vluchtelingen weer uit de Schuilhut had gehaald en onderweg naar boer Lankhorst een Duitse dienstauto konden ontlopen, slapen ze die nacht bij de familie Lankhorst op de boerderij. De volgende morgen gooit soldaat Adolf bijna nog roet in het eten door zijn onverwacht bezoek op de boerderij. Dit loopt ook goed af en kunnen de vrienden eindelijk richting Friesland afreizen met hun nieuwe vriend Dietrich. Ook dit keer hebben ze op hun reis naar Friesland weer een bijzondere Schuilplaats nodig …
Op reis naar Friesland
De auto wordt uit de schuur gehaald en achter de boerderij gezet. Dan kun je hem vanaf de weg niet zien. Dan gaan er een aantal zakken in de auto. Ook enkele oude dekens, want je weet maar nooit. Ze maken nu wat haast want vriend Dietrich wil nu toch wel zo snel mogelijk weg om nog deze dag in Friesland te kunnen komen. De jongens pakken nu hun tassen waarin de boerin hun inmiddels al dat heerlijk pakket eigengemaakte boterhammen in had gedaan. Vlug leggen ze deze in de dienstauto. Daarna geven ze alvast aan de boer en de boerin een hand en groeten hen hartelijk en danken hen voor alles wat zij voor hun gedaan hebben. De boerin geeft hen nu weer een dikke ‘pakkerd’ op hun wangen waardoor een rode kleur hun gezichten siert. Dat was de tweede keer al binnen korte tijd. “Wat een lieve boerin, hè Jee-Pee”, fluistert Babby, als zij hun plekjes achterin de auto hebben ingenomen. “Nou en of”, glundert Jee-Pee. Ook Jan Snor heeft inmiddels afscheid genomen van boer en boerin Lankhorst. Na alles ingepakt te hebben gaat hij eveneens achterin hun ‘vluchtauto’ bij de jonge vrienden zitten. Dat is beter want dan kun je hem ook niet zien zitten. Dan neemt vriend Dietrich ook afscheid en neemt zijn plaats in achter het stuur en start de auto. “Herzlichen dank, Frau und Herr Lankhorst. Auf wiedersehen!”, roept hij nog door het raampje naar buiten en rijdt weg.
“Ziezo, dat is dat”, zucht Jan Snor zachtjes en nestelt zich in zijn hoekje. Terwijl ze rijden wil hij nog even een oogje dicht doen. Hij is ook wel een beetje verdrietig omdat hij al meer dan twee maanden van huis is en zijn vrouw en kinderen ook niet ziet. En dat allemaal voor de goede zaak, dat wil zeggen om zoveel mogelijk joden uit de handen van de Duitsers te kunnen houden. Daarvoor moet hij gevaren trotseren en veel fijne dingen missen. De jongens merken wel dat hij een beetje stil is, maar laten hem verder met rust. Ze hebben nu ook zoveel te zien door de kleine ruitjes van de Duitse dienstauto. Zo’ snoepreis hebben ze ook nog nooit meegemaakt. Ook zij mogen iets helpen bij het beschermen van de joden in hun land. Hun opdracht was om in Friesland een brief te overhandigen en er ook weer een mee te nemen. Het lijkt misschien wel niet zo veel, maar het is o zo belangrijk. En het is zeker niet ongevaarlijk, dat hebben ze al wel gemerkt. Ze doen alles nu dan ook zo voorzichtig mogelijk want het gevaar kan van alle kanten komen.
Ondertussen zijn ze Meppel al gepasseerd. Gelukkig maar, want dat ligt toch dicht bij Staphorst waar “der Fritz “ nog steeds actief is om de ‘vluchtelingen’ te pakken. Hoe verder van Staphorst, hoe veiliger het voor hen is. Vriend Dietrich zoekt zijn weg zoveel mogelijk langs stille buitenwegen wat hem aardig lukt. Zo af en toe passeren ze Duitse controles maar Dietrich zwaait enthousiast naar hen en mag dan gewoon verder rijden. Ze vermoeden ook niet dat deze kameraad van hen in zijn Duitse soldatenpak “gevaarlijk lieden” vervoert. Wel heeft Dietrich in overleg met Jan Snor een nieuwe route uitgezocht, omdat ze immers nu met Dietrich reizen en niet met de trein. Ze gaan niet door de NoordOostPolder1 hoewel deze polder toen al wel bestond. Dit wist Jan Snor maar toch leek het hem maar beter om niet door deze polder te reizen. Het was daar een beetje te druk met mensen die gevaar lopen door de Duitsers opgepakt te worden. Dit soort gevaren wil Jan Snor zoveel mogelijk vermijden.
Een spannende picknick
Als ze bij Steenwijk komen begint Dietrich wat rustiger te rijden en neemt de weg naar Wolvega. Bij Wolvega slaan ze een bochtig landweggetje in om even wat te rusten en te eten. Daar hebben de jongens wel zin in. Ze kunnen dan ook eventjes wat frisse lucht happen. Ze vinden een prachtig plekje onder enkele schaduwrijke eikenbomen. De pakketten brood en enkele flessen melk worden tevoorschijn gehaald en het gezelschap vleit zich onder een prachtige dikke eikenboom neer. “Zo jongens, tot dusver is de reis goed verlopen en hebben we geen last gehad van de Duitse bezetter. We zullen onze Heere danken voor Zijn bewaring en bidden dat Hij ook verder onze Gids wil zijn, alsmede voor onze heerlijke maaltijd”, zegt nu Jan Snor. Eerbiedig buigen de jongens hun warme hoofden evenals hun vriend Dietrich die nog snel zijn soldatenpet af doet. Ja, Dietrich geniet van deze reis. Hij is zo dankbaar dat hij iets mag doen voor deze vriendelijke mensen die een hart hebben voor de joden die door een deel van zijn landgenoten worden onderdrukt. Jan Snor spreekt een kort, spontaan dankgebed uit en bidt ook voor verdere bewaring en leiding. Na het “amen” klinkt het bijna als uit één mond: “Eet smakelijk”. Dan is het stil. Alleen hoor je af en toe “smak … smak … smak”.
“Kwak, kwak, kwak” is het antwoord van het andere geluid dat er bovenuit klinkt. Dat is Janus de kikker. Hij heeft het vandaag erg naar zijn zin. Ook Langpoot, een blauwe reiger met lange bruine poten, die niet zo heel ver van het gezelschap af doodstil staat te loeren aan de waterkant, kijkt nieuwsgierig toe. Maar hij denkt misschien wel: “Zij hebben het gemakkelijker dan ik … ik moet zelf eerst nog jagen … maar mogelijk krijg ik nu ook wel wat ik erg lekker vind. Janus is nu toch erg druk met kwaken, misschien kan ik hem eens verrassen. Eigenlijk moet hij eerst op het gras gaan zitten, dan kan ik hem makkelijker pakken”. Dan doet Langpoot een plotselinge uitval met zijn gele dolksnavel. Jammer voor Langpoot en gelukkig voor Janus maar … het is mis. Janus is al verdwenen en zoekt een veilige plek in het water om van de schrik te bekomen. Babby heeft het van een afstandje rustig kunnen bekijken en grinnikt om de stunt van de reiger. Maar terwijl hij grinnikt verslikt hij zich wel in de heerlijke boterham van boerin Albertje. Hij loopt rood aan en proest het uit. Jee-Pee ziet op beurt ziet dat Babby zich verslikt en begint onbedaarlijk te lachen. Dit alles is voor Langpoot natuurlijk wel een beetje teveel van het goede en neemt hij vlug het “reigerspad”, dat wil zeggen hij vliegt er letterlijk vandoor. Nu moeten ook Jan Snor en vriend Dietrich wel lachen. Er gebeurt zo opeens van alles tijdens hun ‘vredige’ maaltijd. Een kikker die al kwakend er vandoor gaat, een blauwe reiger die door zijn klapperende vleugels hen aan het schrikken maakt en Babby die zich verslikt. Maar daar blijft het niet bij …
Ze hebben zich niet gerealiseerd dat ze zelfs hier op dit rustige plekje ook uiterst waakzaam moeten zijn. Wat gebeurt er namelijk. Er komt zowaar een Duitse dienstauto aan en verstoort hun vredige picknick. Jan Snor is de eerste die het opmerkt. Jee-Pee, Babby … Dietrich … Pas op, Duitsers”, roept hij zachtjes maar zeer indringend. De andere verslikken zich bijna in hun heerlijke boterham. O, wat nu? Nu is Jan Snor vaak heel slim als het nodig is. Doordat de Duitse auto nog achter de bomen in een bocht van de weg is, kunnen ze misschien nog wegkomen. Ja, wegkomen, maar waarheen? “Dietrich, lok ze weg, desnoods door zelf ook weg te rijden. Dan kun je ons later wel weer ophalen. Wij verschuilen ons in de bomen en wachten af. Het bladerdek is hier wel dicht genoeg en omhoog kijken doen ze hoop ik niet”, zegt Jan Snor vlug. Dan vliegen de drie vluchtelingen weg en klimmen snel in de dichtstbijzijnde boom. Het was een boom met veel bladeren en heel dikke, laaghangende takken. Eerst helpt Jan Snor de jongens en klimt er dan zelf ook vliegensvlug in. Precies op tijd want de Duitse dienstauto komt nu de bocht om.
Intussen heeft Dietrich vlug alle picknickspulletjes die op de grond lagen in de auto gelegd. Nu opent hij de motorkap van de auto en bestudeert ijverig of er iets aan de motor mankeert. Hij maakt zijn handen een beetje vies, zodat het net lijkt alsof hij ijverig aan het knutselen is. Dat is hij ook wel maar niet aan de zijn auto. Nee, hij is in gedachten aan het ‘knutselen’ wat hij zo meteen moet zeggen. Dan horen ze remmen piepen. De gevreesde Duitse auto komt tot stilstand en de jongens krijgen nu toch wel een beetje de ‘bibber’. Ze kijken elkaar met angstige ogen aan. Hoe gaat dit aflopen? Maar vriend Dietrich loopt vastberaden op de andere Duitse dienstauto af en roept: “Guten Morgen! Er stappen twee mannen uit en begroeten ook Dietrich vriendelijk. Dat lijkt in ieder geval al goed. Dan horen de drie vluchtelingen in de boom een van de Duitsers zeggen: “Was machen Sie hier, Kamerad?” [“Wat doet u hier, kameraad?”]. Friedrich antwoord dan: “Wohl, ich habe ein heimlichen Auftrag von Kommandant Fritz aus Staphorst. Meine Reise geht richtung Leeuwarden, aber ich war ein bisschen falsch gefahren. Dann habe ich eine außerordentliche Verspätung gehabt. Dabei habe ich auch mein Auto noch controliert, aber alles is in Ordnung” [Dietrich antwoordt dan: “Wel, ik heb een geheime opdracht van commandant Fritz uit Staphorst. Mijn reis gaat richting Leeuwarden maar ik ben een beetje verkeerd gereden. Toen kreeg ik een ongewoon oponthoud. Daarbij heb ik mijn auto gecontroleerd maar alles is gelukkig in orde”].
Gelukkig vragen de twee mannen niet naar de ‘bijzonderheid’ want dan zou het voor Dietrich wel een stuk moeilijker zijn geworden. Ze zijn ook zichtbaar onder de indruk van de verklaring die Dietrich hen geeft. Van “der Fritz” hebben zij ook wel eens gehoord. Daar kun je beter maar aan gehoorzamen, anders loopt het slecht met je af. Dat beseffen ook zij heel goed. “Können wir Sie noch helfen?”, [Kunnen we u nog helpen?”] vraagt de andere Duitser dan nog. “Nein, hertzlichen Dank!” [Neen, hartelijke dank!”], antwoord Dietrich. “Ich mu∫ jetzt wieder schnell weiter, denn ich habe nicht so viel Zeit” [“Ik moet nu weer snel verder, want ik heb niet zoveel tijd”]. Jan Snor grinnikt in zichzelf ondanks de spanning. “Die slimme Dietrich”, denkt hij, “inderdaad, ze moeten maar snel doorrijden. Ja, ja, dat is ook wel voor ons het beste”. En ja hoor, dat gebeurt ook. De twee mannen trekken de gezegende conclusie dat ze dan maar weer verder moeten gaan. “Nun wohl, dann müssen Sie schnell fortfahren. Wir gehen nun doch wieder. Auf wiedersehen, Kamerad” [Welnu, dan moet u snel verder gaan. Wij gaan nu maar weer. Tot ziens, kameraad”] horen de drie in hun Schuilplaats vlak boven de Duitsers tot hun grote opluchting. De twee Duitsers stappen weer in hun auto en rijden weer verder. Ze zijn snel verdwenen. Als zij niet meer te zien zijn, roept Dietrich: “Komm mal. Sie sind verschwunden” [“Kom maar, zij zijn verdwenen”]. Voorzichtig en blij klimmen nu de drie vluchtelingen uit hun boom. De Heere heeft hen wederom bewaard en hen een Schuilplaats gegeven.
Als zij weer bij elkaar staan, is het eventjes stil. Jan Snor pakt uit zijn zak een klein bijbeltje en leest dan: “De Engel des Heeren legert Zich rondom degenen, die hem vrezen, en rukt hen uit” (Psalm 34:8). Babby en Jee-Pee begrijpen dat de Heere hen ‘uitgerukt’ heeft. Met betraande ogen en dankbare harten staan ze zo stil bij elkaar. Dan vouwen ze alle vier opnieuw hun handen en vriend Dietrich dankt dan de Heere kort in zijn eigen taal. “Danke, Herr, für die Bewahrung und Befreiung” [Dank U, Heere, voor Uw bewaring en bevrijding”]. De jongens verstaan dit keer alles en tegelijk zeggen ze alle vier: “Amen!”. Dan stelt Jan Snor voor om maar direct op te stappen voordat de Duiters misschien terug komen. Dit lijkt ook Dietrich een heel verstandig idee. Daarom stappen ze alle vier direct in de auto en rijden weer verder, maar wel in een andere richting als de Duitse dienstauto van zo-even. Na een stukje terug te zijn gereden, neemt Dietrich een andere weg die ook richting Rijs (dat in Gaasterland in Friesland ligt) gaat. Ze waren ondertussen al in Friesland maar nog niet in Gaasterland. De kaart die Dietrich gebruikt is goed in orde. Het is ook een Duitse dienstkaart. Daar hebben de Duitsers wel goed voor gezorgd, dat wanneer ze Nederland binnen gingen vallen om het te bezetten, ze ook goede wegenkaarten zouden hebben. Dat was natuurlijk voor hen ook wel erg belangrijk. Daar maakt dit gezelschap ook dankbaar gebruik van. De jongens achterin de auto zijn nog steeds onder de indruk van het spannende momenten in de bomen vlak boven de twee Duitsers. Babby beseft opeens dat ook dit een Schuilplaats van de Heere voor hen was. Daar wordt hij stil van van binnen. Wat een zorg van de Heere. Ook Jee-Pee is nog diep onder de indruk van het gebeurde. Jan Snor ziet dat de jongens wel even moeten bijkomen. Dat begrijpt hij goed. “Wel, jongens, dit was niet onze eerste schuilplaats, hè?”, zegt hij. Babby knikt heftig met zijn hoofd want daar zat hij zonet ook aan te denken. Ook Jee-Pee knikt ijverig met zijn hoofd. “Ik wilde die ene Duitser wel op zijn hoofd spugen, maar heb het toch maar niet gedaan. Ik zat er nog geen twee meter vandaan. En gelukkig keek hij niet naar boven, want anders …”, zegt hij. Daar moeten Jan Snor en Babby hartelijk om lachen. Ze proesten het uit. Dat is ook wel eens gezond. Dat breekt vaak de spanning. Ze beginnen nu alle drie druk te praten en al snel zijn ze bezig met het doel van hun reis. Het gaat er uiteindelijk om, om voor de joden een geschikte Schuilplaats te zoeken.
Afscheid van Dietrich
Ze zijn nu al een heel eind op weg. Dietrich kijkt op de kaart en ziet dat ze nu al bij Lemmer zijn. Daar moeten ze langs en dan Gaasterland in richting Rijs. Straks moet hij wel oppassen dat hij niet door Sondel gaat. Daar hebben de Duitsers bunkers gebouwd om een heel legertje soldaten te kunnen bergen. Daarom moet Dietrich een weggetje zoeken dat er omheen leidt. Dat zal niet zo meevallen. Hij besluit dan ook eerst richting Balk te rijden en dan op zoek te gaan naar een landweggetje of door de bos.
Als ze in de buurt van Balk zijn, ziet Dietrich opeens een landweggetje dat wel in de richting van Rijs lijkt te lopen. Laten we het maar proberen. Zijn auto is sterk genoeg om deze hindernis te nemen. De auto doet flink zijn best en hoewel je hier niet hard kunt rijden komen ze toch vooruit. Ze komen nu middenin een bos en nog steeds gaat het weggetje verder. Inderdaad lijkt dit weggetje hen om Sondel heen te leiden. De ‘vluchtelingen’ achterin worden flink door elkaar geschud maar ze zitten toch wel gemakkelijk omdat er wat oude dekens achterin liggen waarop ze kunnen zitten. Dietrich stopt om een even te kijken en te horen hoe het er hier allemaal uitziet want je kunt immers niet voorzichtig genoeg zijn. Mogelijk komen hier ook wel eens Duitsers langs. Dan stappen ze allemaal eventjes uit en kijken nieuwsgierig rond. Ze zien wel dat het landweggetje eigenlijk een bosweggetje is. Dietrich heeft de motor van de auto uitgezet. Het is hier doodstil. Alleen de vogels trekken zich niets aan van deze bezoekers en fluiten het hoogste lied. “Prachtig hier, hè?, fluistert Babby tegen Jee-Pee. Jan Snor is nu wel een beetje waakzamer geworden na hun laatste avontuurje. Hij spiedt alle kanten op. Het weggetje is zodanig dat je niet verwacht dat er hier veel verkeer langs komt. Integendeel, er is zelfs geen spoor van een auto of een boerenkar te ontdekken. Dat was aan het begin van het weggetje wel zo. Waarschijnlijk wordt dit weggetje alleen tot aan het weiland gebruikt dat bijna aan het begin ligt. Des te beter. Jan Snor zegt tevreden: “Wel, Dietrich, je hebt ons op een geweldig mooie plek gebracht. Dat kon niet beter. Hoe ver zijn we van Rijs af, denk je, Dietrich?” Nou, misschien twee of drie kilomer verderop naar het westen; als ik de kaart bekijk, zijn we dicht bij het Rijsterbos”, antwoordt Dietrich. “Wel, dan denk ik dat we beter hier al afscheid kunnen nemen, vriend”, gaat Jan Snor nu verder. Daar schrikken de jongens wel een beetje van. Nu al … ze beginnen net helemaal te wennen aan hun nieuwe vriend. Ja, ze houden op hun manier van deze bijzondere Duitse vriend, die hen zo geholpen heeft. Dat spreken ze nu ook uit. “Oh, wat jammer, oom Jan. Kan vriend Dietrich niet wat langer bij ons blijven?”, roept Jee-Pee uit. “Ja, oom Jan, toe nou … hij is immers onze vriend”, vult Babby aan. Dietrich begrijpt uit de reactie van de jongens dat zij hem niet graag zien vertrekken. Dat doet hem heel goed en vlug kijkt hij de andere kant op want hij krijgt warempel tranen in zijn ogen. Wat een lieve, flinke en enthousiaste knapen zijn het ook. Jan Snor kijkt de jongens lachend aan en zegt: “Beste vrienden, wat jullie daar zeggen, daar ben ik het helemaal mee eens. Maar helaas … dat is veel te gevaarlijk. We moeten nu zonder onze vriend verder. Hij zou alleen maar in nóg groter gevaar komen als hij verder met ons mee zou gaan en hier zou blijven. Als de Duitsers ons snappen is ook onze vriend er gloeiend bij en moeten we zelfs bang zijn voor zijn leven. En dat willen jullie toch niet? Het is helaas té gevaarlijk”. Ja, als je het zo bekijkt, en dat moeten we wel, dan hebt u gelijk, oom Jan”, antwoordt Babby. “Maar we vinden het wel heel jammer, hoor”, gaat hij verder en loopt naar Dietrich. Deze kijkt nog steeds een andere kant op vanwege zijn emoties. Dan pakt Babby zijn hand en trekt hem naar zich toe. Met zijn grote blauwe ogen kijkt hij nu Dietrich heel dankbaar aan en zegt: “Lieve Dietrich, heel hartelijk dank voor uw hulp en vooral ook voor uw vriendschap die we mochten ontvangen. Ik hoop dat ik u later nog eens mag ontmoeten. Komt u dan bij ons logeren met uw familie?” Babby komt eigenlijk woorden te kort om zijn dankbaarheid te betuigen. Nu wordt het Dietrich een beetje teveel en tranen biggelen hem over de wangen en neemt nu Babby in zijn armen, knuffelt hem hartelijk maar kan nu toch even geen woord meer over zijn lippen krijgen. Het wordt hem een beetje teveel. Ook Jee-Pee komt vlug naar hem toe en pakt zijn andere hand en met betraande ogen zegt hij: “Dank u wel voor alles, lieve vriend”. Dan krijgt ook Jee-Pee een dikke knuffel van Dietrich. Jan Snor staat er ontroerd bij en nadat de jongens afscheid hebben genomen, pakt hij nu ook zijn nieuwe vriend Dietrich en omarmt hem stevig. “Auf Wiedersehen, gute Freund” zegt hij hartelijk in zijn beste Duits. Dietrich op zijn beurt dankt hen ook alle drie voor hun vriendschap. “Vielen Dank, für alles”, zegt hij kort maar zeer bewogen en stapt maar gauw naar de auto zodat de drie vluchtelingen zijn ogen die nog steeds vol tranen zijn, niet meer kunnen zien. “Nehmet bitte noch alles aus dem Auto was von euch ist”, zegt hij nog met gebroken stem en stapt in de auto. Jan Snor pakt dan snel de ‘spullen’ van hen allen uit de auto, zodat hun vriend kan vertrekken. Die spullen bestaan uit drie tassen, voor elk een. Boerin Lankhorst heeft gelukkig de zware koffers verwisselt met de veel lichtere tassen. “Die koffers komen later wel weer terecht; we zullen er goed op passen, hoor”, heeft ze nog gezegd bij het afscheid. Dan start Dietrich de auto en nog een keer gezwaaid te hebben, draait hij voorzichtig de auto bij een inham en vertrekt hij.
De ontmoeting in Rijs
De drie vluchtelingen kijken hem na totdat hij door een bocht niet meer te zien is. “Ziezo, jongens, we zijn vlakbij ons reisdoel. Laten we maar voortmaken. We hebben wel de tijd maar je weet niet wat er allemaal nog gebeuren kan, hè? Neem eerst nog maar een slokje drinken en een boterham en dan gaan we weer”, spoort Jan Snor de jongens aan. Terwijl zij nog even stil staan en wat eten en drinken kunnen ze luisteren naar het prachtige fluitconcert van de zangvogels van dit bos. De naam van dit bos is waarschijnlijk het ‘Rijsterbos’. Dat heeft vriend Dietrich gezegd en dat maakt het wel wat eenvoudiger voor Jan Snor om zijn route te bepalen. Hier ergens in de buurt moet de boerderij van Buwalda zijn omdat hij in de buurt van het Rijsterbos woont. Dat kan haast niet anders. In de brief voor boer Buwalda staat dat ook, heeft Jan al gezien. Maar hoe kom je daar achter? Daar heeft Jan Snor onderweg in de auto al over nagedacht. Het lijkt hem nu toch wel het beste om te zoeken naar een boerderij en dan voorzichtig een van de jongens er heen sturen om te vragen naar de boerderij van Buwalda. Als ze hun ‘kleine etentje’ gehad hebben, gaan ze weer verder en vervolgen het bosweggetje dat echter wel steeds smaller wordt. Uiteindelijk loopt het uit op een smal pad dat gelukkig wel verder loopt. Het bos is hier heel dicht. Verstoppen in dit bos is dan ook heel eenvoudig. Als je er een stukje inloopt, zie je elkaar al niet meer. Dat vindt Jan Snor wel een voordeel, want misschien hebben ze dat nog wel nodig. Daarin heeft hij inderdaad ook gelijk. Want wat gebeurt er? …
Terwijl ze zo rustig wandelen komen ze plotseling aan de bosrand. Wat ze daar zien, doet Jan Snor wel eventjes schrikken. Gelukkig kan niemand hen hier door de dichtheid van het bos zomaar zien. Als ze door het dichte struikgewas over het weiland kijken, zien ze aan de overkant een boerderij met daarnaast enkele bunkers. Die bunkers baren Jan Snor wel wat zorgen. Hij wist wel dat er in de buurt van Sondel bunkers waren gebouwd door de Duitsers maar hij hoopte dat ze er niet in de buurt zouden komen. De naam “Kampf Eisbär”2, waar deze bunkers staan, is voor hem niet onbekend. Je kan daar beter maar uit de buurt blijven. Deze bunkers worden door de Duitsers gebruikt om in te wonen, te slapen en in te eten. Dit zijn voor hen eigenlijk een beetje ‘thuishavens’ hier ver van hun eigen huis in Duitsland. Ze zijn met heel dikke muren opgebouwd, zodat ze tegen een stootje moeten kunnen. Daar moet je natuurlijk wel rekening mee houden als je een vreemd land bezet en onder controle wilt houden. Immers kunnen ook de Duitsers aangevallen worden door de Engelse of Canadese toepen, die zij als hun ‘vijanden’ zien. Het gezelschap ziet nu dus enkele bunkers staan. Maar gelukkig zien ze geen enkele beweging in de buurt ervan en ziet het er heel verlaten uit. Jan Snor denkt: “Misschien is het een goed idee om Babby eens naar die boerderij te sturen om te kijken ‘wie’ er daar woont. We moeten toch weten wie er daar woont, voordat we er op af gaan. Wie weet, is dit wel de boerderij van Buwalda”. Hij draait zich om naar de jongens en zegt: “Jongens, we moeten eens poolshoogte gaan nemen op die boerderij. Nu heb ik gedacht dat Babby dit klusje op zich neemt. Het volgende klusje is dan voor jou, Jee-Pee. Wat denk je daar van Babby? Durf je dit aan?” Babby antwoordt trots: “Jazeker, oom Bram, dat lijkt me wel. Maar wat moet ik aan hen vragen als ik ze ontmoet?” “Wel, of ze ook de familie Buwalda kennen, omdat je naar hen op zoek bent en niet precies weet waar ze wonen. En als het je veilig lijkt, kun je ons ophalen. Zo niet, dan moet je via een omweggetje ons weer opzoeken”, zegt Jan Snor. “Okee?” roept Babby enthousiast, en weg is hij: “Voorzichtig hoor!”, roept oom Bram nog maar of Babby dat nog heeft gehoord weet hij niet. Babby loopt nu wat voorzichtiger langs de bosrand maar nog wel in het bos. Je moet immers voorzichtig blijven. Als hij een eindje gelopen heeft en dichtbij de boerderij is, gaat hij even rustig achter een boom zitten om te kijken of het hier wel zo veilig is als dat het lijkt. De boerderijgeluiden dringen nu ook duidelijk tot hem door. Kippen lopen kakelend over het erf, geflankeerd door een kraaiende haan. Er staat ook een geit aan een stik en lammeren mekkeren er lustig op los. Babby hoort varkens knorren, maar hij hoort ook een koe loeien. Ja, die zullen er zeker ook wel zijn, want dit weiland ligt vol met ‘koeienvla’, denkt hij. Toch lijkt het wel of er verder niemand woont. In ieder geval ziet hij bij de bunkers geen spoor van leven. Dat is in ieder geval gunstig, weet Babby. Hoewel er niemand te zien is, schrikt hij geweldig. Achter de paar struiken, vanwaar hij de situatie overziet, klinkt namelijk opeens een geweldig gemekker. Een schapenkop verschijnt nu vlak voor zijn neus en van schrik valt Babby opzij. Daardoor schrikt het schaap weer en begint enorm te blaten en zet het op een lopen. Vanachter de schuur klinkt nu nog meer gemekker. Daar zit natuurlijk de rest van de schapen die hier rondlopen. Terwijl Babby weer overeind komt, ziet hij ook de achterdeur van de boerderij open gaan. Er komt een man in een verschoten overal naar buiten met een hooivork in zijn hand. “Zeker binnen in de stal aan het werk”, denkt Babby. Nieuwsgierig gluurt hij door de struiken naar de boer, die onderzoekend om zich heen kijkt. Blijkbaar heeft hij ook het geblaat van het schaap gehoord en wil kijken wat er aan de hand is. Nu kijkt hij in de richting van Babby naar de overkant van het weiland. Babby kan nu duidelijk zijn gezicht zien. Het lijkt een heel vriendelijke man. Dat geeft Babby wel moed, die nog eens heel goed de man aankijns bedeesd. “Alsjeblieft, noem mij geen mevrouw, maar gewoon boerin. Goed?” “Ja, mevr… eh, boerin”, antwoorden de jongens bijna tegelijk. Dan schatert boerin Neeltje het uit. “Nou, jullie zijn thuis vast niet zo verlegen, maar ik begrijp het wel hoor. Maar jullie zijn van harte welkom op onze boerderij, hoor”. Dan gaat zij thee zetten en boer Buwalda opent het gesprek en kijkt naar Jan Snor. “Wel, beste Jan, vertel eens, wat brengt jullie hierheen?”
Babby en Jee-Pee moeten nu toch wel even grinniken. Wat een slimme zet zeg. “Dus de soldaten hebben er nu schoon genoeg van en willen hier absoluut niet meer bivakkeren”, vervolgt de boer. Nu kunnen dus hier gerust wel ‘anderen’ herbergen van wie we niets te vrezen hebben. Dat verwachten de Duitsers hier helemaal niet. Dus … beste Jan … laat je vrienden maar gerust komen. We kunnen deze bunkers in ieder geval wel gebruiken om de joden enkele weken op te vangen. Daarna heb ik voor hen hier in de provincie nog wel andere adressen waar ze langer kunnen blijven. Dat moet je dan wel aan mij overlaten om dat te regelen. Ik zal er bovendien voor alle zekerheid voor zorgen dat er een geheime vluchtroute in de barakken komt”. Jan Snor kijkt de boer met grote bewondering maar ook heel dankbaar aan. “Dit is nu precies wat we zoeken, boer Buwalda”, zegt hij. “We hebben bij ons waarschijnlijk enkele ‘lekken3’ in de organisatie, alleen we weten nog niet precies ‘wie’ dat zijn. Er is nu een joodse familie in het Sundal, die zo snel mogelijk daar weer weg moet”. Boer Buwalda antwoordt daarop: “Goed, Jan, dan moeten ze maar zo snel mogelijk hier komen”. Dit is natuurlijk voor Jan een geweldig aanbod en hij neemt dit dan ook direct aan.
“Ziezo, en wat zijn jullie plannen verder voor vandaag?” Daarop moeten ze op dit moment wel het antwoord schuldig blijven. “Nu, jullie kunnen vandaag niet meer terugreizen”, gaat de boer verder. “Dat is mij wel duidelijk. Daarom stel ik voor dat jullie hier enkele dagen blijven en dan weer terugreizen. Ik zal zorgen voor vervoer. Dat gaat per schip vanaf Lemmer. Ik ken daar een schipper met wie ik wel meer regel. Zelf zal ik met jullie meegaan om jullie er te brengen. Als hij geen vracht heeft richting Zwolle moeten jullie misschien een dag wachten maar dat is toch geen ramp hè?” De boer is gelukkig heel voortvarend. Dit voorstel hadden de drie vrienden niet verwacht, maar Jan Snor is wel heel blij mee. Zo kan hij de jongens ook redelijk veilig begeleiden naar hun ouders.
De V-2 plannen
“Toch is er hier wel een heel groot gevaar waarop ik jullie nu ook direct wil wijzen”, gaat de boer onverstoorbaar verder. “En dat zijn de V-2’s. Hier vlakbij in het Rijsterbos staan ze opgesteld om onder andere Londen en andere Engelse steden te bestoken. Ze willen daarmee vernielingen aanrichten, maar wat erger is ook dood en verderf. Dat is eigenlijk wel heel verschrikkelijk. Soms gaat het ook wel eens mis. Dan raakt er een uit de koers en ontploft dichtbij. Helaas is tot ons grote verdriet daardoor hier begin vorige week een boerenarbeider, die op het land werkte, omgekomen. Het hele dorp was aanwezig op de begrafenis. Zelfs Herr Commandant was stilletjes aanwezig en heeft zijn medeleven betuigd aan de familie. Ondanks het grote verdriet is dit door de familie ook zeer gewaardeerd. Je moet dus altijd op je hoede zijn voor die ‘ondingen’. Ze hebben ook nog eens een verschrikkelijk griezelig lawaai bij zich en gaan in een wolk van rook en vuur stijgen de lucht in. Meer wil ik er nu niet van zeggen. Alleen … wees goed op je hoede”.
Wel, daar weten Babby en Jee-Pee over mee te praten want ook in hun omgeving lanceren de Duitsers regelmatig zo’n verschrikkelijk wapen en zij hebben het van dichtbij gezien. Dat zijn ze nog niet vergeten. Ze luisteren beide met ontzag naar het verhaal van boer Buwalda. Ook hier in het rustige Friesland voelen de mensen de onderdrukking van de Duitsers, merken ze wel. Maar er wordt gelukkig ook het nodige gedaan om hen die onderdrukt worden en die gevaar lopen te beschermen. Dan wenkt boer Buwalda Jan Snor om met hem mee te komen. “De jongens mogen wel even wat rondom de boerderij kijken, hè vrouw?” vraagt boer Buwalda aan de boerin. De boerin, de jongens vriendelijk aankijkend, zegt dan: “Jazeker man, maar eerst moeten jullie nog maar wat van mijn zelfgebakken koek nemen; en natuurlijk ook mijn zelfgemaakte vliersap. Daarna zal ik jullie slaapplaats wijzen voor de nacht. Hoe lijkt jullie dat, jongens?” “Een heel goed idee”, flapt Jee-Pee eruit. Hij heeft best wel trek na die spannende reis en het spannende verhaal van de boer.
En terwijl de jongens in de gezellige keuken achterblijven en door de boerin verwend worden, gaan de boer en Jan Snor naar de woonkamer. Hoewel ze hier niet veel zitten, is het ook hier heel gezellig ingericht. De beide mannen gaan aan de tafel – die midden in de kamer staat – zitten. Zonder verdere toelichting begint de boer met zijn ‘andere’ verhaal. Een verhaal wat bij Jan Snor diepe gevoelens van sympathie opwekt. Wat is er aan de hand dan?
Boer Buwalda vertelt: “Beste Jan. Wat ben ik blij dat juist jij gekomen bent, want ook wij hebben hulp nodig. Hulp van iemand die wat ervaring heeft met de bezetters van ons land, de Duitsers. Iemand ook die Duits kan verstaan en het liefst dit ook een beetje kan spreken, dat kan altijd uitkomen. En nu denk ik, Jan, dat God jou hierheen heeft gezonden om ons ook te helpen. Zoals ik al gezegd heb, in het Rijsterbos staat sinds kort een V-2. Het is ook duidelijk geworden dat de commandant, waarover ik al sprak, hier helemaal niet blij is. Die wil wel graag dat deze ‘gevaarlijke luchtsigaar’ weer zo snel mogelijk hier verdwijnt. Dat kunnen wij natuurlijk niet. Maar wat we wel kunnen is die ‘sigaar’ daar verhinderen om te gaan roken. En als wij dat kunnen verhinderen, het liefst definitief, dan heb je kans dat ‘Herr Commandant’ zijn zin krijgt en de V-2 hier weer verdwijnt. Nu hebben we al een beetje succes gehad met onze ‘varkenslist’. We hebben daarom een plan ontwikkeld om iets soortgelijks te doen bij die V-2. Maar nu hebben we ons gewend tot andere dieren, en wel tot de bijen. Dat zijn heel lieve insekten op afstand. Maar als je ze los laat bij Duitse soldaten denken wij dat zelfs een V-2 hen niet kan verdrijven. Nu ken ik een imker (= iemand die bijen houdt) die bereid is om samen met iemand anders dit ‘karwei’ te klaren. Ikzelf kan dit niet maken, want dat zou de unieke kans – vanwege de ligging van onze boerderij – om iets te ondernemen voor de kansarme joden ernstig in gevaar kunnen brengen als ze mij snappen. De imker wil een hele zwerm bijen op hen loslaten om ze daar een beetje te laten weten dat de lucht wel voor bijen is maar niet voor deze ‘luchtsigaren’. Het vervoer ervan moet in de nacht gebeuren en wel heel in het geheim natuurlijk. De zwerm wordt in enkele kleine korven gedaan om de last niet al te zwaar te maken. Deze korven moeten een voor een in de buurt van de V-2 verborgen worden. We denken eigenlijk: ‘des te meer bijen, des te minder Duitsers’, want doorgaans zijn het geen grote helden. De korven staan hier al in de barakken achter de boerderij. We kunnen dus deze nacht al op pad. Dit is in de eerste plaats een poging van ons om hier de bevolking te beschermen tegen dat gevaarlijke Duitse wapen. We willen dit ook doen om de natuur hier te beschermen tegen verdere vernieling, die dit onding door mislukte lanceringen veroorzaakt en al veroorzaakt heeft.
Nu heb ik die jonge vrienden van jou hier maar buiten gehouden vanwege de veiligheid en vooral vanwege de gevaren. Maar beste Jan, zou jij daaraan willen meewerken?” Het is een poosje stil. Jan Snor kijkt de boer nadenkend aan. Hij hoeft er niet lang over na te denken en antwoordt dan ook resoluut: “Jazeker boer. Met Gods hulp wil ik graag meewerken aan deze actie. Dit is een vredelievende manier om de Duitse bezetter ervan te overtuigen dat ze maar beter weer naar huis kunnen gaan. Daar doe ik graag aan mee”. Boer Buwalda haalt opgelucht adem. Wat geweldig. Nu kan hij straks direct zijn vriend imker vertellen dat het deze nacht al gebeuren kan. Hij slaat Jan Snor zachtjes op de schouders en zegt met schorre stem: “Heel fijn Jan, heel fijn” en kijkt hem daarbij diep in de ogen. Nu, dan gaan we maar direct naar mijn vriend om hem te vertellen dat jij ons helpen wilt. Dan staan de beide mannen weer op en verlaten de kamer. Wat zal dit voor gevolgen hebben?
Wordt D.V. vervolgd.
Geplaatst in: Verhalen
© Frisse Wateren, FW