17 jaar geleden

Vervolgverhaal: Een geheime reis (8)

Wat er aan vooraf ging: Soldaat Dietrich wordt door de plaatselijke Duitse commandant van Herftedaele, Fritz von Streutker, erop uitgestuurd om de drie ‘vluchtelingen’ op te sporen. Maar er blijken gelukkig ook ‘goede’ Duitsers te zijn. Soldaat Dietrich heeft gezien wat er op het perron Herftedaele was gebeurd en kreeg een slim plan. In plaats van de vluchtelingen te vangen, wil hij hun begeleider worden naar Friesland. Boer Lankhorst en zijn vrouw maken enkele spannende momenten mee, maar soldaat Dietrich wordt ‘vriend’ Dietrich. Dan schakelt boer Lankhorst opa Gait in en bewijst Knollie weer heel goede diensten. Om zo snel mogelijk weer op pad te kunnen gaan, moeten Jan Snor, Babby en Jee-Pee weer uit de Schuilhut worden gehaald. Daar zorgt opa Gait voor. Ondertussen wordt het toch nog even spannend bij boer Lankhorst als een kameraad van Dietrich op bezoek komt. Gelukkig komt alles goed en kunnen ze rustig wachten op de komst van de drie vluchtelingen.

Terug naar de Schuilhut

Ondertussen … Ook opa Gait heeft de auto gehoord en is zo snel mogelijk verdwenen. Er loopt ook een smal pad van de boerderij van boer Lankhorst naar het bos, dat je niet kunt zien vanaf de weg. Opa Gait is wel zo slim om dit pad te nemen. Hij wil nu geen oponthoud. Het duurt dan ook niet lang of hij verdwijnt in het bos. Gelukkig kent hij het bos op zijn duimpje en kan hij binnen een half uur al wel bij hen zijn. Terwijl hij zijn weg zoekt door het bos, mijmert hij: “Wat voor een auto was dat nu weer? Het is wel druk vanavond in de buurt van de boerderij van mijn vriend Arend-Jan. Nou ja … het zal wel loslopen. Dietrich zal het wel oplossen”. Dan gaan zijn gedachten naar de Schuilhut. “Ze zullen in daar wel opkijken als ik er al weer aan kom. Misschien schrikken ze zelfs wel”, gaan zijn gedachten verder. Plotseling klinkt het vlakbij: “Oehoe … Oehoe …”. Het is de uil die je hier je nog wel eens aantreft. Duiven die al zaten te dutten in de bomen langs het pad vliegen fladderend weg. “Hop, Knollie, hop!” Opa Gait is wel bekend met de bosgeluiden maar heeft nu teveel haast om er acht op te geven en raast langs de bospaden in de richting van de Schuilhut. Onder de bomen is het al behoorlijk donker maar daar geeft hij niet om. Na een kwartiertje langs smalle en drassige bospaden te hebben gereden, doemt de Schuilhut op tussen de bomen. Knollie hinnikt een paar keer want zover is hij nog nooit geweest. Het was ook wel erg diep het bos in. Ze zijn bij de Schuilhut aangekomen en opa Gait glijdt voorzichtig van het paard. Eraf is makkelijker dan erop, merkt hij. Dan maakt hij Knollie vast aan een boom en loopt heel voorzichtig naar het raam om te kijken hoe het daar binnen is.

Vanuit de Schuilhut komt een klein streepje licht langs de gordijnen door het raam. Babby en Jee-Pee hadden wat dekens opgescharreld en waren met hun kleren aan in een hoek gaan liggen. Stel je voor dat je heel snel op pad moet, dan moet je toch zo weg kunnen. Beiden hadden voor zichzelf de Heere gedankt en gebeden voor Zijn bewaring en Hem ook gevraagd om Zijn verdere hulp voor morgen. Ze beseften steeds meer dat dit zonder de Heere ook niet kan gelukken. Ze waren de woorden van boer Lankhorst dus niet vergeten. Deze had immers tegen hen gezegd: “Vergeet de Heere vanavond niet te danken”. Het duurde toen niet lang meer of er klonk een gesnurk alsof er een heel leger soldaten lag te slapen. Misschien dromen ze daar ook wel van …

Jan Snor – eigenlijk heet hij Jan-Bram en soms wordt hij ook Bram genoemd – zit nog aan de tafel. Hij bekijkt bij het licht van een kaars een oude landkaart van Nederland. Hij probeert zich in te leven waar hij langs moet reizen om in Rijs in Friesland te komen. Daar ben je ook zo maar niet. Hoe moet dat nu allemaal?

Terwijl hij erover zit na te denken, meent hij iets te horen wat nog boven het snurken uit van de beide knapen in de hoek. Wat is dat toch? Het lijkt wel het snuiven van een paard. Hij krijgt argwaan. Wat kan dat nu zijn? … Hij staat op, schuift het gordijn wat opzij en … kijkt iemand in de ogen met een glanzende pet op. De donkere schaduw staat vlak voor het raam. Van schrik loopt hij enkele passen achteruit en struikelt daarbij ook nog over de tassen van de jongens. Wie is dat nu zo laat nog? Lieve help, toch geen Duitser? Dan zitten we lelijk in de val. O heden, hoe moet dat nu … “Klop … klop … klop!”. Er wordt op de deur geklopt en voorzichtig gaat de deurklink omhoog … Jan Snor kijkt met angstige ogen naar de deur wie er zo laat nog binnen komt. Dat moet toch wel iemand zijn die hier goed de weg weet …. Ach ja, maar natuurlijk, dat kan er maar één zijn, opa Gait. Tegelijk steekt deze zijn grijze hoofd om de deur. Jan Snor slaakt een zucht van verlichting. Gelukkig! … het is opa Gait. “Hé, Gait, ben je al weer hier? Je hebt mij wel behoorlijk laten schrikken hoor, maar kom snel binnen man”. Opa Gait komt vlug binnen en sluit de deur achter zich. Zonder verder op de schrikreactie van Jan Snor in te gaan, steekt hij direct van wal. “Hallo Jan, je bent nog wakker gelukkig. Wel, dat is maar goed ook want de plannen hebben zich behoorlijk gewijzigd. Luister goed …”. En terwijl hij aan de tafel gaat zitten, legt hij aan oom Jan met enkele woorden uit waarom hij nu al weer terug is. Hij vertelt van het bezoek van soldaat Dietrich aan Arend-Jan en Albertje Lankhorst en wat deze daar kwam doen. Vervolgens van het listige plan van de Duitser en dat deze nu op hen wacht om hen veilig naar Friesland te brengen om hen zo te redden uit de handen van de ijverige ‘Fritz’. “Is het niet geweldig, beste Jan? Nu kunnen jullie veilig en snel reizen en hoef je niet zo op te passen dat de Duitsers jullie te grazen nemen. Deze soldaat is een heel goede gids voor ons. En … volgens mij is hij gestuurd door de ‘grote Gids’ van ons leven. Is dat niet geweldig?”, besluit opa Gait zijn relaas. Jan Snor is sprakeloos. Dit kan niemand bedenken, dit is inderdaad van de Heere, weet ook hij direct. “Ja, inderdaad, geweldig! Wat een verrassing!, roept oom Jan dan uit. En met een enthousiaste stem vervolgt hij: ”Laten we dan ook maar zo snel mogelijk naar Dietrich gaan”.

“Wat is een verrassing, oom Jan?”, roept dan plotseling iemand uit de hoek van de hut. Het is Jee-Pee. Hij is wakker geworden door dit prachtige woord ‘verrassing’. Daar houdt hij namelijk nogal van. Wel, vanaf het moment dat ze van huis gingen op de hooiwagen tot nu aan toe zat het vol met ‘verrassingen’, dus Jee-Pee is wel goed aan zijn trekken gekomen. Dan komt er nog een geluid uit die hoek. Het is Babby. “Dag opa Gait, is het al morgen?” Ze schieten allemaal in de lach. “Nee hoor, Babby, het is nog avond hoor. Maar, jongens, komen jullie maar eens uit die slaaphoek en kom bij ons aan de tafel zitten. Voorlopig is er van slapen geen sprake meer”. Beide jongens haasten zich nu naar de tafel. Dan legt opa Gait in enkele woorden ook aan hen uit wat er allemaal gebeurd is, nadat hij hen hier nog niet zo lang geleden had achter gelaten. Babby en Jee-Pee kijken met ogen vol van verbazing – maar ook nog vol van slaap – de beide mannen aan. “Betekent dit dan, dat we nu hier weer weg moeten?”, vraagt Babby een beetje teleurgesteld. “Ja, jongens”, antwoordt opa Gait, “het is beter dat jullie hier weer verdwijnen want als de Duitsers jullie te pakken krijgen is het niet best. Nu hebben jullie een kans om zo veilig mogelijk te reizen. Vriend Dietrich zal jullie ongetwijfeld langs de verschillende Duitse obstakels loodsen. Vertrouw daar maar gerust op”. Jan Snor knikt de jongens vertrouwelijk toe en zegt: “Nu, jongens, pak je spullen bij elkaar, dan gaan we weer op pad. Het zal een korte nacht worden voor jullie, dus hoe eerder we opstappen hoe beter. We hebben nog een boswandeling voor de boeg en het is nu al bijna donker dus … vooruit!” De beide jongens springen op en maken zich snel klaar. Ook opa Gait en Jan Snor staan al klaar. Dan vertrekken ze uit hun prachtige Schuilhut.

Op reis met opa Gait … een onverwachte Duitse auto …

Knollie staat lekker te grazen van een graspol waar hij net bij kon en kijkt hen aan alsof hij zeggen wil: “Waarom moet ik nu al weer weg? Ik ben nog maar net aan het grazen”. Opa Gait maakt hem los en gaat vooraan het bos in. Babby fluistert Jee-Pee vlug in het oor: “Jammer hè van die mooie hut? Ik had morgen graag hier wakker willen worden zo tussen de vogels … nou ja, ik wil ook wel weg hoor …”. Jee-Pee antwoordt zachtjes “ja, Babby” want hij is het helemaal met hem eens. Toch begrijpen ze beiden wel dat het beter is bij ‘Der Fritz’ uit de buurt te blijven. Ze gaan nu niet hetzelfde pad langs waar ze eerder langs gekomen waren. Opa Gait leidt hen nu langs een wat breder pad omdat Knollie natuurlijk ook mee moet. “Hij kent ook alle paden hier”, denkt Jan Snor en is erg blij met de hulp van deze eenvoudige maar slimme boer. Nu moeten ze wel wat beter uitkijken omdat het al zo goed als donker is. “Au … au …” gilt opeens Babby. Hij was gestruikeld over een boomstronk. Het gezelschap stopt en oom Jan helpt hem voorzichtig weer overeind. “Gaat het zo, Babby?” Dapper antwoord Babby: “Ja, hoor, oom Jan”, maar zijn gezicht is helemaal vertrokken van de pijn. Zijn linkervoet doet dan ook wel behoorlijk pijn. De stoet gaat nu wat langzamer verder. Babby houdt zich flink en na een poosje langzaam te hebben gelopen, gaat het al weer wat beter. Het duurt nu wel iets langer voor ze weer aan de rand van het bos zijn. De duiven fladderen van schrik vlak over hun hoofden. Jee-pee schrikt behoorlijk en bukt zich snel, bang dat hij door deze ‘wilde wezens’ wordt aangevallen. Gelukkig valt dat nogal mee. Eindelijk komen ze daar aan en moeten dan nog een klein eindje over het stille landweggetje waar ze vandaag al eerder over zijn gekomen. Het is hier wel een beetje lichter dan in het bos. “Kom op jongens, dan mogen jullie het laatste stukje op de rug van Knollie. Oom Jan wil jullie er wel op tillen, denk ik”. “Natuurlijk, Gait, een goed idee van jou. Dan kunnen we iets sneller vooruit en de jongens kunnen dan even wat uitrusten”. Dan zet oom Jan Jee-Pee en Babby op de rug van Knollie. Het dier vindt het allemaal goed en volgt braaf de aanwijzingen van opa Gait.

Als ze er een klein eindje over het smalle landweggetje hebben gelopen, komen er in de verte twee lichten op hen af. Daarvan schrikken zelfs opa Gait en oom Jan. Wie komt er nu in het donker – en zo laat nog – hen tegemoet op zo’n verlaten landweggetje? Ze zullen het spoedig weten. Ze wachten echter niet totdat de auto bij hen is maar schieten vlug een weiland in, waarvan het hek nog openstond. Daar kunnen ze zich goed verbergen achter de bomen en struiken die langs het landweggetje staan. De auto komt dichterbij en in een flits ziet oom Jan dat het een Duitse legerauto is. Ze duiken nog dieper weg achter de bomen. “Deze auto kan maar beter doorrijden”, zegt opa Gait nuchter. Dat is ook de wens van Babby en Jee-Pee. De auto is nu heel dichtbij en gaat plotseling langzamer rijden. De jongens houden hun adem is. Zal het nu toch nog mis gaan? Ook oom Jan kijkt met spanning tussen de struiken door. “O, Heere, verblindt zijn ogen dat hij ons niet ziet”, bidt hij. Daarbij denkt hij als vanzelf ook aan de woorden uit Psalm 91 vers 1 tot 3: “Die in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, die zal vernachten in de schaduw van de Almachtige. Ik zal tot de Heere zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burg! mijn God, op Wie ik vertrouw! Want Hij zal u redden van de strik van de vogelvanger, van de zeer verderfelijke pestilentie” …

Dan schiet de auto hun schuilplaats voorbij … Alle vier slaken ze een zucht van verlichting. “Dat was natuurlijk die auto die ik straks heb horen aankomen toen ik bij boer Albert vertrok”, zegt opa Gait. “Zo te zien heeft vriend Dietrich het inderdaad goed geregeld en hem afgepoeierd”, gaat hij glimlachend verder. En inderdaad was het soldaat Adolf die daar vlak langs hen heen reed.

Dan neemt oom Jan de leiding en zegt: “Kom op, jongens, we gaan vlug weer verder, we zijn er nu zo”. Dan gaat de vreemde stoet weer verder en ze bereiken spoedig de boerderij van boer Lankhorst. Dat de jongens vandaag nog bij deze vriendelijke boer thuis zouden komen, hebben ze natuurlijk nooit gedacht. Maar er gebeuren de laatste dagen meer van zulke verrassende dingen, dat de jongens daar eigenlijk niet meer zo van opkijken. Van één ding zijn ze allebei overtuigd, namelijk dat de Heere hen bewaart en leidt. Dat is al iets heel bijzonders en ze zijn er allebei dankbaar voor. Ze lopen het erf op van de boerderij waar boer Lankhorst en vriend Dietrich hen al tegemoet komen. “Kom mal”, roept Dietrich vriendelijk tegen Babby en Jee-Pee. Hij steekt zijn sterke handen naar hen uit en helpt hen van de hoge rug van Knollie. Beide vrienden geven dan hun ‘helper’ een hand en zeggen bedeesd: “Dag mijnheer Dietrich” en noemen daarbij ook hun eigen naam.

Op de boerderij van boer Lankhorst

De taak van Opa Gait zit er nu op. Hij neemt kort van iedereen afscheid want hij wil graag weer vlug naar zijn lieve Gerdien. Hij is de jongste ook niet meer en hij heeft nog een stukje te gaan voordat hij thuis is. En het is al bijna donker. Hij mag van Arend-Jan op Knollie weer naar huis rijden. Het paard wordt dan morgen weer opgehaald door zijn baas. Ja, zo gaat dat als goede buren onder elkaar. “Burenplicht”, wordt dat op het platteland wel eens genoemd. Wat een bijzonder moedige oude man is hij toch! Wat goed heeft hij de drie ‘vluchtelingen’ geholpen vanavond. Geweldig! Opa Gait klimt via het stevige tuinhekje op de rug van Knollie en roept: “Vort, Knollie”. Ze zwaaien allemaal nog naar opa Gait en weg is hij.

Opgelucht dat het allemaal goed is afgelopen zonder gezien te zijn door de Duitse dienstauto lopen ze daarna allemaal vlug naar binnen. Daar worden ze warm onthaald door boerin Albertje. “Zo, dus jullie zijn die avonturiers uit het dal van de Sunne”, vraagt ze de jongens vriendelijk. “Ja, mevrouw”, antwoorden onze beide vrienden bedeesd. “O, maar ik ben geen ‘mevrouw’ hoor. Nee, zeg maar gewoon boerin, want dat ben ik en dat wil ik ook graag blijven”. “Ja, mevr … boerin”, stamelen ze nu allebei. Dan schieten ze allemaal in de lach. De jongens glunderen mee. “Wat een lieve, eenvoudige boerin”, denken ze allebei. Dat klopt ook helemaal en dat zullen ze ook wel gauw merken. Als ze allemaal aan tafel zitten in de grote boerenkeuken van boerin Albertje, staat er voor hen allen een grote beker warme melk gereed. Dat had de boerin al voor hen klaar gezet. Toen zij hen zag aankomen, is ze snel de melk gaan koken. “Goed voor het slapen gaan”, heeft ze gedacht. Nadat ze allen de warme melk gedronken hebben, neemt boer Albert het woord. “Luister allemaal goed. Ik stel voor dat de jongens nu direct gaan slapen. We hebben op de hooizolder alvast een plekje voor hen klaargemaakt en ook voor vriend Dietrich en Jan. Dan zal ik jullie morgen vroeg om zes uur wakker maken waarna jullie kunnen ontbijten. Dan kunnen vriend Dietrich en Jan en Babby en Jee-Pee rond 7 uur vertrekken. Jullie hebben dan de hele dag om naar Friesland te reizen. Dat lijkt me ook wel nodig want misschien moet je af en toe een omweg maken om de Duitse controles te ontwijken. Jullie moeten wel in de kleren slapen deze nacht voor het geval dat soldaat Adolf toch nog terug komt. Hoe lijkt dat?” Jan Snor knikt instemmend en zegt: “Een heel goed plan, boer. Ik heb nu ook wel slaap”. Ook vriend Dietrich knikt instemmend en voegt er nog aan toe: “Sehr gut, ja”. Hij is ook heel dankbaar dat hij deze mensen kan helpen. De boerin staat op en zegt: “Wel, kom maar, jongens, dan wijs ik jullie de weg naar jullie nieuwe nest. Je mag vannacht in het hooi slapen. Hoe lijkt jullie dat?” “Geweldig idee”, flapt Jee-Pee eruit en kijkt met rode wangen in het rond. Dat had hij altijd al zo graag gewild. Slapen in het hooi. Maar ook Babby lijkt het wel spannend. Dan kan hij zijn schoolkameraden ook eens iets vertellen. Trouwens als hij daar aan denkt, beseft hij dat het dan wel eens een heel lang verhaal kan worden en … het einde is nog niet in zicht.

Babby en Jee-Pee zijn nu ook wel toe aan slapen. Ze hebben ook al heel wat beleefd vandaag. Wat hen betreft willen ze ook direct in hun nieuwe slaapplekje liggen. In het hooi nog wel. Kriebelt misschien wel een beetje, maar vooruit. De boerin gaat hen nu voor en de jongens volgen haar na “welterusten” gezegd te hebben tegen de andere mannen. Ze lopen nu naar de stal waar een smalle steile trap is naar de hooizolder. “Voorzichtig hoor, jongens”, zegt de boerin bezorgd. Na deze hindernis te hebben genomen, komen ze in een ruimte die boven de koeienstal is. De koeien kun je in de winter horen snuiven en schuifelen; maar in de zomer lopen ze in de wei. Een klein dakraam is het enige lichtpuntje hier. Gelukkig is het volle maan vannacht. Dan zie je toch nog iets. “Zo jongens, hier is het. Daar tegen de muur heb ik voor jullie een nestje gebouwd voor deze nacht. Hoe lijkt jullie dat?” De jongens knikken heftig. “Prachtig, boerin”, zeggen ze haast tegelijk. “Jullie zullen wel moe zijn, denk ik. Daarom ga ik nu maar weer. O ja, als er onverwachts toch iets gebeurt en jullie moeten langs een andere weg hier verdwijnen, dan is hier nog een luik”. Ze wijst daarbij op een luik in de muur achter hun slaapplek. “Als je dat opent, zie je daarachter ook een trap die je beneden brengt in een schuur. Dan hoef je niet meer door de stal en kun je de schuur aan de andere kant van de stal verlaten. Ik hoop niet dat het nodig is, want jullie moeten nu toch wel eens een beetje rust hebben. Als ik Jan Snor goed begrepen heb, zijn jullie al twee dagen onderweg en hebben jullie dingen beleefd die veel van jullie vrienden hun hele leven niet zullen meemaken. Dus … welterusten”. Dan pakt de boerin beide jongens beet en kust hen beiden stevig op hun rode wangen. “Slaap lekker, jongens”. Daar hadden de jongens helemaal niet op gerekend en ze blijven de boerin beduusd aankijken. Zomaar een kus van een wildvreemde boerin. Nou ja, wildvreemd … toch eigenlijk ook niet. Beiden voelden zich toch direct thuis bij deze vriendelijke boerin. Dan komen ze tot bezinning en wensen ze ook de boerin een goede nacht toe. Dan laten ze zich direct met hun kleren aan op hun heerlijke zachte hooibed ploffen en kruipen diep onder het hooi. Heerlijk warm! En terwijl ze hun ogen al dicht hebben, horen ze de boerin nog zeggen: “Babby en Jee-Pee, vergeet niet de Heere te danken!” Ja, dat hadden ze eerder deze avond al gedaan toen ze in de Schuilhut lagen, maar ja … ook hier hebben ze de bewaring van de Heere nodig. Dus vouwen beide vrienden gehoorzaam hun handen en zenden de Heere kort maar eerbiedig een dankgebed. Ook dat hoort de Heere! …

Na een poosje fluistert Jee-Pee: “Babby … slaap je al?” Hij krijgt geen antwoord. Nu, het is duidelijk. Babby is al heel ver weg. Het duurt niet lang of Jee-Pee bevindt zich ook in een andere wereld, vol met schuilhutten en hooi. Bzzzz…. bzzzz… bzzzz… is het enige geluid wat je korte tijd later nog hoort.

Soldaat Dietrich en Jan Snor moesten eerst nog een klus verrichten voordat ze gingen slapen. Voor alle veiligheid hebben ze nog de Duitse dienstauto van Dietrich in de schuur verstopt en een lading hooi ervoor opgestapeld. Als er toch nog ongewenste gasten komen, zien ze niet gelijk de auto staan. Dat is wel zo veilig, vinden de beide mannen. Toen zij een half uur later bij de twee vrienden kwamen en hun plekje in het hooi innamen, waren deze al heel ver weg. Maar even later – nadat ook zij de Heere hadden gedankt en om verdere bewaring hadden gebeden – vielen ook de beide mannen snel in slaap.

Vreemd bezoek

De volgende morgen is boer Lankhorst al weer vroeg uit de veren. Dat moet ook wel want hij heeft veel werk te doen op de boerderij. De koeien zijn al gemolken en rond zes uur gaat hij naar de stal. Terwijl de haan al aan het kraaien is en al het andere vee op de boerderij al wakker is, liggen de drie avonturiers en soldaat Dietrich nog heerlijk te slapen. Ook geen wonder na gisteren. Ook voor de Duitse soldaat was het een spannende dag geweest. Vandaag zal hij veel moeten doen als begeleider van onze drie avonturiers.

Klingeling … klingeling … klingeling … Boer Lankhorst heeft een koeienbel in zijn handen en staat onder aan de trap. Hij laat de bel eventjes flink rinkelen. Met een gil wordt Jee-Pee wakker, vliegt overeind en gilt verward: “Babby, Babby, de school begint al”. Hevig geschrokken strompelt Babby overeind en kijkt met verwilderde ogen om hem heen. “School … school …”, roept hij dan. Maar dan wordt hij echt wakker en begint onbedaarlijk te lachen. Zijn buik schudt er van. “Ha ha ha …” en hij geeft nu zijn vriend een flinke klap op de schouders. “Wakker worden, Jee-Pee … oogjes open doen, jongen. We zijn hier bij boer Lankhorst en de schoolbel is een koeienbel, joh. Ha ha ha …”. Dan wordt Jee-Pee ook wakker en hij moet wel mee lachen met zijn vriend. Door dit spektakel zijn vriend Dietrich en Jan Snor ook wakker geworden. Nu, dat is ook de bedoeling van boer Lankhorst. Hij weet uit ervaring dat deze bel prima werkt. Het zijn niet zijn eerste gasten hier. Ook hij geeft af en toe onderdak aan joden, die op doorreis zijn. Hij roept vanuit de stal: “Eten vrienden. Hoogste tijd”. Wel, de hooigasten hebben hun kleren aangehouden deze nacht, dus zijn ze allen snel beneden. In de keuken, waar het heerlijk ruikt naar eigengebakken brood, wacht hen een nog heerlijker ontbijt. Boerin Albertje was al druk in de weer geweest en had voor hen allen een lunchpakket klaar gemaakt voor onderweg. Boterhammen met kaas en spek. Heel voedzaam. Voor elk van hen heeft ze acht boterhammen klaar gemaakt. Het heerlijkste is wel dat zij zelf het brood gebakken heeft. “Eigen gebakken brood … mmm … heerlijk”, fluistert Babby. Ze nemen allemaal plaats aan de grote eikenhouten tafel. Boer Lankhorst opent de maaltijd met een gebed en vraagt de Heere of Hij ook vandaag Zijn bescherming wil geven. En in het bijzonder wel aan de vier ‘reizigers’. Ze worden allemaal bij name genoemd, hetgeen vooral op de jonge vrienden een diepe indruk maakt. Dan pakt hij een grote zware bijbel van een kast die achter hem staat, bladert er eventjes in en begint dan te lezen: “Een psalm van David, voor de opperzangmeester. HEERE! Gij doorgrondt en kent mij. Gij weet mijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijn gedachten. Gij omringt mijn gaan en mijn liggen; en Gij zijt al mijn wegen gewend. Als er [nog] geen woord op mijn tong is, zie, HEERE! Gij weet het alles. Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uw hand op mij” (Psalm 139:1-5). Een poosje is het muisstil. “Vrienden”, zegt boer Arend-Jan dan, “wat David nodig had, hebben wij ook nodig. En of je nu jong bent of oud … de Heere kent ons en weet waar wij zijn, wat wij doen en wat wij denken. Hij omringt ons. Hij is bij ons. Ga dus in het vertrouwen dat Hij jullie en ons nooit in de steek laat. Hij weet waar jullie weg vandaag naar toe zal gaan en Hij zal jullie leiden. Vertrouw dus op Hem!”

Opnieuw is het stil in de warme keuken. Dietrich die alles goed heeft verstaan, heeft tranen in zijn ogen. Het raakt hem heel diep. Wat heerlijk om zo met kinderen van God samen te zijn en in huiselijke sfeer naar Zijn Woord te luisteren. O, wat heeft hij dat gemist de laatste tijd. Zijn gedachten zijn nu bij zijn eigen huis, waar de bijbel ook regelmatig open gaat. Diepe dankbaarheid stroomt nu in zijn hart. Hij weet dat de Heere hem zal leiden en helpen, daarop mag hij nu vertrouwen. Ook Jan Snor is onder de indruk gekomen van het Woord van God en van de eenvoudige woorden van de boer over dit gedeelte. Hoe nodig hebben ze dit vandaag. En de jongens … ook zij vonden het heel fijn om weer te horen dat de Heere bij hen is. Ze hebben dit de afgelopen dagen al meermalen ervaren, zoals ook de Heere zegt en belooft in deze psalm. Na een korte stilte zegt boer Arend-Jan: “Eet smakelijk, vrienden”. Dat laten ze zich geen tweemaal zeggen en ze eten met veel smaak hun brood. Na een half uur is de maaltijd afgelopen en is het tijd voor hen om zich klaar te maken voor de grote reis met de Duitse dienstauto van Dietrich.

Op het moment dat ze van tafel gaan, horen ze buiten het geluid van een auto. Wat is dit? Ze schrikken allen van het geluid. Boer Lankhorst komt direct in actie. Kom vlug, jongens. Hij holt naar de stal en wijst naar boven. Ga daar onder het hooi liggen. Ze diep mogelijk. De vier vliegen naar boven en verstoppen zich onder het hooi. Ondertussen is de boerin naar buiten gegaan om te kijken wat er aan de hand is. Ze ziet het direct. Het is Adolf weer. O heden, wat wil die nu hier. “Het is maar goed dat de dienstauto van Dietrich gisteravond nog is verstopt”, denkt ze. Ze loopt de auto tegemoet en wacht wat er gaat gebeuren. Adolf stopt, doet de deur van de auto open en roept: “Guten morgen. Mein Beutel ist verschwunden. Haben sie es gestern hier vielleicht gefunden. Frau …”? Haar naam wist hij niet. [dat betekent: “Goeden morgen. Mijn tas is verdwenen. Hebt u hem hier gisteren misschien gevonden, vrouw …?]. Ondertussen kijkt hij onderzoekend rond. “Nee, mijnheer, ik heb niets gevonden”, antwoordt de boerin. Dan stapt hij uit en begint het hele erf af te zoeken. Ook de boerin helpt hem daarbij. IJverig zoeken ze op alle plaatsen maar er is niets te vinden natuurlijk. Op een gegeven ogenblik komt Adolf vlak bij de stal. Hij rammelt wat aan de deur maar die zit op slot. “Darf ich mal kucken hinter die Tür?”, vraagt hij dan [dat betekent: “Mag ik eens achter die deur kijken?”]. De boerin schrikt. Dat wordt nu toch wel een beetje gevaarlijk. Maar ja, ze zal wel moeten. Als ze nee zegt, krijgt hij misschien argwaan en dat moet helemaal niet. Ze knikt ‘ja’ en zegt: “Ja natuurlijk. Ik zal de deur aan de binnenkant even opendoen”. Vlug loopt ze naar binnen naar de stal en roept: “Ogenblik geduld, alstublieft, mijnheer. Dan zal ik de deur openen”. Soldaat Adolf begrijpt blijkbaar redelijk goed wat de boerin zegt. Ook hij is hier al lange tijd in Nederland en heeft een beetje Nederlands geleerd. Zo, nu weten ze hierboven onder het hooi ook dat er dichtbij gevaar dreigt. Met veel lawaai doet ze aan de binnenkant van de schuur de haak van de deur. Met veel gekraak en gepiep gaat de oude deur open. “Oh, was schön, frau …” Soldaat Adolf loopt direct naar de hoek van de stal. Daar is een hok gebouwd waarin enkele varkens lekker liggen te wroeten. Adolf vindt het prachtig en kijkt vol bewondering naar de varkens die hem knorrend aankijken, alsof ze zeggen willen: “Maak dat je wegkomt, vriend. Kom niet te dichtbij, anders eten wij je op”. “Schön, Schön …”, zegt Adolf. “Jazeker, mooi hè?”, antwoordt de boerin met luide stem. Ze begrijpt dat hij alleen wat nieuwsgierig is. Zij zal hem daarin tegemoet komen. Dat kan zeker geen kwaad. En een beetje hard praten kan ook geen kwaad. Dan weten ze daarboven ook waarover we het hebben. “Haben Sie auch Kühe”? Gelukkig verstaat de boerin een beetje Duits. Ze antwoord dan ook: “Ja, we hebben veertien koeien. Ze lopen nu buiten in de wei”. Daarbij wijst ze nadrukkelijk naar buiten en loopt alvast in die richting. Ja, deze boerin is wel slim. Zij moet er voor zorgen dat deze Duitser zo snel mogelijk hier verdwijnt, voordat hij iets in de gaten krijgt. Zijn dienstkameraad Dietrich zit vlak boven hem en hoort duidelijk zijn stem. Met bewondering luistert hij naar de antwoorden van de boerin. “Wat blijft ze rustig. Wat is ze slim”, denkt hij. Ook de anderen naast hem horen alles. Terwijl Adolf en de boerin onder hen in de stal aan het praten zijn, krijgt Babby opeens de kriebels van het hooi in zijn neus. Hij moet proesten. Maar dat mag niet natuurlijk. Babby krijgt het benauwd en knijpt zijn neus dicht. Hij loopt rood aan. Dat zien de anderen niet onder het hooi maar hij voelt dat het zo is. Het zweet breekt hem aan alle kanten uit. O nee, nu niet proesten. Dan verraad ik dat wij hier zitten. Gelukkig hoort hij de boerin nu ook zeggen: “Ja, we hebben veertien koeien. Ze lopen buiten in de wei”. O, als ze nu maar verdwijnen en naar de wei lopen. Dan horen ze alle vier dat de deur van de stal weer piepend en knarsend dicht gaat. “Hatsjie …”, proest Babby nu. Gelukkig hoort soldaat Adolf niets. De boerin en Adolf krijgen nu ook gezelschap van de boer, die zich een beetje op de achtergrond heeft gehouden. Ook hij praat luid en neemt vervolgens soldaat Adolf mee naar de wei. De vrienden onder het hooi kunnen nu wat geruster ademhalen. Wat een spanning!

Na een half uurtje zoeken en wat rondsnuffelen en kijken naar het vee in de stal en in de wei geeft Adolf het op en stapt weer in zijn auto. “Herzlichen dank für die Hilfe, Frau … Auf wiedersehen!” [dat betekent: “Hartelijk dank voor de hulp, mevrouw … tot ziens”]. Daarna rijdt hij weer weg. Albertje en Arend-Jan Lankhorst zuchten van verlichting. Gelukkig waren ze nog niet met de auto bezig en stond deze niet meer op het erf. Ze kijken elkaar dankbaar aan en haasten zich naar de stal. “Kom maar tevoorschijn. Het gevaar is geweken”, roept de boer. Dan komen ze alle vier onder het hooi vandaan en dalen vlug van de trap af. “Pffff …”, puft Babby nu. “Dat was op het nippertje. Ik moest niezen door het hooi”. Jee-Pee vult aan en zegt: “Wat was het warm zo diep onder het hooi. Ik zweet aan alle kanten”. Jan Snor en vriend Dietrich staan er dankbaar grijnzend bij. Opeens kijken ze allemaal vol bewondering en met dankbare blijdschap naar Dietrich. Als Dietrich nu had gewild, had hij hen allemaal kunnen verraden. Dat heeft hij niet gedaan. Het zit dus goed met Dietrich. Hij is volkomen betrouwbaar. Jan Snor brengt het als volgt onder woorden, wat zij allen op dit moment voelen: “Vriend Dietrich, jij bent een echte vriend van ons. We wisten het al, maar je hebt het nu ook heel duidelijk bewezen. Dank je wel, dat je ons niet hebt verraden”. Dan grijpen ze allemaal zijn hand vast en danken hem heel hartelijk. Vriend Dietrich wordt er verlegen van.

Wordt D.V. vervolgd.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW