Vervolgverhaal: Een geheime reis (2)
Jee-Pee en Babby en het joodse gezin zijn op de vlucht voor de Duitsers. Beide jongens ervaren dat dit niet zomaar gaat. Zonder de hulp van de Heere zou het nooit gelukt zijn. De “Schuilplaats” krijgt hierdoor een heel bijzondere en belangrijke betekenis voor zowel Babby en Jee-Pee als ook voor het joodse gezin. Hoe loopt dit af? …
De ontsnapping
Het duurde niet lang of zij bereikten het eind van de donkere gang. Hier wachtte hen een deur die hen toegang gaf tot een vierkante ruimte. In het midden stond een houten tafel met daaromheen enkele stoelen. Ook hier verlichtte zwakjes een stallantaarn de wat frissere ruimte. De jongens keken met stijgende verbazing om zich heen. Dat hadden ze hier toch niet verwacht. De schipper bromt: “Ja jongens, hier is onze wachtruimte en fungeert ook als schuilhut. Immers die Duutsers muij wè zo vùlle meugeluk uut de weg bliev’n. O sorry, jongens, dat versta je zeker niet, dat platte gepraat van mij?”. Heftig knikken Jee-Pee en Babby hun hoofden en zeiden eenparig: “Ja, schipper”. De jongens spraken zelf ook dialect thuis en ook onder elkaar op school. En wat de schipper zei over die Duitsers, begrepen ze ook maar al te goed. Dat hadden ze daar straks zelf ondervonden. Wat spannend was dat zeg! Maar gelukkig zijn ze nu op een veilige plek. “Ga hier maar even zitten jongens, en schenk je zelf maar wat lekkers in, dat hebben jullie wel verdiend”, daarbij wijzend op een kast in de hoek waar een kan melk stond met en een stuk koek ernaast. “Dan ga ik even kijken of de joden nog niet zijn gevlucht, want wij bleven wel wat lang weg.
Terwijl de jongens zich zelf bedienen met een heerlijke kop koude melk en een plak dikke koek – waarvoor Betty zeker heeft gezorgd -, stappen de schipper en zijn vriend naar een andere, zeer kleine deur in de hoek, waar onder de kieren nog wat licht door komt. Om de deur uit te kunnen, moet je eerst een smal trapje opklimmen. De deur gaat open, en de jongens zien nog vaag een paar zeer dichte struiken. Daarin verdwijnen de mannen snel en de deur gaat weer dicht. Snel werken de beide vrienden hun “nachtelijk” maaltje naar binnen.
“Pfff … tjonge, tjonge”, zucht Babby, “dat was me het tochtje wel”. “Nou, dat kun je wel zeggen”, gaapt Jee-Pee, plotseling door een enorme slaap bevangen. Ook Babby begint te gapen. Babby kijkt eens om zich heen en ziet in een hoek drie houten banken staan met een stel peluws er bovenop. Hij kijkt Jee-Pee eens aan en … roets … daar vliegen ze als bijen op de honing naar de banken en laten zich elk heerlijk op een bank ploffen. Ze zijn zo moe dat ze haast niet meer op hun benen kunnen staan. Dan vallen hun ogen ook nog dicht en het duurt niet lang of je hoort het “geronk” van de twee moedige knapen.
Schipper Bart, want zo heet hij, en zijn vriend, de boer, Hendrik genaamd, waren ondertussen op weg naar de boot om te kijken naar hun “gasten”. Voorzichtig gluren de beide mannen door de struiken. “Je moet altijd voorzichtig zijn”, is het motto. Daar houden ze zich heel nauwkeurig aan. En dat is maar goed ook. In de verte zien ze enkele kleine lichtjes heen en weer dansen, dat hen de schrik om het hart doet slaan. Ze tellen vier lichtjes. Stil luisteren ze naar de geluiden die snel dichterbij komen. “Duitsers”, fluistert Bart. “Kom”, vlug naar de boot en kijken of de joden er nog zijn. Honderd meter verderop ligt de boot. Ze horen of zien nog niets. Schipper Bart en boer Hendrik sluipen geluidloos naar de boot. Zachtjes kloppen ze drie keer op de wand, en daarna nog drie keer. Dit was zo afgesproken zodat zij wisten van elkaar wie er bij de boot kwamen. Het blijft even stil maar dan komt voorzichtig een hoofd boven de rand van de boot uit. “Wie daar?” “Bart en Hendrik”, sist de schipper. “Maar kom vlug, de Duitsers zijn op rooftocht”. Het hoofd verdwijnt vlug, maar even later komen nog drie hoofden tevoorschijn. Het zijn vader en moeder Cohen met hun twee kinderen. “Kom vlug hierheen en volg ons”, fluistert boer Hendrik. Heel stil klimmen de vier joden uit de boot en volgen de beide mannen. Omdat het struikgewas met daarin de deur naar de schuilhut niet zo ver van de boot is, zijn ze er ook snel en geruisloos verdwijnen ze alle zes in het struikgewas. Je ziet niets meer. Vlug verdwijnen ze achter de kleine deur en sluiten deze nauwkeurig af. Aan de buitenkant kun je zelfs helemaal niet zien dat het een deur is, omdat de deur bedekt is met dunne plaggen gras. Dat valt helemaal niet op, want er omheen is ook allemaal gras en de schuilhut ligt bijna helemaal onder de grond. Je moet ook met een trap afdalen om op de vloer te kunnen komen. Met een dankbare blikken kijken de zes elkaar aan. Tot zover is alles nog goed gegaan. Terwijl het gezelschap aan tafel gaat zitten, wijst plotseling een van de zonen met een angstige blik in de ogen naar de hoek waar onze twee jonge vrienden op reis waren door “dromenland”. De schipper vertelt vlug wie zij zijn en wat zij komen doen en doet daarna de wijsvinger op zijn lippen, om hen duidelijk te maken dat ze een beetje stil moesten zijn. “Deze helden moeten nog een beetje rusten”, fluistert hij zachtjes. Met bewonderende ogen kijken de twee joodse jongens naar de snurkende vrienden op de bank.
Na een poosje stil te zijn geweest, horen ze plotseling een geroep en gegil van ruwe mannenstemmen. Het zijn vier Duitsers die zo dichtbij zijn, dat je ze duidelijk kunt horen. Hoewel de boot geweldig goed in het riet verborgen lag, kon het bijna bijna niet anders dat ze de boot zouden ontdekken. Maar toch gebeurt dat niet. Als de Duitsers dicht bij de boot zijn, gebeurt er iets onverwachts. Een enorm gesnater van zwanen klinkt door de donkere nacht. Tegelijk klinkt er een enorm geschreeuw van een van de mannen. “Hilfe, Hilfe” (“Help, help”), roept hij. “Was ist dann los” (“Wat is er dan aan de hand”), roept een ander helemaal overbodig, want het geluid van de zwanen maakt alles duidelijk. Er zijn hier veel zwanen en zij laten niet graag hun nachtrust verstoren. Zeker niet als je dicht bij hun nesten komt. Dat heeft een van de Duitsers ondervonden. Twee zwanen rennen snel naar hem toe en terwijl hij hard richting zijn kameraden terug holt, struikelt hij ook nog. Daarom begon hij ook te gillen van “Hilfe, Hilfe”. Duidelijk kun je de mannen tegen elkaar horen schreeuwen, dat ze hier weg moeten. Dat doen ze ook wel en heel snel ook, zodat de zwanen hen verder met rust laten. Maar ze komen daardoor wel heel dicht bij de plaats waar de boot ligt.
“Ein Schiff” (een schip), roept plotseling een van de andere mannen. “Darin haben die Juden sich natürlich versteckt” (“Daarin hebben de joden zich natuurlijk verstopt”). Ze schreeuwen: “Draus, schnell bitte!” (“Eruit, snel alstublieft!”). Het blijft stil. Ze schreeuwen nog harder, bijna in koor: “Draus, schnell!” (“Eruit, snel!”) “Sie sind verschwunden!”, (ze zijn verdwenen) merkt een van hen op. Dan blijft het een poosje stil. Dit is natuurlijk wel een teleurstelling voor hen en dat moeten ze wel eventjes verwerken. “Komm!, suchen” (kom!, zoeken), zegt een van hen en dan verdwijnen ze blijkbaar want de stemmen worden steeds zachter. Gelukkig lopen ze steeds verder bij de schuilhut vandaan, maar niet meer in de richting van de zwanen, dat begrijp je wel.
“Zo te horen komen ze niet uit Nederland …”, fluistert boer Hendrik. Ondanks alle spanning moesten ze allen toch wel eventjes lachen. “Ze hebben de boot gevonden, Hendrik”, antwoordt schipper Bart zachtjes. “Maar laten we vertrouwen dat God ons beschermt in Zijn schuilhut”. Daarbij kijkt hij het joodse gezin heel vriendelijk aan en knikt hen bemoedigend toe. Het is hem opgevallen, dat het gezin erg stil is en hun gezichten zien er bleek en ziek uit. Ongetwijfeld hebben zij ook wel gehoord wat daarbuiten gebeurde. Voorzichtig fluistert hij boer Hendrik in het oor: “Het wordt denk ik toch wel tijd, dat we hen zo snel mogelijk op een veilig adres krijgen. Laten we hier de spullen veilig in de geheime gang opbergen en onze nooduitgang gebruiken”. Boer Hendrik begrijpt wat zijn vriend bedoelt en knikt nadrukkelijk van ja.
Ondertussen zijn Babby en Jee-Pee ook wakker geworden en kijken verschrikt om zich heen. “Waar zijn we?”, zegt Babby. “Ssssttt …, stil jongens, de Duitsers hebben de boot gevonden maar gelukkig heeft de familie Cohen nog net op tijd de schuilhut kunnen halen”, zegt schipper Bart snel. Dan zien de jongens het gezin stilletjes aan de tafel zitten. Vlug staan ze op en geven hen beleefd een hand. “Zo, zo, dus jullie zijn onze redders in nood?”, vraagt mijnheer Cohen zachtjes aan de jongens. “Ja meneer”, antwoordt Jee-Pee, en Babby voegt er haastig aan toe: “Weest u maar niet bang hoor. Mijn vader las pas geleden nog uit de Bijbel: ‘Wie in de Schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten …’”, maar verder kwam hij niet want hij wist nog steeds niet hoe het verder in de Bijbel staat. Maar schipper Bart vult hem aan, en zegt: “die zal vernachten in de schaduw van de Almachtige”. Tranen biggelen over de wangen van de beide joodse ouders. Ze hebben ook zo veel meegemaakt en ze worden voortdurend opgejaagd door hun vijanden, de Duitsers. Dan komen de twee joodse jongens in beweging, staan op en schudden hun “bescherm-engelen” – want zo kijken zij tegen de jongens aan – ferm de hand en vertellen hoe ze heten. De een heet Izak en de ander Sam (afgeleid van Samuël). Sam zegt: “Geweldig tof, dat jullie dat voor ons willen doen, want ook jullie lopen groot gevaar. Heel hartelijk dank, hoor!” Wel, daar worden de twee vrienden toch wel verlegen van en hun wangen beginnen een verdacht kleurtje te krijgen. Gelukkig kan niemand dat zien, omdat de stallantaarn maar een zwak licht verspreidt. Boer Hendrik redt hen uit die verlegenheid en zegt zachtjes: “Kom, allemaal even helpen, dan gaan we die tafel en de stoelen en de andere dingen die hier nog staan opruimen. Als de Duitsers deze schuilhut toch mochten vinden, wat ik niet geloof, dan vinden ze in ieder geval niets en denken ze misschien dat dit alleen maar een schuilhut is tegen slecht weer. Vooruit, jongens, aan het werk. Schipper Bart opent de deur naar de geheime gang en vlug slepen ze alles daar naar toe. Ook de beide joodse jongens, die ook al flinke knapen waren en zo te zien ongeveer dezelfde leeftijd hadden als Babby en Jee-Pee, doen flink hun best.
Als alles in de geheime gang is gebracht, staan ze allemaal bij elkaar in de schuilhut en neemt schipper Bart het woord en richt zich tot het joodse gezin. “Beste familie, het loopt nu allemaal wel een beetje anders. Het plan was eigenlijk om morgenvroeg voor de zon opgaat, heel vroeg op pad te gaan om jullie op een veilige plek te brengen. Ondertussen is het al bijna 1 uur en kunnen we beter in het pikdonker onze weg gaan. Dan kunnen we voorzichtiger te werk gaan. Dat is zeker nodig, omdat die vier Duitsers aan het controleren zijn. Ik weet dat ze hiermee meestal ongeveer een half uur bezig zijn, maar dat zal wel wat langer duren, omdat ze naar jullie aan het zoeken zijn. Maar het zijn geen echte helden in het donker, en daarom verwacht ik dat ze met stille trom na een poosje wat rond gekeken te hebben, weer zullen terug gaan naar hun basis, dat wil zeggen naar hun eigen “warme nesten”. Om aan het eind van onze andere vluchtroute te komen, hebben we ongeveer een half uur nodig. De Duitsers zijn al een half uur aan het zoeken en dat maakt dat wanneer we aan het eind zijn van onze geheime vluchtroute we de geheime gang wel kunnen verlaten om vervolgens in de boot te stappen, want dan zijn we vanaf het moment dat de Duitsers de boot ontdekten een uur verder. Het is misschien allemaal een beetje ingewikkeld, maar wees gerust, de gravin heeft alles goed onder controle hier. Onze beide vrienden hier – daarbij wijzend op Jee-Pee en Babby – gaan jullie vanaf de boot begeleiden naar jullie volgende adres. Een adres waarvan ik verwacht dat jullie voorlopig zeker veilig zult zijn. Omdat de Duitsers hier in de buurt rondneuzen, lijkt het me beter om onze andere vluchtroute te nemen. Deze heb ik van lepe Gerrit gekregen, en zal jullie samen met mijn vriend Hendrik via de andere vluchtroute naar een andere vluchtboot brengen. Deze ligt wel op een andere plek natuurlijk. Maar Jee-Pee en Babby, jullie begeleiders, kennen hier de omgeving op hun duimpje en zullen jullie zeker kunnen helpen. We gaan dus nu de geheime gang in en volgen jullie mij maar”. Dan gaat schipper Bart hen voor de geheime gang in, met in zijn hand de stallantaarn van de jongens. Daarna volgt het joodse gezin en daarachter komen Jee-Pee en Babby. Boer Hendrik sluit de rij en doet de deur naar de schuilhut zorgvuldig op slot. Ook hij heeft een stallantaarn en zo kun je redelijk goed zien waar je loopt. Vooraan en achteraan een lichtje. Eerst volgen ze een stukje dezelfde route terug maar na ongeveer 100 meter komen ze weer op een splitsing die de jongens nog niet eerder hadden ontdekt. Daar gaan ze linksaf richting de Sunne. Dat weet alleen schipper Bart want hij doet vaker dit werk. Dat weten de jongens niet maar hij hoort bij een organisatie – de “Ondergrondse” – die de joden helpt onderduiken. Dat betekent dus dat hij – samen met anderen – voor de joden een veilig adres opzoekt en hen vervolgens daarheen brengt. Dat doet hij samen met anderen en zijn taak nu is, om hier de joden uit het kasteel op te vangen. Daarom kent hij ook deze geheime gang zo goed. Dat kun je ook wel goed merken, want hij heeft er flink de sokken in. Na een kwartiertje wordt even pauze genomen en komen er enkele waterkruiken tevoorschijn, die ze uit de schuilhut hadden meegenomen. Even wat drinken en dan weer verder. Stil wordt er van het frisse water gedronken en genoten.
De geheime gang is goed onderhouden. Ook daarvoor zorgt schipper Bart samen met boer Hendrik. Eigenlijk zijn schipper Bart en boer Hendrik ook onderduikers. De Duitsers zoeken ook hen omdat ze weten dat zij in het geheim de joden helpen. Een poosje geleden waren ze bijna te grazen genomen door de Duitsers, maar dank zij lepe Gerrit konden zij uit de handen van de Duitsers blijven. Sindsdien doen zij dit werk hier in samenwerking met de gravin, die haar kasteel en de geheime gang daarvoor beschikbaar heeft gesteld. Daarom komen ze bijna ook niet buiten de schuilhut met de daaraan verbonden geheime gang. Alleen komen ze in het kasteel voor hun eten en drinken. Zo begrijpen we ook, waarom de jongens de joden moeten begeleiden naar hun nieuwe schuilplaats.
Terwijl de stoet behoedzaam door de geheime gang sluipt, zoeken de Duitsers verder. Toch zijn ze niet zo erg uitbundig meer als zo straks, toen ze de boot ontdekten. Bovendien wilden ze ook wel eens slapen, ze waren de hele dag al zo druk geweest, en dat ook nog zonder succes. Want ze zijn de laatste weken erg druk met het zoeken naar ondergedoken joden en de mensen die deze joden helpen. Daar behoort dit joodse gezin ook bij alsmede boer Hendrik en schipper Bart. Als ze eens wisten, dat hun prooi misschien wel vlak onder hen – onder de grond – zich bevond, waren ze ongetwijfeld klaar wakker en niet zo down en suf als nu. Maar gelukkig weten zij niet van de geheime gang. Na een half uurtje zoeken geven ze het dan ook maar op. Ze komen tot de voor hen logische conclusie dat deze boot van de schipper is, die hier voor hen de dingen levert die zij als leger soms nodig hebben. Laten we maar niets tegen de commandant zeggen, anders krijgen wij nog straf ook. Zo druipen ze af en keren weer terug naar hun basis.
De stoet “onderaardse vluchtelingen” – om ze zo maar even te noemen – zijn bijna aan het eind van de vluchtroute gekomen. Schipper Bart blijft even staan en wenkt met de hand. Dat betekent stop! Voorzichtig loopt hij alleen verder en verwijdert zich om een hoek van de verborgen gang. De jongens horen een klik en dan zien ze opeens een heel vaag een beetje zwak licht voor hen. Ook komt er een vlaag frisse lucht op hen af. Ze zijn dicht bij een belangrijk moment, namelijk het instappen in de vluchtboot. Jee-Pee’s hart begint sneller te kloppen. Hij fluistert Babby in het oor: “Nog eventjes en dan zijn we alleen met de joden”. “Ja”, fluistert Babby terug. De anderen zijn muisstil want in een tweede “bijna-ontmoeting” met de Duitsers hebben ze geen zin.
Schipper Bart wil intussen voorzichtig het luik van de vluchtroute openen. Heel langzaam en heel moeizaam opent hij het een heel klein stukje, maar direct laat hij het weer zakken. Hij hoort een verdacht geluid. “Wat is dat nu weer?”, mompelt hij. Hij wacht even en doet dan nog een poging om het luik te openen. Meteen voelt hij dat het luik weer omlaag zakt en hoort hij een stampend, en tegelijk ook een snuivend geluid. Schipper Bart snapt het al. Het is een van de paarden die hier lopen. Dit paard heeft blijkbaar bedacht, dat hij maar eens op dat luik moest gaan liggen. “Daar moet ik wel wat aan doen”, dacht schipper Bart. “Maar wat?” Eventjes krabt hij zich achter het oor. Daarvoor moet hij wel even zijn pet oplichten. “Ja, dat is het!”, mompelt hij dan. Het paard zal ik ook even krabben, nee, ik zal het eventjes een klien prikje geven, zodat het schrikt en dan hoop ik, dat hij even ander plekje uitzoekt. De schipper heeft altijd een mes op zak en daaraan zit een scherpe punt. Voorzichtig wurmt de schipper zin mes door een kier naar boven. Zo, nog een klein stukje en dan moet ik er toch wel zijn. Hij heeft het nog niet gedacht of het luik begint hevig te trillen. Het paard maakt een snuivend geluid en aan het hoefgetrappel kun je horen dat hij zich verwijdert. Schipper Bart heeft blijkbaar iets in de huid van het paard geprikt, waardoor het paard zo schrok dat het opsprong en weggaloppeerde. “Ziezo viervoetige vriend, een andere keer mag je hier wel op liggen maar nu niet hoor”, zegt hij zachtjes hardop terwijl hij voorzichtig het luik opent en naar buiten kijkt. Het is behoorlijk donker wat wel zo fijn is, immers dan kun je niet gemakkelijk ontdekt worden. Dit soort operaties doen ze dan ook nooit als het volle maan is. Een eindje verderop ziet hij nog het paard met beschuldigende ogen hem aankijken. “Ja, sorry, beste Blessie, maar ga toch maar even een eindje uit de buurt”, fluistert hij. Spiedend kijkt hij verder om zich heen. Dan ziet hij heel in de verte in het donker vier kleine lichtjes dansen … het zijn de Duitsers. Maar deze keer komen ze niet dichterbij maar gaan steeds verder weg. “Gelukkig”, zucht schipper Bart, die hebben er genoeg van. Met een brede glimlacht buigt hij zich dan voorover in de geheime gang en roept zachtjes: “Kom maar”.
Op dit teken van schipper Bart hadden ze gewacht en ze zijn allemaal opgelucht als ze vernemen dat de Duitsers verdwenen zijn. Dan kruipen ze een voor een door het smalle luik naar buiten en belanden zo op het weiland dat langs een andere zijarm van de rivier de Sunne ligt. Een paar nieuwsgierige paardenogen kijken hen begrijpend aan, immers onder de grond is het ook niet altijd wat. Gelukkig zijn het wel heel tamme paarden, anders zouden die misschien ook nog spektakel maken. Het luik was omgeven door dichte struiken, behalve direct om het luik heen. Daar was nog wat ruimte en zo kon een paard door een heel smal paadje door de struiken heen ook op dit plekje komen. Maar van het kasteel en van de weg af was het totaal onzichtbaar. Toch zie je helemaal niets van een luik, want ook dit luik is bedekt met gras. Het wordt ook heel zorgvuldig bijgehouden door de “ondergrondse”, die precies weet waar het luik zich bevindt. Schipper Bart en boer Hendrik hadden de stallantaarns inmiddels al uitgedaan, voordat ze uit hun schuilplaats kropen.
Boer Hendrik sluit zorgvuldig het luik af. Schipper Bart wenkt met zijn hand en houdt zijn wijsvinger voor de mond – je moet immers zo veel mogelijk zwijgen, stel je voor dat er toch nog een vijand in de buurt is – en gaat hen weer voor. Ze dalen af naar een heel smal pad dat door het riet vlak langs de zijarm loopt. Je kunt hen tussen het riet helemaal niet meer zien. Dat is natuurlijk ook de bedoeling, anders zou een té nieuwsgierige Duitser hen ook zo opmerken.
Izak en Sam kijken schichtig om zich heen. Nu de vijand hen zo dicht op de hielen heeft gezeten, zijn ze extra oplettend. Graag willen ze het volgende adres veilig halen. Stel je voor dat het nog mis zou gaan. De jongens huiveren soms van de spanning. Toch zijn ze heel flink en laten ze niets aan hun ouders merken.
Babby en Jee-Pee kijken nieuwsgierig om zich heen want zo zoetjes aan is het hun beurt. Dan zijn ze helemaal alleen met de joden. De route is wel iets langer, omdat ze via de vluchtroute de geheime gang verlaten hebben, maar ze zijn ook vroeger op pad gegaan als eerst het plan was. Dus hebben ze ook meer tijd, zodat alles toch nog volgens plan kan verlopen. Babby staat plotseling even stil en fluistert Jee-Pee in het oor: “Wat een Schuilplaats hè?”. “Geweldig!”, fluistert Jee-Pee terug. Boer Hendrik , die helemaal achteraan loopt en bijna Babby omver loopt vanwege zijn plotselinge stop, geeft Babby een lichte duw in de rug en zegt zachtjes: “Kom op, jongens, we zijn er nog niet”. Snel lopen ze dan weer verder en sluiten zich weer aan bij de stoet. Het pad wordt wel steeds drassiger omdat ze heel dicht bij het water lopen. Zachtjes wuift het riet heen en weer en met de toppen knikken ze geheimzinnig in de richting van het dorp. Jee-Pee bekijkt dit tafereel met dankbaarheid. Hij begrijpt wat dat betekent. Als het riet richting het dorp wuift, dan is de wind in hun voordeel. Ze hoeven dan straks niet zo hard te roeien en moeten de boot alleen maar een beetje bijsturen. Bovendien hebben ze dan veel meer snelheid en dat is ook gunstig. Op het open water is de kans dat ze je zien veel groter dan hier tussen het riet. Dit geeft hem vertrouwen dat de Heere hun zal helpen en bewaren. Stilletjes vouwt Jee-Pee daarom zijn handen en zegt heel zachtjes: “Dank U, Heere”. Ja de Heere begrijpt precies wat Jee-Pee denkt en voelt, en dat weet Jee-Pee ook. Babby die achter hem loopt mijmert over hoe het straks allemaal moet. Hij gaat in gedachten nog eens na wat ze allemaal moeten doen en hoe de route is naar hun dorpje, dat nu vredig ligt te slapen aan de Sunne. Tot nu toe heeft de Heere geholpen, beseft ook hij. Dan doet ook hij een kort gebed aan de Heere. “Heere, ga ons verder voor, alstublieft”, vraagt hij dan. Een gevoel van vrede glijdt in zijn hart. Hij vertrouwt dat het goed zal komen.
Zo vervolgen ze hun weg richting de Sunne. Opeens staat de stoet stil. Schipper Bart wenkt opnieuw met zijn hand en wijst naar voren. Dan zien ze het. Daar ligt de andere vluchtboot. Ze staan er zelfs vlak voor. Toch is ook deze boot zo verborgen tussen het riet, dat je hem pas ziet als je al heel dichtbij bent. “Gelukkig”, zucht vader Cohen. Hij wil niets liever dan dat zijn gezin in veiligheid is, hoe eerder, hoe liever. En dat kun je nog veel beter begrijpen, als je alles zou weten wat dit gezin al heeft ondervonden van de kant van de Duitsers. Met een bezorgd gezicht slaat hij zijn armen om zijn vrouw, die er nogal bleekjes uitziet. Behoedzaam haalt schipper Bart een plank – die bijna onzichtbaar tussen het riet verborgen ligt -, tevoorschijn en legt deze op de boot. Door over de plank te lopen, kun je vrij eenvoudig in de boot komen. Schipper Bart gaat als eerste en wenkt voor de volgende. Boer Hendrik helpt dan eerst mevrouw Cohen in de boot, daarna komt mijnheer Cohen en achter hem volgen Izak en Sam. Tot slot mogen Jee-Pee en Babby komen. Er zijn drie zitbankjes met elk drie zitplaatsen in de boot. Schipper Bart wijst ieder een plekje aan en zegt zachtjes: “Er is precies genoeg ruimte voor jullie. Mijn vriend Hendrik en ik gaan jullie zo meteen verlaten. ‘Vertrouw op God en Hij zal het maken’, vinden we in de Bijbel. Dat zou ik jullie mee willen geven. Luister goed naar de aanwijzingen van onze jonge vrienden hier, Babby en Jee-Pee. Zij weten hier heel goed de weg op het water en naar het dorp toe. Zij zijn op de hoogte van het vluchtplan”. Dan maakt hij aanstalten om de boot weer te verlaten. Maar dan staat vader Cohen op en zegt: “Schipper Bart en boer Hendrik, we weten niet hoe we jullie moeten bedanken …”, en dan rolt er een traan langs zijn bezorgde gezicht. Hij is even stil en vervolgt dan met een gebroken stem: “Heel hartelijk dank voor jullie inzet voor ons. Mochten wij deze verschrikkelijk oorlog overleven, dan nodig ik jullie allemaal alvast uit om bij ons te komen logeren. We hopen u dan iets terug te kunnen geven voor al het goede wat u voor ons gedaan hebt”. Ondertussen knikt zijn vrouw heftig instemmend en met betraande ogen, om aan te geven dat zij hier helemaal mee eens is. Dan loopt hij naar schipper Bart en omhelst hem, en ook boer Hendrik krijgt een beurt. Deze zijn dit helemaal niet zo gewend en staan een beetje verlegen en beteuterd te kijken. Vervolgens krijgen ze een warme handdruk van moeder Cohen en haar twee zonen. “Heel, heel hartelijk dank, hoor”, zegt moeder Cohen waarbij haar twee zonen – Izak en Sam – zich van harte aansluiten. Je kunt aan hen zien dat dit regelrecht uit hun hart komt. Met tranen in haar ogen stamelt moeder Cohen nog meer woorden van diepe dankbaarheid. Ja, dankbaar zijn ze zeer zeker. “Kom op, mensen, jullie moeten nu gaan”, zegt schipper Bart met een brok in zijn keel van ontroering. Dan wendt hij zich speciaal tot de jongens en zegt: “Vaarwel!, beste vrienden. De Heere heeft gezegd: ‘Ik zal je niet begeven, Ik zal je niet verlaten’. Onthoudt dat maar goed”. Dan stapt hij gevolgd door boer Hendrik, van de boot en beiden verdwijnen in het donker tussen het riet.
Wordt D.V. vervolgd
Geplaatst in: Verhalen
© Frisse Wateren, FW