Vervolgverhaal: Een geheime reis (12)
De Duitse soldaten weten niet wat hen overkomt. Begrijpelijk! “Au … au … au”, zo klinkt het nu van alle kanten. Ja, de bijen komen zijn nu goed in vorm en bijten flink van zich af. Zo’n heerlijke strijd hebben ze ook niet elke dag. Wat doen die rare wezens dan ook hier op hun terrein. Ze winnen terrein en zien dat de vijand – de Duitse soldaten – in paniek raakt. “Eilen … eilen …” [dat betekent: “Vluchten, vluchten”], roept nu Horst in grote paniek en geeft daarvan zelf het voorbeeld. Hij vlucht weg van deze onheilsplek het pad op in de richting waar ze vandaan zijn gekomen. Dit is ook wel het beste wat je in zo’n situatie kunt doen. Wegwezen en dan zo snel mogelijk een veilige plek zoeken. Ook de anderen maken nu dat ze weg komen. Dat gaat echter niet vanzelf want de bijen achtervolgen hen. Ze lopen zo hard ze kunnen. Horst weet dat aan de rand van het bos een oude jagershut is. Als opgejaagd wild rennen de soldaten voor hun leven achter Horst aan. Gelukkig blijken de meeste bijen het nu wel voor gezien te hebben en keren terug naar hun lekkere plekje bij de V-2 waar het zo heerlijk ruikt. “Zoemm … zoemmm … zoemmm”, zo zingen zij blij. Het lijkt wel een overwinningslied. Spoedig hebben de soldaten hun “schuilhut” bereikt en sluiten zo vlug het kan de wankele deur. Nog nooit hebben ze zo hard moeten lopen. Helemaal bezweet en met rode gezichten staan ze uit te puffen. Dit was gevaarlijk! De meeste soldaten zijn ook gebeten en hebben rode plekken op hun armen en gezichten. Heel pijnlijk en ook niet ongevaarlijk. Maar ze moeten nu toch maar even hier wachten totdat alle bijen verdwenen zijn. Zo blijven ze nog ruim een uur in de jagershut schuilen. Daarna durven ze heel voorzichtig om de deur te kijken of er nog steeds dat “jagersvolk” in de lucht zoemt. Gelukkig voor hen zijn alle bijen verdwenen. Dan rennen ze opnieuw zo vlug mogelijk het bos uit naar hun thuisbarakken, die een eind verderop in een weiland staan. Daar aangekomen worden ze direct door een legerarts behandeld.
Keukengesprek
Ondertussen zijn Gjalt en Jan aan de koffie bij boer Buwalda en zijn vrouw Neeltje. Het geknal is zelfs hier nog te horen. Babby en Jee-Pee kijken met bewonderende ogen naar hun grote vriend Jan Snor en naar imker Gjalt. Ze horen hen nu verhalen wat er gebeurd was en hoe het allemaal gelopen was. Héél spannend! “Ik ben blij dat ik daar niet bij was, Babby”, fluistert Jee-Pee zijn vriend in de oren. Babby knikt heftig “ja” met zijn hoofd. “Het is wel te hopen dat deze “bijenactie” ook iets goeds oplevert voor onze bevolking en die “luchtsigaar” hier verdwijnt”, oppert Gjalt. “Maar ook”, zo gaat hij verder “dat hierdoor de natuur weer zijn normale gang krijgt en de rust weer terugkeert. Dat is beter voor plant en dier”. Hieruit spreekt duidelijk zijn liefde en zorg voor Gods schepping. “Ja, Gjalt, dat hopen wij ook”, antwoordt Jan en kijkt daarbij nadrukkelijk in de richting van Babby en Jee-Pee. Dezen knikken natuurlijk ook heftig van “ja”. “Wel vrienden”, zegt boer Buwalda dan met een brok in zijn keel, we mogen de Heere wel heel hartelijk danken voor jullie bewaring en voor Zijn hulp. Het wordt nu stil in de gezellige keuken van de boerin. Daar zijn ze het allemaal volkomen mee eens. De petten gaan af en de ogen gaan dicht. Boer Buwalda doet een eenvoudig gebed en dankt de Heere voor Zijn bewarende hand. Na het “amen” zitten ze allen nog even stil voor zich uit te kijken en laten de diepe woorden van dank op hun inwerken. Dan staat Gjalt op en zegt: “Beste vrienden, ik wil nu graag weer naar huis, naar mijn lieve vrouw. Mijn bed roept al, hoor ik. Ik ben wel heel erg moe. Hartelijk dank dat ik dit samen met jullie mocht doen. Het was mij een waar genoegen”. Dan krijgen de beide jonge vrienden en de boerin een hand en Gjalt verdwijnt uit de keuken. Boer Buwalda en Jan Snor volgen hem – zoals afgesproken was – naar buiten en nemen daar na nog een kort “overleg” afscheid van de moedige imker. Waar dit korte overleg over ging, zullen we snel merken.
Het zal zeker twee weken duren voor de Duitse soldaten weer volledig hersteld zullen zijn van hun wonden. Die arme soldaten hebben heel wat te verduren gehad en zullen zeker voorlopig de schrik van de Friese bijen goed te pakken hebben. Gelukkig heeft dit alles – zo blijkt later – wel tot resultaat gehad, dat Herr Kommandant de opdracht kreeg om voorlopig af te zien om de V-2 te gebruiken. Daarna wordt bekeken of zij hier helemaal moeten verdwijnen met dit verschrikkelijke wapen. Herr Kommandant vindt dat helemaal niet erg. Integendeel! Hij heeft ook wel een vermoeden “hoe” dit allemaal gebeurd is. Hij heeft immers een ontmoeting gehad met twee mannen op een boerenwagen. Maar deze Duitser wil daar niet verder over nadenken en vindt het verstandiger om alles maar mooi zo te laten. Dat is voor hem, voor zijn soldaten en voor de bevolking hier het allerbeste. Het doel van deze hele actie is dus bereikt. Maar het is nu ook wel tijd voor Jee-Pee en Babby om met hun vriend Jan Snor weer richting de Sundal te vertrekken, waar de jongens wonen. Dat zal zeker niet eenvoudig gaan maar met hun vriend Jan als beschermer en helper zullen de jongens dit zeker wel aandurven …
Perikelen rondom de boerderij
De rest van deze dag krijgen de jongens de gelegenheid om nog te genieten van de boerderij en alles wat er omheen te vinden is. Ook Jan Snor neemt de rest van de dag de nodige rust. Samen met boer Buwalda bespreekt hij het verdere plan om de jongens veilig naar Sundal terug te brengen. Daarvoor moet er eerst contact gelegd worden met schipper Zandstra, zodat deze rekening kan houden met zijn ‘avontuurlijke’ gasten. Het is zijn schip immers, dat dan de ‘basis’ en de ‘Schuilhut’ is van Jan Snor en zijn jonge vrienden. Jan Snor wordt inmiddels door vele Duitse ‘geheime agenten’ gezocht. Deze agenten gezamenlijk werden SD genoemd (Sicherheitsdienst). Deze geheime agenten hebben ook de taak om de acties van de Ondergrondse te verhinderen en zo mogelijk hen in de gevangenis te gooien. Ze weten wel van de acties, maar komen meestal te laat om hen te gevangen te nemen. Gelukkig wel … De jongens weten niets van al dat werk wat hun grote vriend – die ook in het geheim voor de ‘Ondergrondse’ werkte – de afgelopen maanden heeft gedaan. Dat is maar beter ook. Wat je niet weet, kun je ook niet verklappen.
Jee-Pee en Babby vermaken zich deze dag opperbest. Ze mogen de varkens helpen voeren met de boerin en bij de kippen mogen zij alleen met z’n tweeën eieren uithalen. “Maar denk om Harry hoor”, zegt de boerin. “Harry, wie is dat, boerin?”, vraagt Babby. “Dat is onze haan die wel eens héél ijverig is”, antwoordt de boerin, zonder verder uit te leggen wat zij daarmee bedoelt. “Okee!”, roepen ze beiden tegelijk en vliegen met een vaart richting het kippenhok. Toch gaat het niet allemaal vanzelf. Zoals de jongens nu weten, bevindt er zich namelijk ook een haan onder de kippen. Als Babby en Jee-Pee het hok binnengaan merken ze van Harry de haan niets, omdat deze op dit moment buiten in de ren is. De jongens lopen naar het andere eind van het kippenhok. Daar rapen ze voorzichtig de eieren uit het legnest en doen deze in een speciaal eiermandje. Zonder dat de vrienden het in de gaten hebben, komt een poosje later mijnheer Harry de haan binnenstappen. Hij had gehoord dat er vreemde geluiden waren in zijn hok. Daar moet hij meer van weten, want hij is daar de baas. Harry stapt dus nieuwsgierig naar binnen. Zoals het een haan betaamt, rekt hij zijn nek uit en roept: “Kukeleku … kukeleku”. Als de haan de jongens in de gaten krijgt, gaan zijn veren recht overeind staan en rent hij met een sneltreinvaart in de richting van de jongens. Daar hebben de jongens – die net klaar zijn met het rapen – helemaal niet op gerekend en rennen met hun eiermandje in de richting van de deur. “Pas op”, roept Babby, “daar heb je Harry de haan”. Met verschrikte ogen rennen de jongens richting de deur met Harry achter hen aan. Wild vliegen nu de kippen ook alle kanten op. Van schrik laat Jee-Pee bijna alle eieren op de grond vallen, maar hij kan het mandje nog net redden van zijn val. Daardoor schrikken de jongens nog harder, want zij moeten immers de eieren veilig bij de boerin brengen. Haan Harry valt nu Babby van achteren aan en pikt in zijn been. “Au, au”, gilt deze en rent nu nog harder achter Jee-Pee aan. Hoewel het kippenhok niet zo heel groot is, moeten de jongens wel helemaal van het andere eind komen en met zo’n strijdlustige haan achter je aan zijn zelfs twee meters nog heel ver. Eindelijk zijn ze bij de deur en verdwijnen vliegensvlug door de opening en sluiten deze direct achter zich. Harry de haan vloog pardoes tegen de deur maar deze is gelukkig net dicht. Met het zweet op hun gezicht staan de jongens buiten hijgend uit te puffen. “Hè, hè, dddddat hebben wwwwe overlllleefd”, stottert Jee-Pee met trillende stem. “Ja, zeg dat wel”, kreunt Babby en wrijft met een pijnlijk gezicht over zijn been. Hij heeft de aanslag van Harry de haan wel goed doorstaan, maar het doet toch nog wel een beetje pijn. Onze vrienden haasten zich nu naar de keuken van de boerin. Daar vertellen ze van Harry de haan, waarop de boerin onbedaarlijk begint te lachen. “Ha, ha, ha … jullie waren toch gewaarschuwd? En toch wist Harry jullie te verrassen. Geweldig, wat een haan”. De jongens staan de boerin beteuterd aan te kijken. Maar als ze het gezicht van de boerin zien, dan moeten zij toch ook wel lachen. Nou ja, Babby’s benen bloeden niet en dat valt dan toch weer mee. Als de boerin uitgelachen is, kijkt ze de jongens ondeugend aan en zegt: “Afijn jongens, toch heel hartelijk bedankt hoor; straks krijgen jullie een extra stuk ham met een extra ei voor op de boterham. Dat is toch een mooie beloning, hè?” De vrienden zijn beiden heel dol op zo’n ‘uitsmijter’ en knikken bedeesd doch heftig van ‘ja’. Dan gaat de boerin verder met haar werk en de jongens wandelen het erf op. Het duurt niet lang of ze horen de boerin roepen: “Eten, eten …”. Wel, daar hebben ze wel zin in na zo’n hachelijk avontuur met Harry de haan. Samen met de boer en de boerin en met Jan Snor genieten ze van een heerlijke maaltijd.
Na het middageten gaan ze met boer Buwalda mee naar het land om de koeien te melken. De jongens genieten enorm. Boer Buwalda weet ook heel veel van de natuur rondom de boerderij. Hij laat de jongens ook de ooievaarsnesten zien vlakbij de boerderij. Dat is iets heel moois om te zien. De ooievaar, ook wel uiver, eiber of stork genoemd, is een grote, witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten en snavel. “Een ooievaar”, zo vertelt boer Buwalda, “wordt ongeveer 1.30 m groot. Het mannetje weegt ongeveer 4,5 kg, het vrouwtje ongeveer 3,5 kg. Een ooievaar kan wel 30 jaar oud worden”. “Poeh, dat is best oud”, roept Babby. “Kunnen ze dan nog wel vliegen?” “O ja hoor, dat is geen probleem voor ze. God heeft het zo gemaakt dat ze dat kunnen”. Enthousiast vertelt boer Buwalda verder, als hij merkt dat de jongens het ook interessant vinden. “Ook kunnen ze hier genoeg voedsel vinden. Zoals de meeste van zijn familie, eet een ooievaar graag kikkers en grote insecten, maar ook op jonge vogels, hagedissen en knaagdieren is hij dol. Wel, zoals jullie horen, kikkers zijn er hier meer dan genoeg. Ooievaars zijn ook trekvogels die heel ver kunnen vliegen. Het zijn vogels die graag bij elkaar zijn, maar zijn op z’n tijd ook graag alleen. Ze zijn niet trouw aan elkaar, maar ‘nesttrouw’. Dat wil zeggen dat sommige ‘ooievaarspaartjes’ lang bij elkaar blijven. De eieren zijn kalkwit of doorzichtig geel, zonder tekening. Ze worden in de loop van broedseizoen bruin gewolkt en zien er fijn korrelig uit, meestal niet glanzend, maar worden langzaamaan meer en meer glanzend. Het ei weegt ongeveer 110 gram”. De beide vrienden luisteren opgewonden naar hun gastheer en vragen honderduit. Zo vliegt de tijd voorbij en vergeet zelfs boer Buwalda dat ze ook nog moeten eten. Ze moeten nog hard lopen om op tijd bij de avondmaaltijd te zijn.
Jan Snor zit al aan tafel met de boerin. Hij heeft van deze dag een rustige dag gemaakt. Nou ja, rustig, vanmorgen was het natuurlijk behoorlijk heftig met dat vuurgevecht van de Duitsers op de bijen. De rest van de dag heeft hij gebruikt om zich een beetje voor te bereiden op morgen. Dat zal zeker ook wel nodig zijn …
Die avond wordt gevuld met een gezellig spelletje ‘Mens erger je niet’. Babby en Jee-Pee komen als grote overwinnaars uit de bus. Ondertussen heeft de boerin hen getracteerd met eigen gebakken koek en warme melk. Een heerlijke smulpartij en de jongens vinden het heel gezellig. Toch moeten ze die avond wel vroeg naar bed van Jan Snor. “Morgen, jongens, gaan we richting Sundal en dan moeten we goed uitgerust zijn”. Dat begrijpen de twee vrienden wel en ze waren eigenlijk ook best moe van alles. Dus … slapen zal dan best goed komen. Weer gaat de boerin met hen mee naar hun slaapplaats. Net als gisteravond knielen ze samen voor hun bedden neer en danken de Heere van harte voor alles en vragen Hem om bewaring en slaap voor deze nacht en hulp voor de reis van morgen. De boerin was nog maar net weg of daar ‘snurken’ de beide vrienden een nachtelijk lied. je kunt er niets van maken maar ongetwijfeld is het een prachtig ‘hanenlied’.
Ook Jan Snor en boer en boerin Buwalda gaan niet laat naar bed. Na nog enkele noodzakelijke dingen met elkaar besproken te hebben, volgen ze de jongens al vrij snel.
Soldaat Dietrich
Nadat soldaat en vriend Dietrich gisteren de drie avonturiers vlakbij Rijs afgezet had, ging hij weer terug naar de omgeving van Staphorst. Onderweg kijkt hij overal goed om zich heen om aan zijn baas ‘inlichtingen’ te kunnen geven als deze hem daarom zou vragen. De commandant van Herftedaele, Fritz von Streutker, was geen makkelijke commandant, dat weet Dietrich maar al te goed. Maar hij had in zijn hart voorgenomen om niets te doen wat de Nederlandse bevolking zou schaden. Hij had de Heer gevraagd om hem daarbij te helpen. Zijn drie nieuwe vrienden hebben hem opnieuw laten zien, dat Nederland niet door zijn vaderland bezet mocht worden. Adolf Hitler was helemaal verkeerd bezig, is de overtuiging van Dietrich. Terwijl hij zijn weg zoekt door het landschap, overlegt hij bij zichzelf wat hij verder nog kan doen voor zijn vrienden. Een gewaagd plan schiet door zijn hoofd. Misschien kan hij hen ook weer naar huis terugbrengen, maar hoe? Hij heeft van Jan Snor gehoord dat de reis eerst naar Friesland zou gaan en daarna weer terug naar Sundal. Misschien kan hij om toestemming vragen aan “der Fritz”, zijn commandant, om nog wat verder in Friesland rond te mogen neuzen, want hij heeft daarvoor niet genoeg tijd gehad. Bovendien kan hij zeggen dat hij denkt ‘beet’ te hebben. Dat zal ‘der Fritz’ zeker aanspreken. Wat hij met dat ‘beet hebben’ bedoelt, zal hij niet uitleggen natuurlijk. Ja, dat lijkt hem een goed plan. Dan kan hij weer proberen zijn vrienden te vinden om hen vervolgens naar huis te begeleiden. Een beter en veiliger vervoer kunnen zij immers niet hebben, is zijn idee.
Na enkele uren rijden komt hij vermoeid op zijn basis in Herftedaele aan. Direct meldt hij zich bij “der Fritz” en meldt hem alles wat hij kwijt wil. We begrijpen natuurlijk nu wel dat hij met geen woord rept over zijn nieuwe vrienden. De commandant is uiteraard niet erg blij met het nieuws. Soldaat Dietrich waagt het om hem voor te stellen om nog verder in Friesland rond te neuzen omdat hij daarvoor te weinig tijd heeft gehad. Bovendien denk ik ‘beet’ te hebben en zijn er dan vast resultaten. En ja hoor, “der Fritz’ is zeer ingenomen met dit plan en geeft hem toestemming om zelfs een week daar rond te kijken. Maar er zit wel een voorwaarde aan verbonden. Dietrich moet er wel voor zorgen dat er Joden opgepakt worden en dat er meer informatie komt over de Nederlandse verzetsbeweging, de ‘Ondergrondse’. Daar schrikt Dietrich geweldig van, en hij krijgt daardoor een voor hem héél ingrijpende ‘ingeving’. Daarom heeft hij de moed om zijn commandant te zeggen, dat hij zeker succes zal hebben. Welk succes vermeldt hij er niet bij. “Fahre heute abend noch!” {dat betekent: vertrek vanavond nog}, is het bevel van ‘der Fritz’. “Jawohl, Herr Commandant” {dat betekent: Ja, mijnheer de commandant”}, antwoordt Dietrich beslist en met een militaire groet vertrekt hij. ‘Der Fritz’ laat hem gelukkig verder met rust en haastig zoekt hij nog wat noodzakelijke reisspullen en brandstof voor de auto bijeen. Die avond nog – na heel uitgebreid gegeten te hebben – vertrekt hij opnieuw richting Friesland. Het is inmiddels al donker maar Dietrich besluit om zover mogelijk te rijden richting Rijs om daar morgenvroeg op zoek te gaan naar zijn vrienden. Het is al twaalf uur als Dietrich stopt en zijn auto op een stil landweggetje parkeert. Hij is doodop en moet nu wel gaan slapen. Na zijn avondgebed lukt hem dat vrij snel en heeft verder een rustige nacht. De zon is al boven de horizon geklommen als Dietrich wakker wordt. Slaperig kijkt hij op zijn horloge. Gelukkig, het is nog vroeg. Eerst maar wat eten en dan snel op zoek naar Babby, Jee-Pee en Jan Snor. Na zijn morgengebed, waarin hij ook zeer trouw was, leest Dietrich uit zijn bijbel. Hij was kort geleden begonnen in het boek Spreuken. Nu is Spreuken 3 aan de beurt. Zijn oog valt op: “Vertrouw op de HEERE met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet. Ken hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken” (Spreuken 3:5-6). Daar wordt hij zo blij. Wat een geweldige belofte: ‘Hij zal uw paden recht maken!’ Dietrich valt op zijn knieën, dankt de Heere voor Zijn bewaring en hulp van gisteren en de belofte die hij zojuist las. Ook vertelt hij de Heere al zijn plannen, over zijn ‘ingeving’ en zegt ook dat hij op de Heere wil vertrouwen.
Als hij opstaat van het gebed heeft hij rust in zijn hart. Zijn besluit was genomen, hij zou zich met de hulp van de Heere aan die ‘ingeving’ van gisteravond houden. Wat zal dat dan zijn?
We zullen het spoedig merken …
Een verrassende ontmoeting
Op de boerderij is er al vroeg leven te ontdekken. Iedereen is al wakker en het heerlijke ontbijt is al achter de kiezen. De boerin heeft wel zoveel klaargezet, dat je er wel twee dagen genoeg aan hebt. Ze mogen na het ontbijt een lunchpakket klaarmaken voor onderweg. Daarbij krijgen ze ook een heerlijke, goed verpakte kan met melk mee. Het is zeker genoeg voor vandaag. Babby en Jee-Pee zijn erg blij dat ze hier mochten zijn. Hun doel is ook bereikt, want ze hebben nu een adres gevonden voor de Joden die moeten onderduiken. Een veilig en een hartelijk en gastvrij adres! Ze moeten om 9 uur vertrekken. Boer Buwalda zal hen met paard en wagen wegbrengen naar Lemmer. Dat is best nog een eind, want met paard en wagen reizen gaat natuurlijk niet zo snel als met de dienstauto van vriend Dietrich. Nadat de ‘drie vrienden’ hun tassen gepakt hebben is het moment aangebroken om afscheid te nemen. Dat hebben ze deze afgelopen dagen al vaker moeten doen, maar elke keer is het toch weer slikken. Want ook hier hebben ze veel liefde en gastvrijheid ondervonden en zelfs een oplossing voor hun ‘Jodenprobleem’. Vooral ook hebben ze genoten van de gezelligheid en van het heerlijke eten in de gezellige keuken. Maar ook van de verhalen van de boer over de natuur. Ze nemen dan ook van harte afscheid van de boerin die alleen op de boerderij achter blijft. De boerin neemt de beide jongens in haar aremen en zegt: “Komen jullie nog eens weer terug? Dan mag je nog eens helpen op de boerderij. Eieren uithalen enzo …”. Ze kijkt daarbij de jongens lachend aan en geeft hen allebei een dikke kus op elke wang. De jongens knikken heftig van ‘ja’ en kleuren tot achter hun oren. Ze kijken daarbij een beetje beschaamd om zich heen. Ondertussen vinden ze het toch wel heel lief van de boerin. Jee-Pee en Babby nemen op hun beurt met een heel dikke kus afscheid en hollen dan direct naar de boerenwagen. Deze staat inmiddels al klaar met boer Buwalda op de bok. De bok is het gedeelte van de boerenwagen waarop een menner plaatsneemt. En de menner – de koetsier, dat is nu de boer – bestuurt het paard door middel van leidsels, waarmee het paard aan de wagen is verbonden. Dan springt Jan Snor ook op de wagen en boer Buwalda spoort Bruin aan zodat deze de bijzondere ‘reiswagen’ in beweging zet. Bijzonder omdat er hooi op ligt en onder het hooi ligt Jan Snor. De beide jongens mogen bij boer Buwalda op de bok zitten. Een prachtige plek waar je achter het paard zit en je vooruit kunt kijken op de weg. Je zit lekker hoog dus je kunt ook alle kanten opkijken. De jongens genieten van dit buitenkansje. Glunderend kijken ze om zich heen. Bruin is een heel rustig en sterk paard. Hij heeft er ook wel weer zin in na het avontuur van gisteren waarbij hij ook betrokken was. Hij mag nu weer op stap met zijn baas, de boer en begint vrolijk te hinniken. Zo is het hele reisgezelschap blij om te kunnen vertrekken.
Ondertussen heeft soldaat Dietrich zijn landkaart voor zich om te kijken waar hij zich precies bevindt. Wel, dat valt hem hard mee. Hij is toch al verder dan hij dacht. Het is niet zover meer naar Rijs. Het is bijna acht uur als hij vertrekt. Hij neemt nu de kortste weg naar Rijs en rijdt rustig met de Duitse dienstauto langs de velden. “Heerlijk rustig hier”, mompelt hij. De zon staat al boven de horizon te stralen. Na een uurtje krijgt hij dorst. Hij besluit om een korte pauze te nemen. Hij slaat een zijweggetje in en parkeert de auto onder enkele bomen. Hij pakt zijn soldatenfles en lurkt er wat aan. “Mmmmm … heerlijk”, denkt hij. Het is hier wel heel stil. Er is zelfs geen boerderij te bekennen hier. Dichtbij ontdekt hij een bos. “Laat ik eens gaan kijken of ik enkele bramen vinden kan”, bedenkt hij dan. Zo gedacht, zo gedaan. Hij sluit de dienstauto goed af en loopt naar het bos. Aan de overkant ziet hij tegen de bosrand geweldig dikke bramen zitten. “Die zijn voor mij”, denkt hij. Maar om er te komen moet hij wel eerst over een sloot springen. Gelukkig is de sloot niet zo breed dus is het voor hem een kleine moeite. Hij springt en bereikt met gemak de overkant. Daar kan hij zelfs onder de bramenstruik zitten om er op zijn gemak zijn geliefde bramen te plukken en er van genieten.
Dietrich gaat er zitten en plukt er een handvol. Dan gaan zijn gedachten naar huis, naar zijn vrouw en kinderen en vullen zijn ogen zich met tranen. Hij kan ze niet meer tegen houden, hij verlangt zo naar hen. Hoe zal het met hen zijn? Hij ziet zich nog zo met zijn kinderen bramen plukken. In de maand augustus gingen ze vaak met het hele gezin op pad om dat te doen. Zijn lieve vrouw, Birgit, maakte er dan heerlijke jam van. Het was altijd een feest op zulke dagen. De kinderen genoten dan zo, ondanks de schrammen die je natuurlijk door de stekels van de bramen opliep. Maar dat gaf niets. Je genoot als gezin zo van die heerlijke momenten om samen te zijn. Van alles deed je dan. Verstoppertje spelen en heerlijk met elkaar picknikken. Dietrich’s hart en gedachten zijn vol van verlangen naar huis. Hij is er zo bezig dat hij niet in de gaten heeft dat er in de verte een zwarte stip steeds groter wordt. Dietrich geniet volop van zijn bramen. De zwarte stip is nu al zo dichtbij, dat je er een boerenwagen in kunt ontdekken met een paard ervoor. “Hi-hi-hi”, klinkt het. Daardoor wordt de eenzame soldaat opgeschrikt van zijn gepijns. Hij kijkt in de verte en ziet een boerenwagen. “Hi-hi-hi”, klinkt het nog eens. Hij kan nog niet goed onderscheiden wie het zijn, maar er zit een grote man op de bok met twee kleine figuren naast hem. “Wel, die zijn ook vroeg op pad”, denkt Dietrich. “Ik zal hen maar eens vragen hoever het nog is naar Rijs. Dan krijg ik misschien ook een beter idee wat ik vandaag verder moet doen”. Hij springt weer over de sloot terug op het landweggetje en wacht gespannen af wie dat wel kunnen zijn op die bok. “Hi-hi-hi”, klinkt het weer, alsof het paard zeggen wil, dat die figuur daar op het weggetje aan de kant moet. Nu kan hij beter onderscheiden wie er op de bok zitten. Het zijn een boer en twee jonge knapen. Maar dan wordt Dietrich helemaal wakker. Ze zijn nu zo dichtbij dat hij het ziet: het zijn Jee-Pee en Babby met een boer. Wild begint hij nu te zwaaien met zijn armen om de aandacht te trekken. Van enthousiasme begint hij te roepen: “Jee-Pee, Babby …”.
Op de bok van de wagen hebben ze inmiddels ook ontdekt dat er iemand midden op de weg staat te zwaaien en te roepen. Boer Buwalda schrikt als hij ziet dat het een Duitse soldaat is. “O wee, jongens, wat gaat dit worden?” Ook Babby en Jee-Pee kijken met verschrikte ogen naar de wild zwaaiende soldaat voor hun. Ze hebben helemaal niet verwacht dat ze op dit stille landweggetje nog een Duitse soldaat zouden ontmoeten. Verschrikt stellen ze snel Jan Snor op de hoogte, die half onder het hooi ligt. “Oom Jan, een Duitse soldaat. Gauw, helemaal onder het hooi”, roepen de beide knapen. Jan Snor laat zich dat niet tweemaal zeggen en is al verdwenen. Boer Buwalda is een beetje wit onder de neus en zijn handen trillen een beetje van de spanning. “Wat zal er nu gebeuren?”, denkt hij. Dan komen ze dichterbij de Duitse soldaat die midden op de weg staat te zwaaien met zijn armen. Dan doen de beide jongens van verbazing hun monden zo ver open dat er wel een hele een appel in kan. Ze kijken elkaar aan en roepen in koor met juichende stemmen: “Het is Dietrich! Het is Dietrich!”. Want wie zien ze daar? Ja, inderdaad, Dietrich, hun grote Duitse vriend. Boer Buwalda begrijpt nu ook de situatie. Met een zucht van verlichting roept hij tegen Bruin: “Ho, Bruin, ho!” Dan staan ze vlak voor de soldaat stil. Ook Jan Snor heeft natuurlijk het geroep van zijn beide vrienden gehoord en weet niet hoe snel hij onder het hooi vandaan moet komen. Ook hij roept: “Dietrich!” “Hallo beste Freunden, hier bin ick dan weer”, roept nu Dietrich met een blijde stem. “Kameraad, wat doe jij dan hier?”, stamelt Jan Snor. Ja, dat moet Dietrich natuurlijk vertellen. Midden op het stille landweggetje hoort het reisgezelschap het verhaal van hun beste vriend. Hij vertelt van het gesprek met ‘der Fritz’ en zijn voorstel om nog verder te neuzen in Friesland. Bewonderend gapen ze alle vier Dietrich aan. “Geweldig”, roept de anders zo rustige boer Buwalda. “Mag ik mij even voorstellen, ik heet Buwalda”, zo gaat deze verder. “Ja natürlick, mein Nahm is Dietrich. Wir haben elkaar noch nicht gesehn” {dat betekent: “Ja, natuurlijk, mijn naam is Dietrich. Wij hebben elkaar nog niet gezien”}. Dan kijkt Dietrich Jan Snor aan en neemt hem even apart en vertelt zachtjes van zijn ‘ingeving’ – zonder dat de anderen het kunnen horen – in een beetje Duits en een beetje Nederlands: “Leuster gut Jan. Ick heb beschlossen um nicht meer nach das Duitse Heer zurück zu gaan. Ick finde es nicht gut was sie allemaal tun. Ick heb das der Herr auch gebeten und dies gesagt, weil ich weiss dass Er es auch nicht gut findet. Damit habe ick Frieden in mein Herz” {dat betekent: “Luister goed Jan. Ik heb besloten om niet meer naar het Duiste leger terug te gaan. Ik vind het niet goed wat zij allemaal doen. Ik heb het de Heere ook gebeden en dit gezegd, omdat ik weet dat Hij het ook niet goed vindt. Daarmee kreeg ik vrede in mijn hart”}. Jan Snor krijgt tranen in zijn ogen. Dan kijkt hij Dietrich in zijn bruine ogen, en zegt dan met een gebroken stem: “Heel hartelijk welkom, grote vriend. Wij zullen voor jou zorgen”. Dit heeft Jan Snor nooit verwacht. Hij kijkt om naar boer Buwalda en de twee vrienden en wenkt hen. Dan komen zij dichterbij en Jan Snor zegt: “Luister goed, vrienden. Onze grote vriend Dietrich heeft mij zojuist iets vertelt, wat ik niet kan en niet mag doorvertellen. Het is beter dat jullie dit niet weten, dan kun je het ook niet doorvertellen. Ik herinner jullie aan een heel goed advies wat ik pas geleden las. Dit advies was: ‘OPGEPAST. Aan alle Nederlanders: Zwijgt over het Ondergrondse werk, ook tegenover naaste familieleden en vrienden. Klets de strijders niet in de dood!’ Het is niet omdat ik jullie niet vertrouw, maar omdat het veiliger is. Begrijpen jullie dat?”, daarbij speciaal kijkend naar Babby en Jee-Pee. De jongens knikken ernstig van ‘ja’ en Babby voegt er aan toe: “We zullen er ook niet om vragen, oom Jan”. “Heel fijn, jongens!”, antwoordt Jan Snor en knipoogt daarbij vertrouwelijk naar boer Buwalda. Deze kijkt hem met begripvolle ogen aan. Wat Jan Snor niet zegt maar wat ook in hetzelfde bericht staat, is: “Aan de ondergrondse werkers: Er is maar één plaats waar Duitse politie-organen niets kunnen vinden: Uw hoofd. Draagt geen papieren bij u! Bergt ze niet zogenaamd ‘veilig’ op! Hoedt u in het bijzonder voor naamlijsten: een naamlijst welke onlangs door de SD op een arrestant werd gevonden, heeft tot de dod van vele vaderlanders geleid”.
Dan wenden allen zich tot hun grote vriend Dietrich. Jan Snor vraagt dan op zijn beste Duits aan hem: “Maar hoe nu dan verder, vriend?” …
Geplaatst in: Verhalen
© Frisse Wateren, FW