Vervolgverhaal: Een geheime reis (1)
Dit is een vervolgverhaal voor de jeugd van ± 8-14 jaar. Het bestaat uit verschillende delen. De namen zijn weliswaar gefingeerd, maar de omstandigheden zijn voor een deel gebaseerd op ware feiten. Ook de plaatsen die er in voorkomen zijn bestaande plaatsen maar niet met hun ware naam genoemd. Deze serie gaat over de Tweede Wereldoorlog. De bedoeling is om ook op deze wijze iets van de verschrikking van een oorlog wat dichterbij te brengen, alsmede om ook de ‘gewone gang’ van zaken in een oorlog te kunnen beschrijven. Verschillende karakters zullen naar voren komen, die voor de jeugd herkenbaar zullen zijn. Vooral wil de schrijver ook de band die ook de jeugd met God kan hebben in moeilijke omstandigheden, naar voren brengen. Ook vandaag kunnen jongens en meisjes de nabijheid van de Heere Jezus ervaren in hun leven. Dat is niet alleen iets uit een ver verleden maar kun je vandaag ook ervaren. Ook zal er een behoorlijk stuk spanning in liggen die behoort bij een oorlog. Het is zeker niet de bedoeling om de jeugd haat bij te brengen tegen de bezetter – in deze serie de Duitsers – maar wel om de dingen te noemen die gebeuren kunnen in een oorlog. Ook zullen er dingen naar voren komen, die mogelijk een ander licht zal kunnen werpen op de Duitse bezetter. Ook onder hen waren er Christenen, die dit ook probeerden waar te maken tijdens hun vreselijke missie. Dat hoopt de schrijver ook naar voren te kunnen brengen in de avonturen van Jee-Pee en Babby, zoals de twee hoofdfiguren in deze serie heten. Ook is het verhaal geschikt om voor te lezen …
Rom-bom, rom-bom, rom-bom … Hotsend en stotend trekt een dampend paard langzaam een hooiwagen over een hobbelig bospad. Behalve het snuiven van het oude paard en het rom-bom van de oude wagen was het stil in het oude, schemerige bos. De beide vrienden die achterop de hooiwagen zitten, mogen ook geen lawaai maken. Daarvoor had vader hen wel drie keer gewaarschuwd. Voorop de wagen zit de oude knecht “lepe Gerrit”. Hij is heel goed met het mennen van Blessie, het sterke paard van boer van Wijngaarden en kent Blessie door en door. Jan-Paul en Robert-Jan fluisteren zachtjes tegen elkaar en kijken zo nu en dan met geheimzinnige gezichten naar “lepe Gerrit” die Blessie met de versleten teugels behendig de weg wijst. Met ontzag bekijken de jonge vrienden de prachtige natuur om zich heen. “Wat een dikke beuken hier, hè?”, fluistert Jan-Paul, door zijn vrienden Jee-Pee genoemd. “Ja”, fluistert nu Robert-Jan, bijgenaamd Babby vanwege zijn zeer jonge gezicht, “en zulke mooie bruine bladeren. Er komen vast heel veel beukenootjes dit jaar”. Beiden zijn al goed op de hoogte van de namen en bijzonderheden van de verschillende boomsoorten in hun prachtige omgeving. Daarvoor hebben beiden een map aangelegd waarin zij de in hun omgeving voorkomende bomen en bloemen alsmede diverse vogel- en vlindersoorten verzamelen. Ze zijn dan ook vaak in de natuur te vinden, met name in de bossen bij het kasteel1. Zij wonen beiden ook niet zover bij het kasteel vandaan, aan de rand van een heel groot bos, een eindje buiten het dorp dat stil en verlaten ligt te dromen aan de prachtige rivier de Sunne.
Maar de beide vrienden hebben vanavond iets heel anders te doen, hoewel zij toch wel genieten tijdens hun bijzondere tocht. Telkens gaan hun gedachten naar kasteel Sundaele, waarheen zij nu op weg zijn. Het duurt nu niet zo lang meer of ze bereiken de ophaalbrug van het kasteel, dat zeer dikke muren heeft met een diepe gracht eromheen.
Plotseling staat de wagen stil en de balen hooi erop beginnen vervaarlijk te wankelen. Gelukkig gaat het goed. “Wat is er aan de hand”, fluistert Babby verschrikt. “Ssssttt … stil nou, ik hoor geritsel”, fluistert Jee-Pee. Inderdaad is er geritsel in het bos waar het inmiddels al behoorlijk donker is geworden. Dit nu was ook de reden waarom lepe Gerrit de teugels aantrok, zodat Blessie prompt stopte. Snel kruipen de twee vrienden in hun schuilplaats onder de hooibalen. Het geritsel is nu veel luider en brekende takken laten de rillingen de jongens over de rug lopen. Het is nu wel heel dichtbij. Maar gelukkig … zo snel als het geluid kwam, zo snel verdween het ook weer. Lepe Gerrit is intussen van de bok afgesprongen en loopt nu snel naar achteren naar de beide vrienden. “Kom maar tevoorschijn, jongens; wees maar niet bang, het was een roedel herten met hun jonkies”, fluistert hij. “Pffff …, is dat schrikken, ik dacht dat het de Duitsers waren”, zucht Jee-Pee. “Nou nee, gelukkig niet. Die kunnen we hier nu helemaal niet gebruiken”, verklaart lepe Gerrit met felle oogjes die hij bijna helemaal dichtknijpt. Dat maakt zijn oude rimpelige gezicht nog ouder dan het al leek. “Nee, lepe Gerrit zorgt er wel voor dat jullie veilig je opdracht kunt uitvoeren. Dat wil zeggen, jongens, alleen met de hulp van de Heere. Want anders komt er echt helemaal niets van terecht. Begrijpen jullie dat?”
Met ontzag en vertrouwen kijken de jongens hem aan. Ja, dat heeft vader gisteravond nog voorgelezen uit die grote oude Bijbel, zo herinnert Babby zich. Waarover ging dat ook weer?
Veel tijd om daarover iets te zeggen, heeft Babby niet want lepe Gerrit fluistert: “Kom op, jongens, gauw weer verder. We zijn er bijna”. Direct loop hij naar voren, klautert op de wagen en pakt de teugels van Blessie beet. “Klak, klak”, zo klinkt het vaag uit zijn mond, maar Blessie kent zijn baas goed en loopt langzaam weer verder.
Na een poosje horen de jongens het gesnater van eenden. “Hoor eens, Babby, ik hoor de eenden al. We zijn er bijna, want bij het kasteel zijn veel wilde eenden”, fluistert Jee-Pee. Voorzichtig gluren de jongens over de hooibalen heen en zien vaag de toren van het kasteel voor zich opdoemen.
Dit kasteel is al heel oud en ligt aan de rivier de Sunne. Het middeleeuwse slot is gebouwd aan het eind van de 12e eeuw, zo omstreeks 1300. Vele vijanden hebben geprobeerd het kasteel te veroveren maar telkens lukte het de eigenaars van het kasteel, het beroemde adellijke geslacht van Sundaele, om de vijanden te verslaan of slim tegen te houden. Het kasteel1 staat er nog en heeft eigenlijk niets van zijn oorspronkelijke waarde verloren.
Vroeger stroomde de Sunne vlak langs het Kasteel en zo beheerste het dus de Sunne, die toen een belangrijke waterweg was. De graven en gravinnen van Sundaele hadden ook de rechten over een veer2, “de Moane”, dat al in de 14de eeuw bestond. Er werd tol geheven over dit veer. Dat betekende, dat er geld betaald moest worden om de Sunne over te steken. Dit werd in 1836 pas opgeheven, toen het dorp eindelijk haar brug kreeg. Het veer was dus een goede bron van inkomsten voor kasteel Sundaele. Zo kon het geslacht Sundaele haar bezittingen goed onderhouden en zag hierdoor kans zelfs haar bezittingen uit te breiden met verschillende boerderijen die zij dan weer verpachtten (verhuurden).
Maar deze geschiedenis houdt de jongens – hoewel zij haar wel kennen – nu niet bezig. Nee, zij hebben een prachtige maar wel gevaarlijke opdracht. Het is oorlog. Adolf Hitler heeft een brutale inval in ons land gedaan en houdt Nederland nu door middel van zijn soldaten met harde hand bezet. De haat tegen de Joden bracht hen er zelfs toe, om hen op te pakken en in gevangenissen en strafkampen te stoppen.
Helaas hebben de Duitsers ook de rust in het prachtige Sundal, de streek waar de jongens wonen, wreed verstoord. Vlakbij het kasteel ligt ook zo’n strafkamp. Daarnaast hebben de Duitsers dichtbij het kasteel een soort kazerne gebouwd op een heuvel. De jongens weten, dat op het terrein van deze kazerne de Duitsers hun nieuwe geheime wapen, de V-1 geheten, afvuren. Dit is een soort raket die heel ver kan vliegen, wel tot in Engeland. Zo kunnen de Duitsers hun vijanden, de Engelsen, bestoken en grote schade aanrichten aan mensen en huizen. De omgeving van het kasteel is dus niet zo erg veilig en je mag er ook niet zomaar in het bos komen zonder speciale toestemming van de Duitsers. Dat maakt deze tocht wel erg gevaarlijk want de Duitsers straffen heel zwaar. Dat weten de jongens en lepe Gerrit ook heel goed.
Wat het extra gevaarlijk maakt, is, dat de jongens Joden gaan helpen en hen de weg moeten wijzen naar een veilige schuilplaats. Een Joods gezin is op de vlucht en zit wel heel gevaarlijk dicht bij de vijand, namelijk op het kasteel en ze kunnen geen kant op. Een heel gevaarlijke situatie. Ze moeten geholpen worden maar bijna niemand durft het aan, omdat er zelfs doodstaf op volgen kan wanneer de Duitsers je te pakken krijgen. Toch meende de vader van Jee-Pee en de vader van Babby dat zij moesten helpen.
Jee-Pee’s vader is naast zijn dagelijkse werk ook nog koster van de grote kerk in het dorp. Hij is heel erg begaan met het lot van de Joden en heeft al verschillende keren Joden helpen ontsnappen. Ook dit maal kon hij niet slapen, en moest hij steeds maar denken aan de angst die hij gelezen had in de ogen van de kinderen van dit gezin in het kasteel. Hij wist dat zij naar het kasteel waren gevlucht. Kort geleden had hij hen nog gesproken en hen verteld van de Heere Jezus Christus, die zo’n 2000 jaar geleden als de beloofde Messias gekomen was, maar door het volk Israël niet aangenomen was. Dit gezin had aandachtig naar hem geluisterd en beloofd erover na te zullen denken. Ook hebben zij toen gesproken over de moeilijke situatie waarin zij zich bevonden omdat de leider van Duitsland, Adolf Hitler, de Joden zo haatte. Hij heeft hen toen ook gezegd, dat als zij zich niet meer veilig voelden zij maar bij het kasteel moesten aankloppen. Toen zag hij hun angst in hun ogen. Misschien wil de Heere dit wel gebruiken om ook hun harten te winnen voor de Heere Jezus. Jee-Pee’s vader kan nu niet langer wachten, want nu kan hij ook iets voor hen doen. Hij stond in het dorp bekend als een heel aardige en eerlijke man die graag iemand die in nood verkeert, helpen wil. En nu moet hij ook iets doen. Hij weet diep in zijn hart dat de Heere dit ook van hem vraagt. Biddend heeft hij daarna een plan bedacht. Toen hij de andere morgen wakker werd, heeft hij het plan met Jee-Pee’s moeder besproken die ook graag wil helpen. Daarna is hij naar lepe Gerrit gegaan en hem zijn plan voorgelegd. Lepe Gerrit wilde ook gelijk helpen en zijn steentje bijdragen. Ook de ouders van Babby is gevraagd en ook zij wilden direct hun medewerking verlenen. Samen hebben zij toen afgesproken, dat zij dit keer gebruik zouden willen maken van Jee-Pee en Babby. Dezelfde dag nog hebben zij toen het plan met de jongens doorgenomen. Die avond vlak voor het vertrek zijn ze bij elkaar gekomen thuis bij Jee-Pee. Met heldere woorden en aanwijzingen is toen het hele plan uitgelegd, dat verder helemaal niemand mocht weten. Babby’s vader heeft toen Psalm 90 voorgelezen en daarna hebben zij samen dit plan voor de Heere neergelegd en de Heere gevraagd om lepe Gerrit en Jee-Pee en Babby te beschermen.
Inmiddels is het al donker geworden en staat de kleine stoet stil voor het kasteel. Je kunt er niet zomaar binnenkomen. Om het kasteel is een gracht en over die gracht is een ophaalbrug die altijd omhoog staat. Aan de overkant is er voor de poort een klein wachtershuisje, waar twee wachters dag en nacht het kasteel bewaken. Ook nu zijn ze er. Lepe Gerrit roept zachtjes: “Hallo”. Een van de wachters antwoordt met een rauwe stem: “Wie is daar?” Lepe Gerrit gromt: “Ikke” “Ja, dat geloof ik direct. Maar wie is ikke?” “Jij niet”, gromt lepe Gerrit, “maar als je graag wilt weten wie ik ben … ik heet Gerrit, lepe Gerrit”. De poortwachter roept: “O, zeg dat dan direct. Maar wat is het wachtwoord?” Als je namelijk het kasteel binnen wilde, moest je een “wachtwoord” – een woord waaraan je iemand of iets kunt herkennen – noemen. Zo wisten ze op het kasteel dat het goed volk was. Je kunt in deze oorlogstijd ook niet voorzichtig genoeg zijn. Daarom een wachtwoord. Dit werd alleen gegeven aan enkele zeer vertrouwde personen. Wel, Jee-pee’s vader was daar er een van. Hij had het wachtwoord voor lepe Gerrit op een briefje geschreven. Zo kan lepe Gerrit het juiste wachtwoord zeggen. Wel moet hij even op het briefje spieken, want het is wel een moeilijk uit te spreken wachtwoord. Met zijn zaklantaarn schijnt lepe Gerrit nu op zijn briefje en leest hakkelend voor: “Schibbólet”. Even is het stil aan de overkant maar dan zien de jongens dat de brug omlaag gaat en mogen ze erover. De andere wachter heeft inmiddels de dikke poort open gedaan en mogen zij naar binnen door de poort. “Halt”, zo roept weer iemand met een lange baard en een gevaarlijk uitziend geweer in de hand. Dit is de binnenpoortwachter. Hij moet voor alle zekerheid ook nog inspecteren of alles wel veilig is. Je weet immers maar nooit. Maar alles is in orde en dan mogen ze verder.
Nu komen ze bij een gebouw, dat op een stal lijkt maar dat dienst doet als keuken. Binnen branden er enkele kaarsen, waarvan je het schijnsel door de spleten van de deur nog net iets kunt zien. Voorzichtig klopt lepe Gerrit aan de deur. “Ja, binnen”, roept een meisjesstem vriendelijk. Dan komen ze binnen in een ruimte waar een open haard in de hoek een prachtig geheimzinnig licht verspreidt, waardoor je alles toch nog redelijk kunt zien. Het keukenmeisje is een gezellig en vriendelijke meisje die veel werk verricht in de keuken en die volgens alle kasteelbewoners heerlijk kan koken. “Hallo, Gerrit, hallo jongens”, verwelkomt zij de late gasten. “Kom maar gauw binnen want het is al donker en de Duitsers mogen geen licht zien”. Lepe Gerrit kennen ze hier ook al, denken de jongens nu allebei. Dan zal hij hier wel vaker komen. “Hebben jullie je vrachtje bij je?” “Jazeker, Betty”, en wel zonder ernstige problemen”, antwoord lepe Gerrit. “Wel, wel, gelukkig maar”, keuvelt Betty verder, “en nu lusten jullie zeker wel iets lekkers. Ik heb hier heerlijke eigengemaakte vlierbessensap met een heerlijke plak eigengebakken koek. Lusten jullie vast wel, na zo’n inspannende tocht. Willen jullie dat?” “Heel graag, Betty”, mompelt lepe Gerrit. “Ja, juffrouw”, fluisteren de jongens bedeesd. “O ja, ik heet Betty hoor, jongens en kom maar hier lekker dicht bij de open haard zitten”. Druk heen en weer dribbelend maakt Betty nu snel haar heerlijke drankje en de koek klaar. Even later zitten ze gezellig bij de open haard met een glas heerlijke vlierbessensap. Terwijl lepe Gerrit druk met Betty keuvelt, kijken de jongens nieuwsgierig rond. Twee lange tafels met stoelen vullen de gezellige ruimte bijna geheel op. Behalve de open haard hier, dat licht verspreid, hangen er ook nog heel oude lampen, die nu niet branden, boven de tafel die zo maar uit een museum konden komen. Opgezette dieren, oud gereedschap en een oude ploeg hangen aan de muur. De ramen waren helemaal afgeplakt met zwart papier. In de hoek ontdekken de jongens nog iets dat op een kleine deur lijkt.
“Zo, jongens, smaakt het nog al. Willen jullie nog een glas met een plak koek?”, vraagt Betty. De jongens hadden niet eens gemerkt, dat zij bij hen was komen zitten. Ze waren ook zo onder de indruk van alles wat ze hier zagen. “Alstublieft, juffrouw Betty”, antwoorden ze gretig. “Zo, als jullie het op hebben, zal ik jullie slaapplekje laten zien voor vannacht”, zegt Betty terwijl ze de jongens bedient. De jongens branden van nieuwsgierigheid want bijna niemand komt hier op dit prachtige kasteel en slapen al helemaal niet. Vlug drinken ze nu hun tweede glas leeg en wachten met spanning op Betty die nog even apart met lepe Gerrit praat. Lepe Gerrit wijst nu naar de hoek waar de jongens een soort deur hadden ontdekt. Ervoor staat een oude lange tafel waarop een paardendeken ligt. Betty pakt nu deze deken en hangt deze aan enkele oude spijkers voor de deur. Nu is de deur niet meer te zien. De jongens kijken elkaar met verbaasde ogen aan. Wat betekent dit nu? Ze begrijpen er nu niets van maar later maar al te goed.
Lepe Gerrit loopt nu naar buiten en haalt alvast wat balen hooi van de wagen, terwijl de jongens met Betty mee gaan om hun slaapplaats te bekijken. Ver hoeven zij daarvoor niet te lopen want vlak naast de tafel, die nu onder de paardendeken staat, liggen twee houten bakken gevuld met hooi. Dit is vannacht hun slaapplek. Ze moeten wel hun kleren aanhouden want volgens Betty moeten zij misschien vannacht al een belangrijk karwei doen. Snel leggen ze hun spulletjes in hun “keuken-stalbed” om dan ook lepe Gerrit nog te helpen met de balen hooi. “Pfff …, wat zwaar”, puft Babby al snel en veegt het zweet van zijn voorhoofd. Waarom ze zo zwaar zijn, begrijpen Jee-Pee en Baby niet. Daar komen ze even later wel achter als alles naar binnen is gesjouwd, want lepe Gerrit snijdt met zijn zakmes de twee touwen van een baal door. Dan graaft hij met zijn handen wat binnen in de baal en haalt met een ruk een doos tevoorschijn, legt deze aan de kant en knoopt direct de touwen weer handig vast. “Oh, daarom zijn die balen zo zwaar”, roept Babby nu. “Inderdaad”, antwoord lepe Gerrit. Het leek ons veiliger dat jullie dit niet wisten. Als de Duitsers ons te pakken hadden gekregen, konden jullie ook niets verklappen omdat jullie dit niet wisten”. “Dat is wel heel slim”, roept nu Jee-Pee. “Ja, zeker”, zegt Betty nu, “maar dat moet toch ook wel met die Duitsers”. “Kom op, jongens, jullie weten nu hoe het zit en nu nog even hard aan het werk. Al die dozen moeten eruit. Ik zal de touwen wel weer vastknopen”, maant lepe Gerrit. Nu, dat is snel gebeurd hoor. Ondertussen heeft Betty de paardendeken weer voor de kleine, smalle deur weggehaald en deze met een roestige sleutel geopend. De jongens kijken nieuwsgierig naar binnen en kijken in een donkere ruimte. Betty steekt nu een stallantaarn aan en steekt deze aan. “Ziezo, nu kunnen we zien wat we zeggen, jongens”. Babby en Jee-Pee merken niet eens, dat Betty een grapje maakt. Ze kijken met vragende ogen om zich heen. Er is hier echter niets te zien. Alleen diverse griezelige spinnen wonen in deze kleine ruimte. “Hier moeten de dozen staan”, jongens, en Betty wijst hun een hoek aan waar nog enkel dozen staan. Terwijl lepe Gerrit het touw weer om de balen hooi knoopt en deze dan in een hoek van de gezellige “keukenstal” zet, zetten de jongens de dozen in het donkere hol. Als ze klaar zijn, vraagt Babby plotseling: “Wat zit er nu eigenlijk in die dozen, juffrouw Betty?” Betty kijkt de jongens aan en daarna kijkt ze vragend naar lepe Gerrit. Deze knikt alleen maar, en dan antwoord ze: “Wel, jongens, hoe minder jullie weten, hoe veiliger. Maar misschien komt het jullie nog van pas als we iets meer vertellen. De inhoud van deze dozen is bestemd voor de Joden die zich voor de Duitsers verstopt hebben en nu gezocht worden. Met de inhoud van deze doos kunnen ze zich weer een week redden, zodat zij niet hoeven te verhongeren”. “Ja maar, hoe krijgen die Joden deze dozen dan”, barst Jee-Pee los. Lepe Gerrit neemt nu het woord. “Wel jongens, dat is een verhaal apart. Dat vertellen wij jullie niet. Maar deze dozen moeten jullie morgenavond met een boot over de Sunne naar het dorp brengen. De boot ligt hier al vlakbij in de oude zijarm van de Sunne hier vlakbij het kasteel, verborgen in het riet. Als jullie in het dorp aangekomen zijn, moet je de boot naast die van de kolenboer leggen. Hij staat jullie op te wachten en weet er alles van. Luister goed naar wat hij tegen jullie zegt en doe precies wat hij zegt. Dan komt alles goed. Begrepen?”. De jongens knikken moedig met hun hoofd. “Maar”, zo vervolgt lepe Gerrit, “dit is het enige niet. Morgenvroeg om drie uur begint jullie eerste deel van het karwei. Dan is het nog nacht en dus donker en dan moeten jullie een joods gezin naar een bepaalde plaats brengen. Waar dat is horen jullie van de schipper van de boot hier vlakbij in de oude zijarm van de Sunne. Hoe je bij die zijarm komt, hoor je van Betty, want ik moet nu snel weg; het is al veel te laat en ik moet nog meer doen. De Heere zij met jullie”. Dan verdwijnt hij snel naar buiten en gaat met Blessie weer naar huis.
De jongens moeten nu de opslagruimte verlaten en Betty sluit zorgvuldig de smalle deur, legt de sleutel onder het tafelkleed en hangt de paardendeken er weer voor. De jongens fluisteren nu opgewonden met elkaar. Dit was wel heel erg spannend wat zij mochten doen. Ze hadden er wel heel veel zin in, maar tegelijk vinden ze het ook wel een beetje eng. Dan komt Betty bij hen en vertelt dan verder hoe de jongens bij de zijarm kunnen komen. “Kijk, jongens, hier heb je een brief waarin alles ook nog eens staat opgeschreven. Er zit ook een tekening in, hoe je bij de zijarm kunt komen. Neem elk één doos mee en geef die dan aan het joodse gezin. Het is niet zo heel ver weg waar het joodse gezin naar toe moet, maar het moet wel heel stil gebeuren, jongens. De schipper van de boot is hier onbekend, dus moeten jullie hem de weg wijzen. Jullie weten het want jullie hebben al vaker die route gevaren met jullie vaders. Verder is het hooi in de keuken bestemd voor het vee van de Sundaele hoeves. Dat brengen we later er naar toe. Dit mag wel van de Duitsers. Maar die dozen … dat begrijpen jullie nu wel. Daar zullen de Duitsers niet zo blij mee zijn, maar dat moeten ze ook niet weten. Dus … mondje dicht tegen iedereen, wie dan ook. Maar vort … nu vlug in jullie nesten hoor. Morgenvroeg maak ik jullie iets voor drie uur wakker. Ga nu maar vlug slapen. O ja, vergeet ook niet die stallantaarn mee te nemen en gebruik hem zo weinig mogelijk, anders hebben de Duitsers jullie zo in de smiezen. Welterusten en vergeet niet de Heere te danken en te vragen of Hij jullie bewaren wil. Welterusten!”. “Welterusten, juffrouw Betty en nog bedankt voor de lekkernijen”, fluistert Babby en wrijft nog eens over zijn dikke buikje. “Dag, juffrouw Betty, tot morgenvroeg”, voegt Jee-Pee er nog aan toe. Dan duiken de jongens in hun “stalbed”. De jongens liggen nog maar net en Betty is nog niet verdwenen, of dan horen ze alle drie plotseling geluiden van stemmen, die steeds dichterbij komen. “De Duitsers”, fluistert Betty. “Kom jongens, vlug, weg hier. Ze mogen jullie hier niet zien. Dat is té gevaarlijk”. Vlug grist ze de sleutel onder het tafelkleed vandaan en met een handige zwaait gooit ze de paardendeken weer op de grond, opent de deur van het donkere hol weer en duwt de jongens naar binnen. Snel werkt ze de stallantaarn nog naar binnen en beveelt de jongens: “Stil zijn, ik kom jullie halen als de kust weer veilig is”. Dan gaat de deur dicht en hangt ze vliegensvlug de paardendeken weer voor de deur. Dan sleept zij snel de zware tafel die nog aan de kant stond, voorzichtig voor de deur en gaat dan aan de tafel zitten. O, er staan nog drie glazen op tafel. Hup, gauw in het wasteiltje en de theedoek erover heen. Ziezo, dat was op het nippertje want er wordt al hard op de deur gebonsd. “Öffnen, schnell bitte”, bromt nu een harde stem. “Wat zegt u: Bieten? Maar die heb ik niet”, roept Betty hard. “Nein, die Tür öffnen”. “O, de deur openen. Ja, ja, ik kom al”, antwoord Betty nu. De jongens horen dit in hun donkere schuilplaats met kloppende harten aan en kunnen toch niet nalaten om een beetje zachtjes te grinniken om de woorden van Betty. Die slimme Betty doet net alsof ze het niet begrijpt en wint zo nog een beetje tijd met haar bieten. “O, als dat maar goed gaat”, fluister Jee-Pee zachtjes in het oor van Babby. Met veel lawaai en gestommel komen nu de Duitsers de oude “stalkeuken” binnen. Gespannen wachten de jongens af. Ze horen Betty zeggen: “Hier slapen vannacht. Nee, dat kan niet. Morgen komt lepe Gerrit al weer vroeg om balen hooi te brengen en die moeten hier liggen. Dat is onmogelijk”. Zo probeert ze de Duitsers weg te werken maar dat lukt haar niet. “Wir wollen hier bleiben”, roepen ze. Er is geen helpen aan en Betty moet het toch toestaan. “Wat willen jullie hier dan”, roept Betty nu met een boze stem. “Wir suchen eine Familie Juden”, antwoorden ze dan. “O, maar dan moeten jullie niet hier zijn, hier zijn geen Joden”, zegt Betty dan dapper. Daarin heeft zij ook gelijk want er zijn inderdaad geen Joden in de stalkeuken. Maar juffrouw Betty weet wel meer …
“Jee-Pee en Babby aan de andere kant van de deur die de vraag van de Duitsers goed hadden begrepen, schrikken hevig. Horen ze dat goed? Deze Duitsers zoeken Joden. En dat is precies de reden waarom de jongens hier ook zijn. “Hoe moet dat nu verder?”, zo vragen zich de jongens nu af. “We moeten hier weg en die Joden waarschuwen”, fluistert Jee-Pee zachtjes. “Ja, maar hoe dan?”, fluistert Babby zachtjes terug. Daar moeten de beide knapen eens even heel diep over nadenken. Het is dan ook een poosje stil. Terwijl de Duitsers aan de andere kant van de smalle verborgen deur zich lekker in hun slaapzakken hadden gerold en al spoedig hele bossen aan het omzagen waren – vanwege hun gesnurk – broeien de jongens op een plan om toch ongezien weg te komen. Maar dan komt de slimme Jee-Pee in beweging. Hij heeft een idee. Met de stallantaarn doorzoekt hij nu de kleine ruimte. Ook Babby komt nu in beweging. Ja, hij wist nu opeens wat vader uit de Bijbel had voorgelezen. Iets van “Wie in de Schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten …”, en daar zitten ze nu ook in. Dat weet Babby nu heel zeker. Dan zal de Heere ook verder helpen en zorgen. Bij Hem is immers de beste Schuilplaats. Daarom komt hij nu ook snel Jee-Pee helpen met het zoeken naar een andere uitweg. Diep in zijn hart weet Babby dat de Heere hen helpen zal om deze gevaarlijke tocht tot een goed einde te brengen. Jee-Pee onderzoekt nu ook de vloer. “De spinnenwebben zijn hier niet te tellen”, fluistert Babby zachtjes. “Hé, moet je daar eens kijken. Die spinnenwebben daar in de hoek waaien flink heen en weer maar is hier geen raam of deur die open staat”, fluistert Jee-Pee nu opgewonden. Nu gaan ze het eens wat dichterbij bekijken en schijnen nu met de stallantaarn in de bewuste hoek. “Hier, voel eens … er komt tocht door de vloer, Babby”. Dan komt Babby ook tot een ontdekking. “Kijk eens, Jee-Pee, er zit ook een klein ijzeren ringetje in deze plank”. “Trek er dan eens aan”, antwoord Jee-Pee zachtjes. Met trillende vingers trekt Babby voorzichtig aan het ringetje, maar er gebeurt niets. Dan trekt hij nog iets harder en – wat ze allebei stilletjes al hoopten – gebeurde. Er komt beweging in de plank maar ook in drie andere planken. Babby weet, dit moet het zijn. Met nog meer inspanning trekt hij en dan zien ze het allebei tegelijk. “Het is een luik, Jee-Pee”, fluistert Babby snel en opgewonden. Het luik komt nu omhoog en de jongens kijken in een donker gat. Jee-Pee schijnt met de stallantaarn naar binnen en dan zien de jongens dat er een trap naar beneden voert. Nu voelen ze nog sterker de koude stroming, dat door tocht wordt veroorzaakt. “Er is vast en zeker een open verbinding naar buiten, anders kan het hier niet zo tochten”, zegt slimme Jee-Pee nu zachtjes. “Kom, laten we naar beneden gaan en het luik boven ons sluiten; dan horen of zien de Duitsers ons helemaal niet meer”, fluister Babby. “Oké, maar eerst moeten we elk nog een doos pakken en die maar meenemen. Je weet maar nooit”, antwoord Jee-Pee dan zachtjes. Dan pakken ze allebei een doos en dalen in het donkere gat af. Het luik wordt door Babby – die achteraan loopt – snel afgesloten en volgt Jee-Pee, die enkele treden lager op hem wacht. “Ziezo, nu zitten we in ieder geval wel wat veiliger, hè Jee-Pee”. “Nou en of Babby. Kom maar dicht achter mij lopen, dan gaan we verder kijken waar we uitkomen”, zegt Jee-Pee. Nu kunnen de jongens weer wat harder met elkaar praten omdat de Duitsers hen toch niet meer kunnen horen. Samen dalen ze de trap nu helemaal af en komen dan in een soort gang waar je gewoon rechtop kunt lopen. De wanden zijn van steen en als ze naar boven kijken loopt het plafond, dat ook allemaal uit steen bestaat, rond. Het is dus een stenen gang onder de grond. Af en toe luisteren de jongens of ze ook iets horen en om te kijken waar ze nu zijn. Het is er wel een beetje vochtig maar dat merken de jongens vanwege de spanning niet. Ze lopen nu flink door en komen nu op een splitsing. Ze kunnen naar links en naar rechts. Besluiteloos staan ze stil. Tja, wat nu? “Voor mijn gevoel ligt de Sunne aan onze rechterhand, dus moeten we rechtsaf, denk ik”, mompelt Jee-Pee. Meteen slaat hij rechtsaf en Babby volgt zijn grote vriend maar, want hij weet dat Jee-Pee een goed richtinggevoel heeft. Met flinke passen gaat het nu verder. Ondertussen lopen de jongens al bijna een kwartier en hebben nog het einde niet bereikt. “Het is wel een heel lange gang, hè Jee-Pee?”, zegt Babby en meteen moest hij hard hoesten. Eigenlijk praat hij liever wat in het donker. Dat voelt wat veiliger. Jee-Pee antwoord niets maar tuurt ingespannen in de verte. Hij meent iets licht te zien, maar zegt nog niets erover. Onverstoorbaar lopen de jongens verder. Jee-Pee staat weer stil. “Kom vlug, Babby, we zijn er bijna, denk ik”.
Dan plotseling zien ze beiden een lichtstraal die langs de muren schijnt. De jongens laten zich van schrik op de grond vallen en wachten met kloppende harten af wat er nu gebeuren gaat. “Nu zul je het hebben, denkt Babby. Daar zijn de Duitsers. Het zullen wel niet dezelfde zijn die in de stalkeuken slapen en hun de stuipen op het lijf hebben gejaagd”. Dan horen ze ook stemmen. Ze komen dichterbij. De jongens drukken zich zover mogelijk tegen de muur aan. Jee-Pee heeft intussen de stallantaarn al uitgedaan. Dan horen de jongens duidelijk een mannenstem zeggen: “Ik meen toch dat ik iets hoorde. Iemand hoestte”. Nou, ik zie niemand. Kom, we gaan weer naar de boot terug. Het is nog veel te vroeg voor de jongens”, zegt nu een zware bromstem. “Nee, schipper, ik weet het zeker. Laten we nog een klein eindje verder gaan”. “Nou, goed dan”, bromt de ander. Dan horen de jongens de beide mannen dichterbij komen. Jee-Pee denkt koortsachtig na. Als dit inderdaad een schipper is, dan zijn ze waarschijnlijk heel dichtbij de oude zijarm, waarover lepe Gerrit het heeft gehad. Als dat waar is dan is het goed volk. Ja, het moet wel zo zijn. Het kan haast niet anders. Meteen doet Jee-Pee met trillende handen de stallantaarn weer aan en dan zien de beide jongens tegelijk de twee mannen staan. De mannen schrikken zich een hoedje, maar zien dan toch ook snel dat het twee jongens zijn. “Wachtwoord”, bromt de zware stem. “Schibbólet”, flapt Babby er dan snel uit. Hij had gelukkig nog niet vergeten, wat lepe Gerrit had gezegd. “O, gelukkig, dus jullie zijn de jongens die vannacht zouden komen om ons de weg te wijzen”, vraagt de schipper. “Wel, jonge vrienden, hartelijk welkom, maar wij hadden jullie nog niet verwacht. Maar dat vertellen jullie straks maar want we moeten nu snel weer terug naar de boot. De Joden zullen misschien wakker worden en dan worden ze misschien wel bang en vluchten weg. Dat moeten ze hier helemaal niet doen met al die Duitsers in de buurt. Dus kom vlug mee”. Meteen pakken de twee mannen de zware dozen van de jongens over, draaien zich om, en wenken de jongens om hen te volgen. Gedwee maar opgelucht volgen de jongens nu de twee mannen.
1. Het verhaal speelt zich af rondom een kasteel dat echt bestaat, maar de namen zijn niet echt.
2. Een veer is een plaats waar reizigers en voertuigen een rivier oversteken.
Geplaatst in: Verhalen
© Frisse Wateren, FW