Kent u de geschiedenis van de ontvangers van de didrachmen (de tempelbelasting) die Petrus aanspraken en de conversatie tussen Jezus en Petrus die daarop volgt? Het wordt slechts in enkele verzen beschreven in Mattheüs 17 vers 24-27. Dit is tevens het enige evangelie waarin deze geschiedenis wordt vermeld. Het zijn slechts 4 verzen, maar deze verzen geven ons een rijk beeld van het werk en de persoon van de Heer Jezus. Laat ik eerst deze verzen citeren, alvorens we de bijzonderheden samen zullen overdenken:
Mattheüs 17 vers 24-27
“24. Toen zij nu in Kapernaüm gekomen waren, kwamen de ontvangers van de didrachmen naar Petrus toe en zeiden: Betaalt uw meester <de> didrachmen niet? Hij zei: Jawel. 25. En toen hij in het huis was gekomen, was Jezus hem vóór en zei: Wat denk je, Simon, van wie heffen de koningen van de aarde tol of belasting: van hun zonen of van de vreemden? 26. Toen hij nu zei: Van de vreemden, zei Jezus tot hem: Dan zijn de zonen vrij. 27. Opdat wij hun echter geen aanstoot geven, ga naar de zee, werp een vishaak uit en neem de eerste vis die bovenkomt, en als je zijn bek opendoet, zul je een stater vinden; neem die en geef hem hun voor Mij en jou.”
De plaats binnen het Mattheüs evangelie
Het is niet verwonderlijk dat deze geschiedenis alleen in het Mattheüs evangelie wordt vermeld. Het Mattheüs evangelie laat de Heer Jezus als Zoon van David en dus als Koning zien. De evangeliën van Marcus, Lucas en Johannes laten de Heer Jezus zien als respectievelijk Dienstknecht van God, de Zoon des Mensen en de Zoon van God. Daarmee is het Mattheüs evangelie bij uitstek het evangelie voor het Joodse volk waarin veel wordt aangehaald uit de Joodse geschriften, cultuur en godsdienst en is het ook het evangelie van het koninkrijk (zoals de Joden die verwachtten). Daarmee komt de vraag “van wie heffen de koningen van de aarde tol of belasting: van hun zonen of van de vreemden?” geheel tot zijn recht in dit evangelie.
De tempelbelasting naar de Joodse wet
In het eerste vers lezen we van de ontvangers van de tempelbelasting, die naar Petrus toekomen om hem te vragen of Jezus deze belasting wel betaalt. Volgens Exodus 30:11-16 is dit een heffing voor de Here en de dienst in de tent der samenkomst. Elke Israëliet van 20 jaar en ouder, is verplicht dit geld te betalen. Het geld is dus bestemd voor de Here en de dienst voor Hem in Zijn heiligdom.
De tempelbelasting en Jezus
Jezus heeft de discipelen al vele tekenen laten zien en bewezen dat Hij Gods Zoon is. Als Gods Zoon kon Hij nooit verplicht zijn de tempelbelasting te betalen. Petrus heeft zijn mond dus voorbij gepraat. Hij heeft kennelijk overhaast gereageerd, waardoor Jezus nu de tempelbelasting wel móét betalen.
In vers 25 en 26 openbaart Jezus dit op subtiele wijze aan Petrus. Als eerst laat Hij zien dat Hij weet wat Petrus en de ontvangers van de tempelbelasting besproken hebben. Hij kende hun harten en gesprekken omdat Hij Gods almachtige Zoon is. Voor Hem is niets verborgen. Desalniettemin leert Hij Petrus op subtiele wijze een belangrijke maar ook blijde les. “Wat denk je, Simon, van wie heffen de koningen van de aarde tol of belasting: van hun zonen of van de vreemden?” Petrus antwoordt vervolgens: “Van de vreemden”. Hierop antwoordt Jezus: “Dan zijn de zonen vrij.”
Geen enkele koning laat zijn zonen belasting betalen. Nee alleen de vreemden zijn belasting verschuldigd en de zonen niet. In deze paar zinnen openbaart Jezus op subtiele wijze een aantal heerlijkheden van Zijn Persoon en werk:
- God is Koning;
- Jezus is Gods Zoon;
- De Heer Jezus spreekt over de zonen en niet over de Zoon. Dit meervoud geeft aan dat er sprake is van meerdere zonen. Hiermee hint Jezus op de toekomstige verlossing van velen door Zijn offer dat op dat moment nog in het vooruitzicht ligt. Doordat offer worden allen die in Hem geloven, koningen en priesters tot in eeuwigheid voor Zijn God en Vader (1 Petr. 2:9-10, Openb. 1:6 en Openb. 5:10);
- Een zoon van de Koning is vrij. Hier wordt uitdrukkelijk vermeld “vrij” en niet “vrijgesteld”. Alleen de HSV vertaling vermeldt “vrijgesteld”, terwijl de NBG, SV1977, SVJ en Telos hier uitdrukkelijk “vrij” vermelden. Ook de KJV vertaling vermeldt uitdrukkelijk “free”. Had de KJV “vrijgesteld” bedoeld, dan had er “exempt(ed)” gestaan. “Vrij” gaat nog verder dan “vrijgesteld”. “Vrijgesteld” betekent dat er in principe wel een schuld of verplichting is, maar dat een individu wordt ontheven om deze schuld te voldoen of de verplichting na te komen. Daarmee wordt een schuld of verplichting echter nog niet uitgewist. “Vrij” betekent dat er geen schuld of verplichting bestaat.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat een zoon in de bijbel op twee belangrijke aspecten wijst. Het eerste is dat een zoon een erfgenaam is van zijn vader en het tweede is dat een zoon begrijpt wat er in het hart van zijn vader omgaat. De Heer Jezus was als Zoon van Zijn Vader ook erfgenaam van alle hemelse zegeningen en heerlijkheden en Hij wist wat er in het hart van de Vader omging (zie bijv. Matth. 11:25-27 en Hebr. 1). Hij deed ook volkomen het werk dat Zijn Vader Hem had opgedragen te doen (zie bijv. Joh. 4:34 en Joh. 17:4). We zullen er later op terugkomen wat dit voor ons betekent.
De prijs betaald
In vers 27 komt de ontknoping van deze kostbare les van de Heer Jezus. Op volmaakte wijze hersteld Hij de fout van Petrus en geeft hem een subtiele hint aangaande het verlossingswerk dat Hij zal verrichten. Laten we eens uitgebreid stilstaan bij vers 27 en hetgeen overdenken wat in onderstaande citaat is onderstreept:
“27. Opdat wij hun echter geen aanstoot geven, ga naar de zee, werp een vishaak uit en neem de eerste vis die bovenkomt, en als je zijn bek opendoet, zul je een stater vinden; neem die en geef hem hun voor Mij en jou.”
Jezus wordt één met Petrus
In vers 24 wordt Petrus aangesproken door de ontvangers van de tempelbelasting met de vraag of zijn Meester de tempelbelasting wel betaalt. Ze vragen niet of Petrus zelf de tempelbelasting wel betaalt. Nee, ze vragen alleen naar Jezus. Dit duidt erop dat de ontvangers van de tempelbelasting, expliciet aanstoot nemen aan Jezus als Hij dit niet betaalt. Jezus zegt hier “Opdat wij hun geen aanstoot geven”, maar Hij zou hier ook kunnen zeggen “opdat ik” of “opdat jij”. De Joden nemen aanstoot aan Jezus in alles wat Hij doet en zegt. Jezus weet dat, want Hij kent en doorgrondt alle harten. Een “opdat ik” op deze plaats in dit vers zou daarom ook heel begrijpelijk zijn. De Joden geven niet expliciet aan dat zij aanstoot aan Petrus nemen. Zou deze geschiedenis anders af zijn gelopen, dan zouden er ook uitkomsten mogelijk kunnen zijn waarbij dit wel het geval is. Een “opdat jij” zou op deze plaats in dit vers in dat geval dan heel begrijpelijk zijn. Toch zegt Jezus in dit vers “opdat wij”. Dit is een belangrijke les voor Petrus en voor ons. Wanneer men aan Jezus aanstoot neemt, dan zal men ook aan Petrus en ons aanstoot nemen. Wij mogen weten dat wij één zijn met Hem die Zichzelf voor ons gegeven heeft op Golgotha. Het staat zo treffend verwoord:
Johannes 15 vers 18-21
“18. Als de wereld u haat, weet dat zij Mij eerder dan u heeft gehaat. 19. Als u van de wereld was, zou de wereld het hare liefhebben; maar omdat u niet van de wereld bent, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat de wereld u. 20. Herinnert u het woord dat Ik tot u zei: Een slaaf is niet groter dan zijn heer. Als zij Mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen; als zij mijn woord hebben bewaard, zullen zij ook het uwe bewaren. 21. Maar dit alles zullen zij u doen om mijn naam, omdat zij Hem niet kennen die Mij heeft gezonden.”
Wanneer de Heer Jezus de oplossing aandraagt voor de fout van Petrus, kan het niet anders of Jezus zelf is het middelpunt van de oplossing. Als Petrus die oplossing met beide handen aangrijpt, dan zal ook de Heer Jezus zichtbaar worden in de uitwerking ervan. Hoe kostbaar is dit ook nu nog voor ons. Wanneer wij met onze fouten en tekortkomingen bij de Heer komen, is ook voor ons daar de oplossing: Zijn volbrachte verlossingswerk. De genezende, heiligende en bevrijdende uitwerking hiervan in ons leven, zal ook zijn tot Zijn eer. Zien mensen in onze levens deze uitwerking? Dan zien zij het werk en de Persoon van de Heer Jezus. Nemen zij aanstoot aan ons? Dan komt dat doordat zij aanstoot nemen aan de Heer Jezus.
Gehoorzaamheid
Vervolgens geeft Jezus een opdracht aan Petrus (beginnend met “ga”, “werp” en “neem”). Door deze getrouw en nauwgezet uit te voeren, zal de uitwerking volkomen zijn en het beoogde doel behaald worden. Zo is het ook in onze levens. Als wij Hem maar willen volgen en naar Hem willen luisteren, dan zal alles meewerken ten goede en tot lof en eer van Zijn grote naam zijn. Hoe vaak dwalen wij niet af of proberen wij zelf een invulling te geven aan Zijn Woord? Als dat gebeurt, dan gaat het fout. Als wij Hem waarlijk liefhebben en gehoorzamen, dan mogen we van die geweldige gemeenschap genieten met Hem en met Zijn Vader. Jezus en Zijn Vader, Die nu ook onze Vader is, zullen in ons wonen, zodat wij één zijn met Hen (Joh. 14:15-24).
De stater
Wanneer Petrus naar de zee gaat en de vis vangt, vindt hij een stater in de bek van de vis. De HSV, SV1977, SVJ en Telos vermelden een stater, waar de NBG een zilverstuk vermeldt. Beiden zijn juist en staan gelijk aan 2 halve (zilveren) sikkels. In Exodus 30 vers 11-16 en 38 vers 25-26 lezen we over de bestemming en het beeld van dit geld. Het geld is bestemd voor de dienst in de tent der samenkomst en het is een beeld van verzoening voor hun leven. Hieraan worden zij herinnerd als het voor het aangezicht van de Heer ligt.
Exodus 30 vers 11-16
“11. Verder sprak de HEERE tot Mozes: 12. Wanneer u het aantal Israëlieten opneemt, volgens hun tellingen, dan moet ieder bij hun telling aan de HEERE een losgeld geven voor zijn leven, opdat er bij hun telling geen plaag over hen komt. 13. Dit moeten allen die bij de getelden gaan behoren, geven: een halve sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom (de sikkel is twintig gera waard), een halve sikkel als een hefoffer voor de HEERE. 14. Al wie bij de getelden gaat behoren, van twintig jaar oud en daarboven, moet het hefoffer voor de HEERE geven. 15. De rijke mag niet meer en de arme niet minder geven dan een halve sikkel, als u het hefoffer voor de HEERE geeft om voor uw leven verzoening te doen. 16. U moet het geld ter verzoening van de Israëlieten nemen en het bestemmen voor de dienst van de tent van ontmoeting. Het moet een herinnering voor de Israëlieten zijn voor het aangezicht van de HEERE, om voor uw leven verzoening te doen.”
Exodus 38 vers 25-26
“25. En het zilver van hen die geteld waren uit de gemeenschap, was honderd talent en duizend zevenhonderdvijfenzeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom. 26. Eén beka per persoon, dat is een halve sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom, voor ieder die bij de getelde personen van twintig jaar oud en daarboven ging behoren, zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.”
Het wordt hier duidelijk vermeld dat het zilver gegeven werd tot verzoening voor het leven van de Israëlieten. Bijzonder is het om te lezen dat de prijs voor elke Israëliet gelijk was, ongeacht of deze arm of rijk was. De prijs voor de verzoening was voor een ieder gelijk. Zo is het ook met ons. Of wij nu “grote” of “kleine” zondaars zijn, om het zo maar te zeggen, wij zijn allen zondaars. Hoe wonderheerlijk is het dat het offer van de Heer Jezus aan het kruis van Golgotha, genoeg is voor elke zonde van elke zondaar (Hebr. 7:25-27, Hebr. 9:11-28 en Hebr. 10:14-17).
Verzoening gaat nog verder dan verlossing. Bij verlossing is sprake van afbetaling van de schuld en daar blijft het dan bij. Bij verzoening wordt er nog een stap verder gegaan. Dan is er sprake van herstel. De verhouding wordt hersteld naar de toestand waarop er nog geen sprake was van schuld. Dan is het niet alleen “vergeven” maar ook “vergeten”. Er wordt niet meer gedacht aan de schuld die er eerst was en nu is afbetaald. Nee, de verhouding is nu zo goed alsof de schuld nooit bestaan heeft en nooit de verhouding heeft aangetast.
Zo is het zilver een beeld van het werk en de Persoon van de Heer Jezus. Op het kruis heeft Hij niet alleen de schuld betaald voor onze zonden (het schuldoffer) en de zondige natuur in ons (het zondoffer). De Heer Jezus heeft ons ook verzoend met God (het vredeoffer). Het bloed van de Heer Jezus, dat ons verzoent met God, is altijd voor het aangezicht van God de Vader. Daarom mogen we vrij naderen tot Hem (Hebr. 4:14-16, Hebr. 9:24-26 en Hebr. 10:14-22). Door Zijn werk mogen wij kinderen van de Vader zijn en door Hem gekend worden (Rom. 8:15). Door Zijn werk zijn wij mede-erfgenamen in de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten (Ef. 1). Door Zijn werk mogen wij nu weten wat in het hart van de Vader is (1 Kor. 2:6-12). Hier zien we de geweldige uitwerking van wat het voor ons betekent, om zonen van de Vader te zijn. Hoeveel reden geeft dit ons om Hem en de Vader te danken en te aanbidden voor het geweldige werk dat Hij voor ons heeft volbracht!
Een ander bijzonder aspect in deze geschiedenis, is dat we lezen van één stater (of zilverstuk) en niet twee halve sikkels. De Heer had twee halve sikkels in de mond van de vis kunnen laten ontstaan. Één voor Hem en één voor Petrus. Ook één halve sikkel had gekund. Één voor alleen de Heer of één alleen voor Petrus. Toch zien we ook hier de verbondenheid van de Heer Jezus met Petrus, uitgedrukt in één ondeelbaar zilverstuk. Zo is het ook met ons. Als wij Jezus kennen als onze Heer en Heiland, zijn wij onlosmakelijk aan Hem verbonden en delen wij onlosmakelijk in de verzoening met de Vader dat Hij bewerkt heeft door Zijn bloed dat op Golgotha heeft gevloeid.
Wat verder nog zeer de vermelding waard is, is dat de zee in de bijbel een teken is van de dood en het dodenrijk. Het feit dat de stater (in de bek van de vis) uit de zee komt, kan als beeld gezien worden dat de Heer Jezus voor Zijn verzoeningswerk door de dood heen moest gaan, om ons daardoor het eeuwige leven te geven en erfgenamen voor Zijn Vader te maken. Het eeuwige leven heeft hier dan ook twee betekenissen. Het is letterlijk het leven tot in eeuwigheid maar ook, om met de woorden van Johannes 17 vers 3 te spreken: “En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus die U hebt gezonden.” Ook hier zien we dat we de Vader en de Zoon mogen kennen. Door dit “kennen” mogen we ook weten wat er in het hart van de Vader is.
Jezus komt de eerste plaats toe
Tot slot gebiedt Jezus Petrus het zilverstuk aan de ontvangers van de tempelbelasting te geven: “voor Mij en jou”. Ook deze laatste paar woorden mogen een les zijn voor ons. De Heer zegt niet: “voor ons” of “voor Mij” of “voor u”. Nee, de Heer zegt: “voor Mij en jou”. Wederom zien we hier de verbondenheid van de Heer met Petrus, maar zien we geheel terecht een volgorde waarbij de Heer als eerst wordt genoemd. Altijd neemt Hij de eerste plaats in en wij mogen ondergeschikt aan Hem zijn.
Slot
Beste lezer, kent u de Heer Jezus ook als uw Zaligmaker die u verzoend heeft met God? Hebt u ook de vrijmoedigheid om tot God te naderen en Hem Vader te noemen? Kunt u ook genieten van al die zegeningen in de hemelse gewesten? Laten we onze God en Vader en de Heer Jezus onophoudelijk danken en aanbidden voor het geweldige werk dat de Heer Jezus voor ons volbracht heeft op het kruis van Golgotha. Dat werk staat in het middelpunt van de plannen en gedachten van de Vader. Hoe heerlijk is het om te mogen zien, dat alles in Zijn Woord wijst naar de heerlijke Persoon en het heerlijke werk van de Heer Jezus.
Jarno Wevers
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW