Vergeving (5 – slot)
Deel 4
Het spijt mij
“Mijn verontschuldiging” schijnt het woord het zijn, dat het moeilijkst over de lippen komt. Ieder weet uit ervaring, hoe moeilijk het vanuit menselijk oogpunt is, om vergeving te vragen. In een kleine serie zal het thema van wederzijdse vergeving behandeld worden, dat voor het samenleven als gelovigen zo “van levensbelang” is. In deze laatste bijdrage nemen wij de Heer Jezus als voorbeeld: Hoe kunnen wij van Hem leren te vergeven?
Hoe deed de Heer Jezus dat?
Hoe is de Heer Jezus daarmee omgegaan, toen Zijn discipelen zich verkeerd gedroegen? Dat is zeer vaak gebeurd – zoals het ook bij ons vaak voorkomt, dat we een verkeerde weg inslaan, een zaak verkeerd beoordelen of in de omgang met elkaar ernaast zitten. Als wij de Heer als Voorbeeld nemen willen, moeten wij op twee dingen goed acht geven:
Als Zijn discipelen iets verkeerd doen, probeert de Heer hen tot inzicht te brengen.De Heer hield bijna nooit vast aan de eis van een nadrukkelijke belijdenis of een duurzame omkeer, maar Hij ging in op kleine signalen van inzicht en rust, om de discipelen dan onmiddellijk te zegenen.
Twee voorbeelden daartoe, waarin telkens beide dingen zijn waar te nemen:
- Zeven van Zijn discipelen gingen na de dood van de Heer Jezus naar de zee van Tiberias om te vissen, in plaats van daar op Hem te wachten (verg. Matth. 28:7). Ze vingen niets (Joh. 21:1 en volgende verzen). De Opgestane verscheenaan hen en stelde slechts de vraag: “Kinderen, hebt gij niet iets te eten?” Daarmee is de vinger op de wond gelegd: hun voorbarig ongeduld heeft zich niet uitbetaald. Hun natuulijke antwoord is: “Neen”. Dringt hij nu verder aan? Verlangt Hij een uitdrukkelijke belijdenis en de luid uitgesproken vraag om vergeving? Legt Hij hen nu een toepasselijke wachttijd op, voor zij iets te eten krijgen? Neen, in dit antwoord van de discipelen herkent Hij het inzicht, dat zij gefaald hebben. Meer verlangt Hij niet. Hij geeft hen de opdracht het net aan de andere kant van het schip uit te werpen en zorgt zo voor een geweldige vangst. Zo brengt Hij de discipelen weer op het spoor van zegen, en het is zeker niet alleen Johannes, die belijdt: “Het is de Heer” (vs. 7).
- Een ander voorbeeld uit hetzelfde hoofdstuk toont, hoe de Heer met Zijn discipel Petrus omgaat, die openlijk onder ede en met vloeken geloochend had, Hem te kennen (Matth. 26:69 en volgende verzen). Petrus had daarover spoedig berouw (Luk. 22:61). Jezus voerde na Zijn opstanding een persoonlijk gesprek met Petrus, waarin deze vermoedelijk tot een volle belijdenis van zijn zonde kwam1. Bij dit in Johannes 21 vers 15-29 weergegeven gesprek, dat voor de oren van de anderen (minstens zes) discipelen plaatsvond, komt de verloochening in ieder geval niet ter sprake. Hier gaat het om zijn herstel, voor de oren van de discipelen, om zijn toekomstige dienst voor te bereiden. De Heer vraagt Petrus driemaal met verschillende formulering, of hij Hem liefheeft en komt daarmee als de ‘Zielenherder’ aan de wortels van Petrus’ falen. Het is opmerkelijk, dat de Heer de zonde niet openlijk benoemt, maar zich er tot beperkt, de huidige – gelouterde – toestand van de ziel te bevestigen (“Heer, Gij weet alle dingen; Gij weet dat ik U liefheb”, vs. 17). Dan wendt Hij de blik naar voren, doordat Hij Petrus de geestelijke opdracht geeft, een herder in de gemeente – die spoedig zou ontstaan – te zijn, en hem daarbovenuit profeteert, dat hij God door de martelaarsdood verheerlijken zou (vs. 18-19).
De Heer is in Zijn genadige omgang met het falen van Zijn discipelen een voorbeeld om bruggen te bouwen en goede verhoudingen voor de toekomst te scheppen.
SLOT.
1. Uit 1 Korinthe 15 vers 5 en Lukas 24 vers 34 kan men ontlenen, dat de Heer na de opstanding een persoonlijk gesprek met Petrus “onder vier ogen” gehad heeft. De inhoud is niet overgeleverd. Petrus spontane sprong in het water, de Heer tegemoet, schijnt echter te tonen, dat zijn geweten intussen ontlast was (Joh. 21:7).
Thorsten Attendorn
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW