Onze eerste behoefte als zondaars is vergeving. En er is bij God vergeving, daarvan spreekt Zijn woord:
“Welzalig zijn zij van wie de ongerechtigheden vergeven, en van wie de zonden bedekt zijn” (Rom. 4:7).
Deze genade is ons huidige bezit, wij hebben in Christus de vergeving van de zonden (Ef. 1:7). Dat is het deel van zowel de eenvoudigste als van de meest geavanceerde gelovige, want we lezen:
“Ik schrijf u, lieve kinderen, want de zonden zijn u vergeven omwille van Zijn Naam” (1 Joh. 2:12).
Vergeving is een daad van God tegenover de zondaar
We moeten in onze gedachten niet onze tranen, gebeden, boetedoening of enig werk in ons verwarren met de daad van Gods vergeving. Stel u een man voor die geen geld heeft, maar € 20 schuldig is. Zijn schuldeiser heeft medelijden met hem en vergeeft hem de schuld. Vergeving is geen lang proces, dat in het hart van de schuldenaar moet worden uitgevoerd, maar de handeling van de schuldeiser: “Ik vergeef u”, zegt hij, en de vergeving is een feit. Zonder twijfel voelt de schuldenaar zich door zijn schuld ellendig, maar toen de schuldeiser hem de 20 euro liet, was de schuld verdwenen tot de laatste cent, en niet omwille van wat de schuldenaar voelde, maar omwille van wat de schuldeiser deed.
Vergeving is een daad van pure genade van de kant van God
We zijn volkomen hulpeloos, wij zijn verkocht onder de zonde, en we hebben geen kracht, zelfs ook maar één enkel goed ding te doen, waardoor we de gunst van God verdienen konden. Integendeel, elke dag en elk uur van ons leven wordt de schuld van onze zonde groter. Echter, hoe de schuld van onze zonde ook zijn mag, bij God is overvloedige genade om ze te vergeven. Onze Heer Zelf vertelt het verhaal van twee schuldenaars, van wie de ene 500 schellingen schuldig was en de andere 50. Omdat ze echter beiden niets hadden om te betalen, schonk hij het hen allebei. Daarmee laat Hij ons zien dat de zondaar, die het grootste besef van zijn zonde heeft, ook het grootste besef van de genade heeft, die de zonde vergeeft.
* * *
Als we weten dat vergeving een daad van God en Zijn pure genade voor de zondaar is, kunnen we vragen:
Wat weerhoudt de zondaar het bewustzijn van de vergeving van de zonden te verkrijgen?
De trots van het hart die weigert om zijn ware uiterste staat van zondigheid en hulpeloosheid te erkennen, is het grote obstakel. Trots stuurt de mensen in de tredmolen van zijn eigen werken, en daar drijft satan de hulpeloze arbeider tot wanhoop, net zoals toen de Israëlieten. Hun voormannen werden gegeseld omdat het volk niet voldeed aan de eis van farao. “Lui bent u, lui!” was wat zij van farao te horen kregen, omdat ze de bakstenen niet zonder stro maken konden. Het bakstenen maken bracht de Israëlieten niet uit de slavernij, evenmin zullen de werken van de zondaars hen uit hun zonden bevrijden. Genade leidde Israël naar de vrijheid, en genade bevrijdt de ziel. Proberen vergeving door onze werken te verkrijgen is geestelijke slavernij. God zal nooit de schuldenaar van een mens zijn. Hoor wat Hij zegt:
“Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is. Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid”
(Rom. 4:4,5 ).
Werken en genade kunnen niet vermengd worden.
Een druppel van het gif van de menselijke werken, die valt in een vat vol van Gods genade, berooft de genade van haar karakter. God zal niet toestaan dat de mens Zijn genadig handelen van de vergeving door vermenging met eigen werken verderft, want “Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer” (Rom. 11:6).
© Bibelstudium.de, H. Forbes Witherby
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW