“Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” (Luk. 23:34).
Deze uitspraak is een van de laatste woorden van de Heer Jezus aan het kruis voordat Hij Zijn leven geeft en sterft. Kunnen we begrijpen dat Christus van vergeving spreekt? Na al die spot en smaad die men Hem had aangedaan (vgl. Matth. 27:39-77)? Nadat men Hem bespuwde, sloeg, geselde, een kroon van doornen op Zijn hoofd zette en met een rietstok geslagen en uiteindelijk aan een kruis genageld had (Matth. 26:67-68; 27:26-31,35)? Had u niet een verzoek om wraak en veroordeling verwacht? Het oordeel zal eens komen, zonder twijfel. Maar nóg niet! Nóg geeft de Heer in Zijn oneindige liefde en geduld een tijd van genade, en plaatst de mensen die Hem zojuist aan het kruis hebben genageld met de woorden “… want zij weten niet wat zij doen” naar het niveau van de onwetenden. Net zoals voor de doodslager, dat is iemand die per ongeluk iemand gedood had, moest er voor hen een ’toevluchtsoord’ zijn, waarin zij voor het onmiddellijke oordeel van de bloedwreker veilig waren (zie Num. 35:10-11). Dus laat God het oordeel niet meteen over de Joden komen, maar laat Hij hen door de apostelen en de andere discipelen nog eens een boodschap van genade verkondigen (vgl. Hand. 2:14-22; 3:11 e.v.).
Een van deze boodschappers was Stéfanus, “een man vol van geloof en de Heilige Geest” (Hand. 6:5). En hoewel de vijandigheid van de Joden reeds duidelijk was gebleken (vgl. Hand. 4), predikte hij met een opvallende vrijmoedigheid om de harten van de Joden te bereiken. Maar net als zijn Heer, zo werd ook Stéfanus door de Joden verworpen. Terwijl hij predikt, ziet hij aandachtig naar de hemel en ziet “de heerlijkheid van God, en Jezus, staande aan de rechterhand van God” (zie Hand. 7:55). Met alle geweld barst nu de haat van de Joden los doordat zij Stéfanus uit de stad werpen en hem stenigen. Nog terwijl de stenen op hem neerkomen, bidt hij: “Heere, reken hen deze zonde niet toe” (Hand. 7:60). Daarin volgt hij zijn Heer en is op indrukwekkende wijze een voorbeeld van:
“En wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van [de] Heer aanschouwen, worden naar hetzelfde beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door de Heer, [de] Geest” (2 Kor. 3:18 – Telos-Vertaling).
De oude natuur in ons, het vlees, zint op wraak, wil oplaaien en het liefst ‘alles kort en klein slaan’. Alleen in de kracht van de Heilige Geest, onder gebed en in gemeenschap met onze Heer, zullen we erin slagen een vergelijkbaar gedrag zoals die van Stéfanus aan de dag te leggen en daarin onze Heer ook te volgen. Misschien komen we niet in dezelfde situatie als Stéfanus, maar toch hebben wij, evenals hij, eveneens de mogelijkheid de heerlijkheid van de Heer te aanschouwen. Hoe meer wij ons met de Persoon van de Heer bezighouden, hoe meer wij in ons gedrag op Hem zullen lijken!
Friedemann Werkshage © www.studium.de
Geplaatst in: Geloof
© Frisse Wateren, FW