20 jaar geleden

Ruth (31)

Deze doorlopende overdenking is ontstaan uit voordrachten en zijn voor de praktijk bedoeld. Moge de Heer ons door deze eenvoudige overdenking rijkelijk zegenen! – Het ligt mij op het hart daarop te wijzen, dat men uitleg over het Woord van God alleen met de Bijbel en onder gebed leest.

De plannen van God gaan altijd door

De raadsbesluiten van God gaan in vervulling

Ruth 4:7-13: “7 Nu was dit van ouds [een] [gewoonte] in Israël, bij de lossing en bij de verwisseling, om de ganse zaak te bevestigen, zo trok de man zijn schoen uit en gaf die aan zijn naaste; en dit was tot een getuigenis in Israël. 8 Zo zeide de losser tot Boaz: Aanvaard gij het voor u; en hij trok zijn schoen uit. 9 Toen zeide Boaz tot de oudsten en al het volk: Gij zijt heden getuigen, dat ik aanvaard heb alles, wat van Elimélech geweest is, en alles, wat van Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naómi. 10 Daartoe aanvaard ik mij ook Ruth, de Moabietische, de vrouw van Machlon, tot een vrouw, om de naam van de gestorvene over zijn erfdeel te verwekken, opdat de naam van de gestorvene niet worde uitgeroeid van zijn broeders, en van de poort zijner plaats; gij zijt heden getuigen. 11 En al het volk, dat in de poort was, alsook de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen; de Heere make deze vrouw, die in uw huis komt, als Rachel en als Lea, die beiden het huis van Israël gebouwd hebben; en handel kloek in Efratha, en maak [uw] naam vermaard in Bethlehem! 12 En uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar aan Juda baarde), van het zaad, dat de Heere u geven zal uit deze jonge vrouw. 13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem tot vrouw, en hij ging tot haar in; en de Heere gaf haar, dat zij zwanger werd en een zoon baarde”.

Boaz sprak tot het hele volk: “Gij zijt heden getuigen, dat ik aanvaard heb alles, wat van Elimélech geweest is, en alles, wat van Chiljon en Machlon geweest is” (Ruth 4:9). Het doorslaggevende is: “Daartoe aanvaard ik mij ook Ruth, de Moabietische, de vrouw van Machlon, tot een vrouw, om de naam van de gestorvene over zijn erfdeel te verwekken” (Ruth 4:10). Hij zegt als het ware tegen het hele volk: deze weduwe uit Moab, de Moabitische, die naar de wet geen deel heeft aan de zegeningen van Israël, deze heb ik mij tot vrouw gekocht, deze wil ik bezitten. Dat is genade, onbeperkte, overstromende genade. Dit is in de Heer Jezus verschenen. “De genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden” (Johannes 1:17). Door Zijn diepe vernedering, waardoor de Heer Jezus mens werd, heeft deze genade ons bereikt. Alleen langs deze weg kon Hij onze nabestaande, onze ware Boaz worden.

Maar Hij moest ook lijden en sterven om de verantwoordelijkheid van alle verlosten te vervullen en daarmee ter zijde te stellen. Hij is in de dood gegaan en werd in de drie uren van duisternis door de heilige God verlaten, omdat Hij daar voor ons tot zonde gemaakt werd. Daarom moest Hij uitroepen: “Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten?” (Psalm 22:1) Iedere verloste kan het antwoord geven: ‘Heer Jezus, vanwege mij moest dat!’ Mochten wij dat toch altijd voor ogen hebben: Hij heeft het voor mij volbracht. Wie zijn wij? “… de mens, [die] een made is, en des mensenkind, [die] een worm is!” (Job 25:6). Voor zulken, zoals wij van nature zijn, heeft Hij zich gegeven, en heeft ons in de intiemste verhouding tot Zichzelf en Zijn God en Vader gebracht. Hij heeft ons uit het moeras van de zonde gehaald om ons bij de edelen te laten zitten. Nu al, terwijl wij lichamelijk nog op aarde zijn, wordt van de verlosten, de heiligen, gezegd dat zij overeenkomstig hun positie als ‘meezittend in de hemelse gewesten in Christus’ worden beschouwd. Onbegrijpelijke genade.

De vrijwillige liefde van de Heer Jezus

“… om de naam van de gestorvene over zijn erfdeel te verwekken”. Dat heeft de Heer Jezus ons ook helder en duidelijk in het Woord van God meegedeeld. Wij weten waarom Hij Zich zo diep vernederd heeft. De voornaamste reden daartoe was de verheerlijking van God. Maar Hij heeft ook de vergadering (gemeente) – als geheel – en mij persoonlijk liefgehad en Zich voor mij overgegeven (Galaten 2:20; Efeze 5:25). Dat deed de Heer Jezus uit vrijwillige liefde.

Het was Zijn eigen besluit naar de wil van de Vader en door de eeuwige Geest Zijn heerlijkheid op te geven en Zichzelf te vernietigen. Volgens Filippi 2 mogen wij zeven fasen van vernedering beschouwen: dieper, steeds dieper daalde Hij af, tot in de dood, de smadelijke dood aan het kruis.

Heeft de moderne theologie toch gelijk?

“En al het volk, dat in de poort was, alsook de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen” (Ruth 4:11).

Al zegt de ongelovige wereld dan ook spottend: ‘Alles wat in de Bijbel van Jezus, Zijn verlossingswerk en Zijn opstanding, van de hemel en de hel en eeuwig oordeel staat, is onzin, zijn fabels en leringen van mensen’. Wij, de verlosten vertrouwen op de waarheid van het Woord van God, die ons vele getuigen noemt van dat, wat toen in Jeruzalem gebeurd is, waarvan overigens de Romeinse geschiedsschrijver Tacitus schrijft als gebeurtenissen, voor welker juistheid wordt ingestaan. Aan meer dan 500 broeders tegelijk is de Opgestane verschenen (1 Korinthe 15:6) en heeft Zich “levend vertoond met vele duidelijke bewijzen” (Handelingen 1:3) aan hen die Hem als Opgestane gezien, betast en met Hem gesproken hebben. De ongelovige wil dat met één handbeweging van de tafel vegen. Maar wij hebben het krachtigste en zekerste getuigenis in de Schrift zelf: “De Schriften … die zijn het die van Mij getuigen” (Johannes 5:39). Ook de Vader Zelf en de werken getuigen van Hem. Alleen dat zijn geloofwaardige getuigen. De ongelovige daarentegen heeft helemaal niets, geen enkele getuige voor de waarheid van zijn beweringen. Neen! Kinderen van God hebben geen aanleiding, om ook maar de geringste twijfel ruimte te geven, hoewel satan dat ook in hun harten probeert te bewerken: ‘Zou de moderne theologie toch niet gelijk kunnen hebben?’ – Gods heilig onfeilbaar Woord is vast, onomstotelijk, het is het Woord van de levende God. “De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal” (Psalm 12:7). Daarop mogen wij onze hele vertrouwen stellen. Geprezen zij Zijn naam!

De Naam van Jezus

“… maak [uw] naam vermaard in Bethlehem!” (Ruth 4:11). In de eerste plaats slaat dat op Obed. Maar wij weten hoe vermaard de naam van het kindje in het geslachtsregister van de Heer in Mattheüs 1 werd, dat in doeken gewikkeld in een kribbe moest liggen, omdat er geen plaats in de herberg was. De engel zei al voor diens geboorte tegen Maria: “gij zult Hem de naam Jezus geven”, Redder, de Naam die boven alle naam is.

“Opdat in de Naam van Jezus zich allle knie zou buigen van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader” (Filippi 2:10-11).

De gemeente als bruid van Christus wacht op Zijn komst

“Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem tot vrouw” (Ruth 4:13). In de vereniging van Ruth met Boaz ligt een heenwijzing naar de betrekkingen van de vergadering (gemeente) met Christus, de verheerlijkte Heer, als met Hem ééngemaakt. De betrekking van Christus met de gemeente wordt in meerdere voorbeelden in de verhouding van een bruid tot zijn bruidegom voorgesteld. En dat is waarlijk zeer liefdevol. Laten wij daarom verlangen om met de genegenheid en reinheid van een bruid voor Hem vruchtbaar te zijn. De vergadering moet een plaats zijn als ‘Efratha’ – ‘plaats van vruchtbaarheid’ en als ‘Bethlehem’ – ‘broodhuis’.

Is dat niet een niet te doorgronden genade tot deze bruidsgemeente te mogen behoren? Op het ogenblik van de opname te wachten, om dan altijd in alle eeuwigheid bij Hem te zijn? Het komen van de Heer tot opname moeten wij onderscheiden van Zijn komen als Messias voor Israël, waarvan in verbinding met de wegen van God met Israël sprake was. De gelovigen van deze tijd, de vergadering of hemelse bruidsgemeente, verwachten het komen van de Heer volgens 1 Thessalonika 4:13-18. Dan worden alle tot dan toe ontslapen gelovigen opgewekt, of zij nu vóór of sinds Christus geleefd hebben, en de levende gelovigen zullen worden veranderd. Zij ontvangen een nieuw hemels lichaam en zullen in de wolken opgenomen worden de Heer tegemoet in de lucht. Maar bij het komen van de Heer voor Israël zullen wij, de gelovigen, met Hem op de aarde komen en voor de hele wereld openlijk met Hem verheerlijkt voorgesteld worden. Wat zal dat zijn om in een ondeelbaar ogenblik dit tranendal te verlaten en Hem, onze geliefde Heer, in heerlijkheid te aanschouwen. Het is de moeite waard het laatste, korte gedeelte van de weg in gemeenschap met Hem te gaan en met overgave en in trouw Hem te dienen!

‘Hij is het waard, ja Hij is het waard dat men Hem van harte eert’.

Wordt vervolgd D.V.

De Schriftplaatsen van deze overdenkingen zijn aangehaald uit de Statenvertaling 1991 (Oude Testament) en uit de z.g. Voorhoevevertaling 4e druk (Nieuwe Testament).

Vertaling: Frisse Wateren – rm

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW