Inhoud:
- Vers 2-4
- Vers 5-9
- Vers 10-17
- Vers 18-23
- Vers 24-27
Het geloof van het godvruchtig overblijfsel, rekenend op wat God in het verleden voor Zijn volk heeft gedaan, en God als zijn Koning erkennend, verwacht dat God zal opstaan om Zijn volk te helpen en hen van al hun vijanden te redden.
Vers 2-4
2. O God, met onze oren hebben wij het gehoord, onze vaderen hebben het ons verteld: U hebt een werk gedaan in hun dagen, in de dagen vanouds.
3. Ú hebt de heidenvolken met Uw hand verdreven, maar hén geplant. U hebt de volken kwaad aangedaan, maar hén zich laten uitbreiden.
4. Want zij hebben het land niet door hun zwaard in bezit genomen en hún arm heeft hun geen verlossing gegeven, maar Uw rechterhand, Uw arm en het licht van Uw aangezicht, omdat U hun goedgezind was.
Het godvruchtige overblijfsel, ofschoon uit het land verdreven en onderdrukt door zijn vijanden, klampt zich vast aan wat hij van zijn vaderen over Gods machtige werken ten behoeve van Zijn volk in het verleden gehoord heeft. In die dagen gebeurde het niet door eigen kracht, dat Gods volk het land binnengebracht en zijn vijanden onteigend werden. Deze zegen kwam door Gods rechterhand en Gods arm, omdat God welgevallen aan Zijn volk had en hun goedgezind was.
Vers 5-9
5. Ú bent mijn Koning, o God; gebied volkomen verlossing voor Jakob!
6. Door U stoten wij onze tegenstanders neer, in Uw Naam vertrappen wij wie tegen ons opstaan.
7. Want ik vertrouw niet op mijn boog, mijn zwaard zal mij niet verlossen.
8. Maar U verlost ons van onze tegenstanders, U maakt wie ons haten, beschaamd.
9. In God roemen wij de hele dag, Uw Naam zullen wij voor eeuwig loven. Sela
Nu de vijand weer in het bezit is van het land en het volk van God verdreven is, belijdt het gelovige overblijfsel God als zijn koning en verwacht van Hem, dat Hij hen opnieuw door zijn macht van zijn vijanden zal bevrijden. Het overblijfsel zal niet vertrouwen op hun boog of zwaard, maar op de God die hen in het verleden van hun vijanden heeft gered. Ze zullen roemen op God en ze zullen Zijn naam voor eeuwig prijzen.
Vers 10-17
10. Niettemin hebt U ons verstoten en te schande gemaakt, omdat U met onze legers niet oprukt.
11. U doet ons terugdeinzen voor de tegenstander, en wie ons haten, plunderen ons uit ten bate van zichzelf.
12. U geeft ons over als schapen om op te eten, U verstrooit ons onder de heidenvolken.
13. U verkoopt Uw volk voor weinig geld, U verhoogt hun prijs niet.
14. U maakt ons tot smaad voor onze buren, tot spot en schimp voor wie ons omringen.
15. U maakt ons tot een spreekwoord onder de heidenvolken en doet de natiën het hoofd over ons schudden.
16. De hele dag zie ik mijn schande voor mij en schaamte bedekt mijn gezicht,
17. vanwege de stem van wie mij hoont en lastert, vanwege de vijand en de wraakzuchtige.
Ze beschrijven voor God de huidige toestand van Gods belijdende volk en Gods wegen met hen, die zo volkomen tegengesteld zijn aan Zijn vroegere wegen. Ze worden niet alleen verstoten, verslagen, beroofd door hun vijanden en verstrooid onder de heidenen; maar het is God Zelf, Die vroeger ten gunste van hen werkte, Die hen nu verworpen heeft, hen heeft laten terugdeinzen voor hun onderdrukkers en hen heeft verstrooid. Ze belijden dat Gods hand over hen heerst; dat God Zijn volk in gevangenschap verkoopt en hen tot hoon, spot en schimp en tot een spreekwoord gemaakt heeft. Zo wordt de godvruchtige ziel voortdurend geconfronteerd met de schande en schaamte van Gods volk, want de stem van hen die smaden en van de lasteraars zijn altijd tegen hen verheven.
Vers 18-23
18. Dit alles is ons overkomen, toch hebben wij U niet vergeten of Uw verbond verloochend.
19. Ons hart is niet teruggeweken en onze schreden zijn niet van Uw pad geweken,
20. ook al hebt U ons in een oord van jakhalzen verpletterd, en ons met een schaduw van de dood overdekt.
21. Als wij de Naam van onze God hadden vergeten en onze handen hadden uitgebreid naar een vreemde god,
22. zou God dat niet onderzoeken? Want Hij weet wat er in het hart verborgen ligt.
23. Maar om U worden wij de hele dag gedood; wij worden beschouwd als slachtschapen.
Maar te midden van al hun schaamte en schande kunnen degenen die God vrezen hun gerechtigheid doen gelden. Ze hebben God niet vergeten. In het aangezicht van de beledigingen en lasteringen van de vijanden kunnen ze niets zeggen omdat ze zich bewust zijn van het volledige falen van het volk; maar in het aangezicht van God kunnen ze zich nog altijd erop beroepen, dat ze God niet zijn vergeten en niet van Zijn verbond of van Zijn weg zijn afgeweken.
Ze zijn “verpletterd” en “met een schaduw van de dood overdekt“; toch zijn ze de naam van God niet vergeten en hebben ze hun handen niet uitgestrekt naar een vreemde god. Als ze dat hadden gedaan, zou God het geweten hebben, “Want Hij weet wat er in het hart verborgen ligt”. Zo beroepen zij zich op het volkomen weten van God. Verre van zich tot een vreemde god te wenden, lijden ze de hele dag en worden ze geconfronteerd met de dood, omdat ze zich vastklampen aan de ware God.
Vers 24-27
24. Word wakker! Waarom zou U slapen, Heere? Ontwaak! Verstoot ons niet voor altijd.
25. Waarom zou U Uw aangezicht verbergen, onze ellende en onze onderdrukking vergeten?
26. Want onze ziel ligt neergebukt in het stof; onze buik kleeft aan de aarde.
27. Sta op, ons te hulp, verlos ons omwille van Uw goedertierenheid.
Ze vragen God om te ontwaken en voor hen op te komen en hen niet voor altijd te verwerpen. Ze belijden hun eigen diepe ellende en beroepen zich op Zijn overvloedige genade. Ze zijn ellendig en onderdrukt, neergebukt en verpletterd; maar bij God is er hulp en goedertierenheid.
Deze psalm onthult principes van groot belang, die in elke tijd van verval van toepassing zijn op Gods volk:
- Ten eerste moeten we in een boze tijd de macht en goedheid van God beoordelen aan de hand van de wijze waarop Hij in het begin van het tijdperk voor Zijn volk gehandeld heeft, en ons ervoor hoeden om God op grond van de lage toestand te beoordelen, waarin het volk zich vanwege zijn falen bevindt (Ps. 44:2-4).
- Ten tweede, ondanks al zijn mislukkingen moet Zijn volk op God vertrouwen als Degene, Die alleen redding kan brengen en ervoor op te passen hun toestand door eigen inspanningen te verbeteren (Ps. 44:5-9).
- Ten derde is het voor Gods volk gepast zich in een tijd van falen onder de tuchtigende hand van de Heer te buigen, boven alle secundaire oorzaken uit te zien en te erkennen, dat God Zelf het als een belediging en een spreekwoord heeft toegestaan (Ps. 44:10-17).
- Ten vierde, ondanks al het falen en de daaruit voortvloeiende tuchtiging door de Heer, mogen zij nooit de waarheid opgeven of zelfs maar een ogenblik denken, dat falen hen ontheft van de verantwoordelijkheid om het Woord te gehoorzamen of te wandelen op Gods voorgeschreven weg. Het is ook in een tijd van verval hun voorrecht en verantwoordelijkheid het verbond te houden, op Gods weg te wandelen, vast te houden aan Zijn naam en omwille van Hem te lijden (Ps. 44:18-23).
- Ten slotte, terwijl ze hun falen erkennen, moeten ze op God zien en alleen van Hem verwachten, dat Hij zal opstaan om hen te helpen (Ps. 44:24-27).
Hamilton Smith
© SoundWords, online in het Duits sinds: 04.10.2013, geactualiseerd: 29.01.2018.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW