Psalm 23:4
Veel mensen verdringen de gedachte aan de dood en aan wat er na het leven op aarde komt. De mens heeft angst voor de dood, want God heeft de eeuw(igheid) in zijn hart gelegd (Prediker 3:11). Hij is bang, al is het ook vaak alleen in zijn onderbewustzijn, om een heilig God te moeten ontmoeten en weet dat hij het in zijn onverzoende toestand niet kan. Maar hij spreekt er niet over. De duivel wil hem ook nog geruststellen, dat tenslotte toch alles goed zal komen. En hij aanvaardt deze ‘geruststelling’ graag.
Ook de gelovige wandelt in het “dal van de schaduw des doods”. Dat lijdt geen twijfel. Hoe dikwijls heeft de Heere geliefde familieleden door de dood weggenomen en is daardoor een smartelijke leegte ontstaan. In de eerste smart denken we dat we daar niet overheen kunnen komen. Maar de gelovige mag in vertrouwen op God ook dan zeggen: “U bent bij mij”, en Hij is voor hem de Vader der barmhartigheden en de God van alle vertroosting. Hij geeft ons de zekerheid dat onze geliefden in het paradijs zijn en dat we hen spoedig terug zullen zien om dan, voor eeuwig met hen verenigd, samen onze Heere te prijzen.
Maar Zijn stok vertroost ons hier al. Daarmee weert Hij onze vijanden af, zoals Hij het eens bij David deed. Toen Saul en zijn mannen hem omsingeld hadden en David zich al verloren waande, kwam er een boodschapper tot Saul: “Haast u en kom”. Ook Zijn staf vertroost ons. Daarmee wil Hij ons zo graag tegenhouden om eigen wegen te gaan. Abigaïl zei tot David: “Het is de Heere Die u verhinderd heeft te komen …, dat uw hand u zou verlossen”.
Wat een troost voor ons in ieder opzicht!
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW