Psalm 22 vers 12-16
Het Oude Testament spreekt over het lijden dat over Christus zou komen en de heerlijkheden daarna (1 Petr. 1:11). De Heer Jezus bevestigt dit door het Oude Testament in drieën te delen: “Dit zijn Mijn woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles moest worden vervuld wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes, en in de profeten en psalmen” (Luk. 24:44).
In elk deel is er een hoofdstuk waar God rechtstreeks spreekt over Golgotha en het verlossingswerk dat Jezus Christus daar volbracht: In Genesis 22, in Psalm 22 en in Jesaja 53 trekt Hij de sluier weg en werpt Hij het volle Goddelijke licht op wat er aan het kruis gebeurde.
In Psalm 22 stelt de Geest van God ons in de eerste plaats het verzoenend lijden van de Heer Jezus voor, dat Hij onderging tijdens de drie uren van duisternis. Het is belangrijk deze hoofdgedachte te herkennen. Maar de Heilige Geest maakt ook duidelijk dat het verzoenend lijden van onze Verlosser gepaard ging met de boosheid van de mensen en de lichamelijke kwellingen van de kruisiging. Dit wordt ons vooral getoond in de verzen 12-22.
Zijn lijden in het Goddelijk oordeel is voor ons ondoorgrondelijk. Zijn menselijk lijden en Zijn lichamelijke pijn daarentegen, kunnen wij eerder begrijpen.
De dood smaken
“Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij; er is immers geen helper” (vs. 12).
De Heer Jezus bidt tot God: “Blijf dan niet ver van Mij!” Hier zien we de Heiland in de drie uren van duisternis waarin God Zich van Hem afkeerde. Daar proefde Hij wat de tweede dood is: door God verlaten worden. We zingen het in een lied: “Ja, U hebt de dood gesmaakt.” De dichter van dit lied denkt aan Hebreeën 2 vers 9, waar staat dat Jezus “door [de] genade van God voor alles1 [de] dood smaakte.” Onze Heiland heeft inderdaad de bitterheid van de tweede dood ervaren, toen God Hem verliet omdat Hij de straf voor onze zonden droeg en voor ons tot zonde werd gemaakt.
Dan vervolgt de Heer: “… want de nood is nabij; er is immers geen helper!” Met alle voorzichtigheid en terughoudendheid wijzen wij erop, dat Hij hier denkt aan de eerste dood die nog vóór Hem lag. Hij moest inderdaad sterven. Deze beproeving stond nog vóór Hem. Toen Hij daarna Zijn leven als Mens opgaf, proefde Hij de bitterheid van de eerste dood. Dat was moeilijk voor Hem! Onze Verlosser stierf op het hoogtepunt van het menselijk leven. Er is een verschil tussen een mens die oud is en ziek van dagen en een mens die sterft op het hoogtepunt van zijn menselijke kracht. Jezus Christus stortte Zijn ziel uit in de dood toen Hij ongeveer 33 jaar oud was. Hoe smartelijk dit voor Hem was, drukt Hij uit in Psalm 102 vers 25: “Mijn God, zei ik, neem Mij niet weg op de helft van mijn dagen!”
Vijandelijke tegenstand
“Vele stieren hebben mij omringd, sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld” (vs. 13).
De Heer Jezus werd aan het eind van Zijn leven omringd door vele machtige stieren. Deze stieren spreken over de machtige en invloedrijke mannen onder het volk Israël. Reeds in de berechting stond Hij voor deze mensen. De profeet Jesaja wijst daarop: Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden. Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest” (Jes. 53:8). Dit vers is niet zo gemakkelijk te begrijpen. Ik zal proberen de afzonderlijke verklaringen toe te lichten.
- “Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen.” Deze uitdrukking betekent dat Hij door een menselijk oordeel werd weggenomen. De Raad [2] oordeelde over Hem en veroordeelde Hem. Dit geschiedde niet rechtmatig en ordelijk, maar eindigde in een tumult (Matth. 26:59-68).
- “Wie zal Zijn leeftijd uitspreken?” Dit is de vraag die de profeet zichzelf stelt. Wat kan er gezegd worden tegen de verdorven generatie van dit volk, die hun Messias zo onrechtvaardig behandeld heeft?
- “Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden.” Christus werd tot de dood veroordeeld en het vonnis van de kruisiging werd voltrokken: Hij moest sterven.
- “Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest.” De reden voor de doodstraf was niet Zijn eigen wandaden, want Hij had niets onbetamelijks gedaan. Het was veeleer de overtreding van Zijn volk, dat wil zeggen de boze daad van de Joden die hun Messias kruisigden. De veroordeling en kruisiging van de Heer Jezus was de overtreding van Zijn volk.
Sommige bijbeluitleggers zien in “de plaag die op Hem geweest is” niet alleen de slechte daad van Zijn volk, maar ook Zijn dood voor het volk. Maar ik ben er zeker van dat Jesaja 53 vers 8 niet over plaatsvervanging gaat, maar over de zonde van het volk Israël dat hun Messias ter dood bracht. Het idee van plaatsvervanging is al eerder genoemd: “Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem” (Jes. 53:5).
Psalm 22 vers 13 zegt: “Vele stieren hebben mij omringd, sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld.” Zo omsingelden de hoge en invloedrijke mensen van het volk Israël de Heer Jezus om Hem ter dood te veroordelen.
Boze woorden
“Zij hebben hun muil tegen mij open gesperd als een verscheurende en brullende leeuw”. (vs. 14).
Wat hebben alle leiders van Zijn geliefde volk Israël tegen onze Verlosser gezegd! Vooral in het evangelie van Johannes lezen wij hoeveel boosheid zij tegen Hem begingen. Ik denk aan hun uitspraak in Johannes 8 vers 41: “Wij zijn niet geboren uit hoererij.” Hiermee zinspeelden zij op de wonderbaarlijke verwekking van de Heer Jezus door de Geest van God en stelden zij deze ter discussie. Even later verklaarden zij: “Zeggen wij niet terecht dat U een Samaritaan bent en een demon hebt?” (Joh. 8:48). Het verbaast ons dat God hierover zweeg en niet onmiddellijk ingreep toen men zo met Zijn Zoon omging.
Toen Jezus voor Pilatus stond, nam het geschreeuw van de Joden en hun leiders het over. Zij schreeuwden: “Kruisig, kruisig hem!” (Luk. 23:21; Joh. 19:6) totdat de Romeinse rechter het doodvonnis voltrok. De razende en brullende leeuw is een beeld van Satan, wiens werktuigen de overpriesters en schriftgeleerden waren toen zij de kruisiging van de Heer Jezus eisten.
Lichamelijke lijden
“Als water ben ik uitgestort, ontwricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste” (Ps. 22:15).
Om ons te helpen het eerste deel van dit vers te begrijpen, lezen we in 2 Samuël 14 vers 14: “Wij zullen immers zeker sterven en als water zijn dat op de aarde wordt uitgegoten en dat niet meer verzameld kan worden.” Wanneer water op de aarde wordt uitgegoten, kan het niet weer worden verzameld, omdat het wegstroomt en wegsijpelt. Het is onmogelijk dit handelen ongedaan te maken. Zo was het met onze Verlosser aan het kruis. Hij stond voor een zekere dood.
“… ontwricht zijn al mijn beenderen.”
Dit waren de gevolgen van de kruisiging op Zijn lichaam. Hoe vreselijk waren Zijn lichamelijke pijnen gedurende de zes uren aan het kruis!
“… mijn hart is als was, het is gesmolten diep in mijn binnenste.” Hier denken wij aan Psalm 109 vers 4, waar de Heer Jezus profetisch zegt: “Voor mijn liefde klagen zij mij aan …. .” Het trof Zijn hart diep, dat de hooggeplaatsten van het volk Hem alleen kwaad voor goed bewees en Zijn liefde met haat beantwoordde. Wat een wonderbare liefde droeg onze Heer in Zijn hart dat Hij aan het kruis bleef toen deze golven van haat over Hem heen sloegen!
Ontroert het ons hart niet als we zien hoe de mensen vijandig stonden tegenover de Zoon van God, hoewel Hij hun alleen maar liefde had betoond? Dit lijden van de kant van het volk kunnen wij begrijpen. Misschien heeft u ook iets dergelijks meegemaakt: je wilde iets goeds doen voor iemand, maar de reactie was alleen maar weerstand, afwijzing en haat. Dit raakt ons diep in ons hart. Hoeveel te meer kwetste het de Verlosser, Wiens liefde voor de mensen volkomen was!
Door God aan de dood overgegeven
“Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; U legt mij in het stof van de dood” (Ps.22:16).
Hier zien we dat de Heer Jezus aan het kruis vreselijke dorst leed en dat Zijn menselijke kracht afnam. Hij was werkelijk een Mens. Hij kende honger, dorst en vermoeidheid. Het was juist aan het kruis, dat een vreselijke dorst Hem trof. Dat is ook de reden waarom Hij kort voor Zijn dood zei: “Ik heb dorst!” (Joh. 19:28).
“U legt mij in het stof van de dood.” Hij richtte deze woorden tot Zijn God.
- Wanneer Petrus spreekt over het lijden en de dood van de Heer Jezus, verklaart hij meermalen, dat de mensen Hem hebben vermoord (Hand. 3:15; 5:30). Dit is de zijde van de menselijke verantwoordelijkheid.
- Johannes maakt in zijn evangelie duidelijk, dat de Heer Jezus zelf Zijn leven heeft afgelegd (Joh. 10:17,18). Dit is de zijde van Zijn vrijwillige liefde tot God en tot de mensen. Hij gaf Zijn leven als Mens in Goddelijke macht. Dat kunnen wij niet. Als een mens zichzelf van het leven berooft, moet hij zichzelf iets aandoen. Dat is een zonde. Maar onze Verlosser, als Mens in Goddelijke macht, heeft Zijn leven in de dood gegeven.
- In Psalm 22 zien we de derde zijde: God heeft Hem in het stof van de dood gelegd. Het is mijn verlangen, dat deze waarheid diep in onze harten gegrift wordt: God heeft Zijn eigen unieke en geliefde Zoon voor ons in het oordeel en de dood overgegeven!
Alle drie zijden zijn volkomen waar: de Heer Jezus is door mensen gedood, Hijzelf heeft Zijn leven in de dood uitgestort, en God heeft Hem in het stof van de dood gelegd. Met diepe bewondering staan we daarbij stil.
Max Billiter; © www.haltefest.ch
Jaargang 2022, nummer 3, bladzijde 6.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW