In dit artikel worden enkele termen uitgelegd die met het onderwerp van “hemel” in directe verbinding staan.
1. Sjeool, hades, paradijs
Deze drie begrippen worden in de Bijbel op verschillende manieren toegepast en duiden een toestand of een plaats aan. Sjeool is het Oudtestamentische (Hebreeuwse) woord voor het Nieuwtestamentische (Griekse) woord hades (Ps. 16:10; Hand. 2:27). Het begrip paradijs vinden we in de betekenis voor een hemels gebied alleen in het Nieuwe Testament. De mensen gaan op het moment van hun dood, hetzij in het paradijs of in de hades.
Gemeenschappelijke kenmerken:
- De toestand is voorlopig, dat wil zeggen, beperkt (Hos. 13:14; Dan. 12:2).
- Daar zijn alleen de ziel en de geest, zonder het lichaam (Ps. 16:10).
- De geest kan daar spreken, horen en zien (2 Kor. 12:3,4; Luk. 16:23).
1.1. Sjeool
Zowel de ongelovige als de gelovige gestorvenen (Gen. 37:35; Num. 16:33) werden volgens het begrip van het Oude Testament aan het eind van hun leven tot hun “vaderen verzameld” (2 Kon. 22:20). Ze werden begraven (Ps. 22:30) en daalden in het dodenrijk (sjeool) af naar beneden. Deze sjeool verwijst naar een tussentoestand van de mens, waarbij de ziel van zijn behuizing (2 Kor. 5:2: dat wil zeggen het lichaam) voor de periode tussen de dood en opstanding gescheiden wordt.
1.2. Hades
In Handelingen 2 vers 24-27 lezen we dat de Heer Jezus in de drie dagen na Zijn dood in de hades was – omdat het om een citaat uit Psalm 16 gaat, wordt het Hebreeuwse woord sjeool hier in het Grieks (hades) vertaald. De Heer is opgestaan en daar niet gebleven. In Lukas 16 vers 23 duidt de Heer echter al voor de eerste keer een onderscheid tussen de toestand van een ontslapen gelovige en een gestorven ongelovige aan. Hier noemt hij de plaats waar Lazarus is, “de schoot van Abraham” en de plaats waar de rijke man is, “hades”.
Dan zegt de Heer Jezus in Lukas 23 vers 43 tot één van de twee rovers, “Vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn”. Zo wordt het duidelijk dat er ten aanzien van de verblijfplaats van de overledenen verschillen zijn:
- In het paradijs zijn de ontslapen gelovigen (Hebr. 12:23).
- In de hades zijn de ongelovige gestorvenen (Luk. 16:23).
In Lukas 16:23 slaat de rijke man zijn ogen in de hades op en verkeert in pijnen. Dit komt overeen met Hebreeën 9 vers 27: “Evenzeer als het de (ongelovige) mensen beschikt is éénmaal te sterven en daarna het oordeel …”, een oordeel dat wordt gekenmerkt door een nooit eindigende straf (Matth. 25:46). Het eigenlijke oordeel vindt plaats waar de grote witte troon staat, maar de hades is de voorloper van de eeuwige straf, zoals het paradijs dat is voor het Vaderhuis.
De plaats van de verlorenen en de plaats van de verlosten worden gescheiden door een diepe, onoverbrugbare kloof (Luk. 16:26). Het zijn plaatsen die met volle bewustzijn worden ervaren.
De vertaling van “sjeool” en “hades” door “hel” is verkeerd. De hades is niet de hel. Alle zielen van de mensen van Kaïn tot het einde van het duizendjarig rijk, die onverzoend met God gestorven zijn, zijn in de hades. Op een dag zullen ze door deze teruggegeven worden en met hun lichaam worden verenigd om voor de grote witte troon hun eeuwige oordeel ontvangen (Openb. 20:11-12). Pas dan worden zij en daarna ook de dood en het dodenrijk in de poel van vuur, de hel, geworpen (Openb. 20:14). De toestand “dood” voor het lichaam en de toestand “hades” voor de ziel houden op te bestaan. Vanaf dit tijdstip is de hel de locatie van alle ongelovige mensen in de eeuwigheid (2 Thess. 1:9).
1.3. Paradijs
Het paradijs van God (Openb. 2:7) is misschien wel een heenwijzing naar het geluk, die de gelovigen in de derde hemel genieten kunnen (2 Kor. 12:2-5). Het is de tuin van goddelijke gelukzaligheid, maar niet het Vaderhuis, maar in het gebied van de geschapen hemel gemaakt.
Allen die in Christus ontslapen zijn, dus alle gelovigen in het Oude en Nieuwe Testament tot de opname, gaan op het moment van hun dood in het paradijs (Luk. 23:43), in de onmiddellijke tegenwoordigheid en gemeenschap van hun Heer (Fil. 1:23), Die de boom van het leven in het paradijs van God is (Openb. 2:7). Het is de plaats waar geen onreinheid noch zonde is. De zielen zijn bij Christus, de bron van onuitsprekelijke vreugde, waar ze genieten van Christus.
Uit het paradijs zullen de zielen bij de opstanding van de gelovigen opgenomen worden {de opname – vertaler} (1 Thess. 4:16). Dit betekent dat de zielen een heerlijkheids-lichaam zullen ontvangen en uit de toestand van het paradijs ontrukt, om eeuwig bij de Heer te zijn (1 Thess. 4:17).
2. Hemel
Er zijn verschillende hemels:
- 1e hemel, waarmee de atmosferische hemel wordt bedoeld. Dit is de hemel, van waaruit de regen valt (Deut. 11:11).
- 2e hemel, de interstellaire ruimte1, de ruimte tussen de sterren, het heelal (Gen. 1:14,15,17).
- 3e hemel waar de troon van God (Matth. 5:34) en het paradijs (2 Kor. 12:2-5) is. Uit de hemel kwam de Heer Jezus als mens naar de aarde (1 Kor. 15:47), daar werd Hij na Zijn hemelvaart opgenomen, waar Hij aan aan de rechterhand van God ging zitten (Mark. 16:19).
- de ongeschapen, eeuwige hemel, het huis van de Vader (Joh. 14:2). Dit is de eeuwige woonplaats van de Zoon van God geweest, van waaruit Hij ook kwam, en hier is Hij ook als een Mens verheerlijkt (“bij Uzelf” bij de Vader, Joh. 17:5).
- de “nieuwe hemel”, die God scheppen zal nadat de huidige lucht en het universum is opgelost. Dáár en op de nieuwe aarde zal gerechtigheid wonen (2 Petr. 3:13; Openb. 21:1).
3. Vaderhuis
Het Huis van de Vader is de ongeschapen, eeuwige hemel en bevindt zich buiten de schepping. Het is het eeuwige Huis, dat er al vóór de grondlegging van de wereld was en waar nooit een mens was, tot de Heer Jezus als Mens daar na Zijn hemelvaart binnentrad. Hij werd ook niet in de geschapen hemel verheerlijkt, maar ging ook het eeuwige woonoord van God binnen. Daar wonen de drie Personen van de Godheid sinds eeuwigheden. De Heer Jezus zegt in Johannes 14 vers 2, dat in het huis van Zijn Vader “vele woningen” zijn (een verwijzing naar de woningen van de heilige tempel van God in 1 Koningen 6:5,6).
Hoe werd deze plaats voor mensen bereid?
De Heer Jezus kwam als mens naar deze aarde, en heeft het wonderbare werk aan het kruis volbracht. Na Zijn opstanding, is Hij als mens met Zijn menselijk (heerlijkheids-)lichaam (Hand. 1:11) in het huis van Zijn Vader binnengegaan, zodat daar nu een Mens is. Daardoor is de plaats bereid (Joh. 14:3).
Wie komt in het Vaderhuis?
Al degenen die door de Heilige Geest in de eeuwige Zoon van God geloven en door het werk van de Heer Jezus kinderen van God geworden zijn, hebben een plaats in het huis van de Vader. Bij de opname zal de Heer Jezus ons vernederd lichaam, dat lijdt aan de gevolgen van de zonde, veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid (Fil. 3:21). Bijgevolg zullen alle verlosten van de genadetijd (de bruid) met het onsterfelijk opstandingslichaam het huis van de Vader binnengaan en voor eeuwig daar blijven.
De oudtestamentische gelovigen en de gelovigen, die ná de opname van de gemeente opgewekt worden, behoren niet tot de bruid. Zij zijn niet in het huis van de Vader, want ze hebben niet de geest van het zoonschap ontvangen en zij zijn geen kinderen van de Vader. Zij zullen volgens Openbaring 4 in de hemel zijn, dat wil zeggen, in de derde hemel, maar worden toch duidelijk onderscheiden van de bruid, omdat ze niet dezelfde intieme relatie met de Heer Jezus hebben. Maar ook zij zullen eeuwige gelukzaligheid genieten.
Karakter van het Vaderhuis
De plaats bezit zijn karakter en zijn onderscheiding door de aanwezigheid van de Heer Jezus. Daar zullen wij Hem zien zoals Hij is (1 Joh. 3:2), zullen Zijn heerlijkheid zien (Joh. 17:24) en bij Hem zijn.
Daar zal ons huis, onze plaats om te wonen zijn. Woning (Joh. 14:2) betekent “verblijf”. Dat zal ons geluk zijn. Het is een plaats van de volmaakte liefde van God, waarmee wij vervuld zullen zijn.
„Hij die deze dingen getuigt, zegt: Ja, ik kom spoedig! – Amen; kom, Heer Jezus!“ (Openb. 22:20).
“Ik echter zal in gerechtigheid Uw aangezicht aanschouwen; ik zal, wanneer ik ontwaak, verzadigd worden met Uw beeld” (Ps. 17:15).
“Zie, de hemel, ja, de allerhoogste hemel, kan U niet bevatten” (1 Kon. 8:27).
Tobias Kuhs, © Folge mir nach
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW