Het boek Ruth lezen we steeds weer graag opnieuw. We vinden daar niet alleen een mooi, bijbelse oorsprong van de liefde tussen Ruth en Boaz. Ook vinden we door middel van voorbeelden het handelen van God met het overblijfsel van Israël daar voorgesteld. Maar in dit boek van Ernst-August Bremicker gaat het meer om praktische toepassingen, die uit het 2e hoofdstuk van het boek kan worden getrokken. Het is de moeite waard dit hoofdstuk eens “concreet” te laten spreken!
Praktische gedachten over Ruth 2
Het boek van Ruth neemt ons mee naar een trieste periode in de geschiedenis van Israël. Hoofdstuk 1 vers 1 vertelt ons dat het de tijd was toen de richters aan Israël leiding gaven. Deze periode werd gekenmerkt door het principe dat iedereen van het volk van God deed wat goed was in zijn eigen ogen (vgl. Richt. 17:6 en 21:25). Tegen deze donkere achtergrond straalt ons de genade van God in dit korte boek helder tegemoet. Het is het herstellende genade van God voor Naomi, het is de reddende, de zegenende en de tot rust brengende genade voor Ruth, de vreemdeling.
Het tweede hoofdstuk van het boek laat ons Ruth op het veld van Boaz zien, waar zij rijk gezegend wordt. Samen willen we ons met de hulp van de Heer een beetje met dit hoofdstuk bezighouden en daarbij vooral de praktische toepassing op onszelf en ons leven als christenen voor ogen houden.
De historische achtergrond
De historische achtergrond van het boek Ruth zal bij de meeste lezers bekend zijn. Elimelech en Naomi nemen de zwaarwegende beslissing om hun geboortestad Bethlehem te verlaten vanwege een hongersnood. Ze gaan in de hoop naar Moab om daar brood voor hun gezin te vinden. Maar de weg eindigt in een ramp. Ze ervaren de realiteit van de woorden van Salomo: “Er is soms een weg die iemand recht schijnt, maar het einde ervan zijn wegen van de dood” (Spr. 16:25). Elimelech en zijn twee zonen sterven in een vreemd land, Naomi blijft als weduwe met haar twee schoondochters, Ruth en Orpa achter.
Dan komt het bericht vanuit het thuisland, dat God Zijn volk brood heeft gegeven. Naomi maakt zich op om terug te keren, en haar beide schoondochters gaan mee. Maar onderweg komt het tot een scheiding. De ene – Orpa gaat terug naar Moab, de andere – Ruth – laat zich door niets bewegen haar schoonmoeder te verlaten. Ze heeft een besluit genomen en dit besluit kan door niets worden herzien. Ze gaat met Naomi naar Bethlehem.
Daar aangekomen gaat Ruth aren verzamelen, teneinde in haar en Naomi’s levensonderhoud te voorzien. Bij toeval ontmoet ze op de akker van Boaz, waar ze niet alleen de genade van Boaz ervaart, die haar rijkelijk zegent, maar waar ze hem, de gever van de zegen zelf, leert kennen en liefhebben. Het blijkt dat Boaz een familielid van de overleden echtgenoot van Naomi is, en dus als een losser voor hen in aanspraak komt. Nadat een tweede losser, die nog meer verwant was, afstand doet van zijn recht om te lossen, en Boaz naar voren treedt, is de weg vrij dat Boaz en Ruth kunnen trouwen.
De profetische betekenis
Hoewel de profetische betekenis van dit boek van groot belang is, willen we hen in het verdere verloop van onze beraadslagingen niet verder volgen. Er is over dit onderwerp meer te lezen, waarin de geïnteresseerde lezer zich verder kan verdiepen.
De gebeurtenissen in het boek Ruth hebben ten eerste een diep profetische betekenis. Naomi is een beeld van het volk van Israël, die alle rechten en aanspraken op de zegeningen en het erfdeel van God als gevolg van haar ontrouw en haar wangedrag verloren heeft. Niettemin zal God zich over Zijn aardse volk ontfermen, het terugbrengen naar het land van hun erfdeel, om hen dan in het duizendjarig rijk te zegenen. Er zal een overblijfsel zijn die van de beloofde zegeningen van God genieten zal, en vooral – onder grote innerlijke oefeningen1 – daartoe komt om de Messias zelf te erkennen. Dit overblijfsel wordt ons in Ruth voorgesteld. Dit is het cruciale punt, dat God niet op basis van eigen verdiensten geeft, maar uitsluitend op basis van onvoorwaardelijke genade. Het is pure genade, wanneer God eenmaal alle beloften zal vervullen en aan het volk overvloedige zegeningen geven zal.
Een korte en bondige samenvatting van de profetische betekenis van het boek Ruth geeft ons Jesaja 54 vers 1-10. Daar vinden we Naomi, het volk van Israël, in het beeld van de eenzame en kinderloze weduwe weer, in de vrouw die door God werd afgewezen vanwege haar ontrouw. Maar dan vinden we ook Ruth, het overblijfsel, waarvan God zegt: “Want uw Maker is uw Man, HEERE van de legermachten is Zijn Naam, en uw Verlosser is de Heilige van Israël …” (vs. 5).
Deze (Hij) Verlosser zien we in het boek Ruth in de persoon van Boaz. God zegt: “Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar in grote barmhartigheid zal Ik u bijeenbrengen. … met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser” (vs. 7,8). Dan zullen de kinderen veel, de kale, gedreun met vreugde, “voor de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen van gehuwde paren, zegt de Heere” (vs. 1). We zien dat aan het eind van het boek Ruth, waar Boaz en Ruth trouwen en daardoor tot Naomi is een zoon geboren (hfdst. 4:17). In het overblijfsel van Israël zal vruchtbaar zijn als het door de Messias in de zegeningen van het duizendjarig rijk wordt gebracht. Dan gaan de woorden van Psalm 22 vers 31 in vervulling: “Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan”.
De praktische betekenis
In de praktische toepassing op ons, zien we in Naomi het beeld van een gelovige die de gemeenschap met zijn Heer heeft verlaten, maar door genade wordt hersteld. Ruth daarentegen is het beeld van een jong bekeerde gelovige die in de omgang met het Woord van God de Heer Jezus beter leert kennen en daardoor in een nauwe persoonlijke relatie met hem gebracht wordt. Vanuit het perspectief van Ruth vinden we in hoofdstuk 1 haar geloofsbeslissing, in hoofdstuk 2 het groeiproces, dat zich in de hoofdstukken 3 en 4 voortzet, totdat zij uiteindelijk de vrouw van Boaz wordt en daarmee in de nauwste verbinding met hem gebracht wordt. Vanuit goddelijke oogpunt vinden we in de hoofdstuk 1 de reddende genade, in hoofdstuk 2 de onderwijzende genade, in hoofdstuk 3 de rust brengende genade en in hoofdstuk 4 tenslotte de vrucht van de genade.
Boaz is een prachtig beeld van onze Heer, die ons Zijn onbegrijpelijke genade tegemoet gekomen is, die ons verlost heeft, die ons zegent en houdt ons in de innigste persoonlijke band met Zichzelf brengt, die we ons maar voorstellen kunnen.
Hoofdstuk 1: Een besliste besluitvorming
Het eerste hoofdstuk van dit besluit toont ons eerst, waar Ruth vandaan komt, namelijk uit Moab. We vinden al vier keer de uitdrukking “de Moabitische” in dit korte boek (hfdst. 1:22, 2:2, 2:21, 4:10). Moab is een treffend beeld van de wereld in al zijn zorgeloosheid. Geestelijke oefeningen en beproevingen kent men er niet (vgl. Jer. 48:11). Maar Ruth heeft zich voorgenomen om Moab te verlaten. Voordat ze in Bethlehem aankomt, wordt zij zwaar beproefd. Haar schoonmoeder dringt er bij haar op aan om naar haar huis terug te keren. Haar schoonzus Orpa is geen goed voorbeeld, want zij gaat terug. Echter, in tegenstelling met Orpa, is Ruth door niets en niemand tegen te houden. Alles wat Naomi haar voorstelt, verandert haar innerlijke houding niet meer. Ze heeft haar besluit genomen en wil het niet herzien. Zij heeft Moab achter zich gelaten om naar Bethlehem te gaan.
De totale gevolgen van deze beslissing wordt ons in twee verzen duidelijk gemaakt. Boaz vertelt haar wat van haar getuigd wordt: “Het is mij allemaal verteld … hoe u uw vader en uw moeder en uw geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat u voorheen niet kende” (hfdst. 2:11). En Ruth zelf zegt tegen Naomi: “Dring er bij mij niet langer op aan u te verlaten en terug te gaan, bij u vandaan. Want waar u heen gaat, zal ik ook gaan, en waar u overnacht, zal ik overnachten. Uw volk is mijn volk en uw God mijn God. Waar u sterft, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. De HEERE mag zó en nog veel erger doen: voorzeker, alleen de dood zal scheiding maken tussen mij en u”! (hfdst. 1:16,17).
Daarmee heeft Ruth een beslissing genomen die twee richtingen opging: ten eerste in verband met dat wat zij opgegeven had (hfdst. 2:11), en ten tweede in verband met wat zij verwachtte (hfdst. 1:16,17). Ze had haar vader, haar moeder en het land van haar geboorte achtergelaten. Dat was haar oorspronkelijke, haar natuurlijke omgeving geweest. In Moab was ze geboren, in Moab woonde haar familie, in Moab had ze een kring van vrienden opgebouwd. De vader kon haar natuurlijke bescherming geven, de moeder doet ons denken aan de natuurlijke liefde, en in het land van haar geboorte vinden we de natuurlijke relaties terug. Dat alles had Ruth opgegeven om naar een volk te gaan die ze vroeger niet gekend had. Ze was bereid om de weg van Naomi te gaan, in het land van Naomi te wonen, het volk van Naomi tot haar volk te maken en de God van Naomi als haar God aan te nemen.
De beslissing van Ruth in deze twee verzen (hfdst. 1:16,17) beschrijft de essentiële voorwaarden voor geestelijke groei, namelijk liefde en geloof en als een direct gevolg daarvan gehoorzaamheid. Deze gehoorzaamheid zien we steeds weer in de volgende hoofdstukken. Ruth bewijst, naast de liefde voor Naomi, liefde voor de weg van God (waar u heen gaat, zal ik ook gaan), de liefde tot het erfdeel van God (waar u overnacht, zal ik overnachten), liefde voor het volk van God (uw volk is mijn volk), en ten slotte de liefde voor God (uw God is mijn God). Haar geloof wordt duidelijk in de woorden dat ze begraven wilde worden in het land van Naomi. Dit doet ons denken aan Abraham, die voor zijn overleden vrouw, Sarah, een stuk grond in het land Kanaän kocht om haar daar te begraven. Het herinnert ons ook aan Jakob en Jozef, die – hoewel zij in Egypte stierven – beiden in het land van de belofte begraven wilden worden. Van Jozef staat er uitdrukkelijk dat hij door het geloof hij een opdracht gegeven heeft in verband met zijn gebeente (vgl. Hebr. 11:22).
Zowel de liefde als ook het geloof leiden tot gehoorzaamheid. De Heer zelf gezegd dat hij die Hem lief heeft, ook Zijn geboden houdt (Joh. 14:21); en Abraham was door geloof gehoorzaam (Hebr. 11:8). Ruth is hier voor ons een voorbeeld, waarvan we kunnen leren. Geestelijke groei hangt niet in de eerste plaats daarvan af, hoeveel we van de waarheid van het geloof opnemen en begrijpen, maar daarvan of we een consequent besluit genomen hebben om deze wereld te verlaten. De cruciale vraag is of wij onze Heer liefhebben, of echt geloof wordt gevonden en of we als gevolg bereid zijn, om Zijn wil ook te doen. Dan – en alleen dan – zullen we innerlijk verder komen en onze Heer en Heiland steeds beter leren kennen.
Hoofdstuk 2: Op de akker van Boaz
Het tweede hoofdstuk van dit boek toont ons Ruth op de akker van Boaz. Daarbij kunnen we in de praktische toepassing voor ons aan twee fundamentele richtingen denken: ten eerste spreekt de akker over het werk van onze Heer. Ieder van ons heeft een taak in het werk van de Heer. De Heer Jezus zelf maakt deze vergelijking en zegt: “De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt” (Luk. 10:2). We moeten altijd overvloedig zijn in het werk van de Heer (1 Kor. 15:58). Praktisch aanschouwelijk onderwijs krijgen we daartoe in ons hoofdstuk op de akker van Boaz.
Ten tweede – en dit staat zonder twijfel in ons hoofdstuk op de voorgrond – spreekt de akker van onze interesse in de zegeningen van God. Wie op de akker van Boaz inzamelt, die is – figuurlijk gesproken – met de rijkdom en de zegeningen van God bezig, die Hij ons in Zijn Woord voorstelt, en die essentieel zijn voor onze geestelijke groei. Het verzamelen van het graan op de akker van Boaz spreekt van onze interesse in de christelijke geloofswaarheid, zoals God ons dat in Zijn Woord geeft. Ruth had er grote belangstelling voor. Ze was ijverig in het oplezen en leerde daardoor Boaz kennen. Op ons komt er dan de vraag af hoe het met ons belangstelling is, als het gaat om wat God ons aan geestelijke zegeningen in Zijn Woord geeft. Als we ons met Zijn woord bezighouden, dan zullen we onze Heer daarin vinden en Hem beter leren kennen.
Startpunt Bethlehem
“Alzo kwam Naomi terug, en Ruth de Moabitische, haar schoondochter, met haar, die uit het land van Moab terugkeerden; en zij kwamen te Bethlehem …” (hfdst. 1:22).
Het begint allemaal met het feit dat Ruth samen met Naomi in Bethlehem komt. Deze stad werd voor het eerst in de geschiedenis van Jakob genoemd. De naam van de stad is ook Efratha; ze ligt op het grondgebied van Juda. Met al deze drie namen wordt deze plaats in verbinding gebracht (zie bijv. Gen. 35:19; Richt. 17:7; Ruth 4:11). Daarin liggen de volgende geestelijke lessen:
- Bethlehem: Bethlehem betekent broodhuis. Het is de plaats waar God wil Zijn volk zegenen wil, waar voedsel beschikbaar is. God is een gevende en een zegenende God, en dat is precies wat we ervaren in Bethlehem. We moeten ons voeden met wat God ons geeft.
- Juda: Juda betekent lofprijzing. Het is de plaats waar we God lof en dank brengen en Hem prijzen voor wat Hij voor ons doet en wat Hij ons geeft. Mensen die Gods zegen ontvangen, zijn ook mensen die Hem daarvoor de lofprijzing “teruggeven”.
- Efratha: betekent vruchtbaarheid. Daar, waar God ons zegent en wij God lof en eer brengen, wordt ook vrucht voor Hem gevonden.
De profeet Micha vat alle drie de namen samen en brengt ze dan in onmiddellijk verband met de persoon van de Heer Jezus. “Bethlehem-Efratha, al bent u klein onder de duizenden van Juda, uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël. Zijn oorsprongen zijn van oudsher, van eeuwige dagen af” (Micha 5:1).
Dat is de plaats waar Ruth Boaz meemaakt, hem leert kennen. En ook wij zullen onze Heer steeds beter leren kennen, wanneer we ons daar ophouden, waar Hij is en gemeenschap met Hem hebben.
Aan het begin van de gersteoogst
“En zij kwamen in Bethlehem, aan het begin van de gersteoogst” (hfdst. 1:22).
Het tijdstip waarop de twee vrouwen in Bethlehem aankomen, mag op het eerste gezicht een onopvallende “kleinigheid” zijn, maar bij intensief nadenken vinden we daarin geestelijk onderwijs.
Opvallend is in ieder geval dat een hele reeks van tijdsaanduidingen in het boek Ruth zich op de “oogstkalender” van het volk van Israël oriënteert. Dit is zeker niet zonder betekenis.
De gersteoogst was de eerste oogst van het volk van Israël. Het was het startpunt voor het inzamelen van wat God Zijn volk in het land Kanaän geven wilde. God had Zijn volk de aanwijzing gegeven om Hem van de eerste vruchten van de oogst een offer te brengen. Hij zei tegen Mozes: “Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Wanneer u in het land komt dat Ik u geven zal, en u de oogst ervan binnenhaalt, dan moet u de eerste schoof van uw oogst naar de priester brengen” (Lev. 23:10). Deze schoof bestond uit gerst. Ze werd op de eerste dag van de week gebracht en wel op de dag na de sabbat, die volgde op het Pascha.
Ruth en Naomi keerden dus terug toen het volk deze eerste vruchten namen om deze bij God te brengen. Deze eerstelingsgave spreekt ongetwijfeld van Christus, de eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Kor. 15:20). Niet te scheiden van Zijn opstanding is Zijn werk op Golgotha, dat wordt weergegeven in het Pascha (vgl. 1 Kor. 5:7), welke voor het brengen van de eersteling geslacht werd. Het gersteoogst brengt ons ook – in de toepassing op ons – met een gestorven en opgestane Christus in verbinding. Daartoe zegt Paulus ons in Romeinen 7 vers 4: “Zo, mijn broeders, bent u ook door het lichaam van Christus gedood met betrekking tot de wet, opdat u aan een Ander zou toebehoren, namelijk aan Hem Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God”. Vrucht voor God en ook geestelijke groei vindt het fundament daarin, dat Christus gestorven en opgewekt is. Hoewel dit alles hier niet rechtstreeks genoemd wordt, staat het wel tussen de regels door. Alleen als we in verbinding met Hem zijn, kan al het andere gedijen. Daarom wordt ons in hoofdstuk 2 onmiddellijk Boaz voorgesteld.
Met het begin van de gersteoogst echter verbindt zich nog een tweede gedachte. Naomi had in Moab gehoord dat God naar Zijn volk “had omgezien” om hun brood te geven (Ruth 1:6). We weten niet hoeveel tijd er tussen deze verklaring en de werkelijke terugkeer ligt, echter menselijkerwijze kon worden verwacht dat de oogst al in volle gang was, toen de twee vrouwen in Bethlehem kwamen. Maar God zorgde ervoor dat beide vrouwen in staat gesteld werden om van de hele oogst te genieten. 50 dagen moet Ruth op het veld van Boaz doorbrengen tot de gehele gerste- en tarweoogst binnengebracht werd (hfdst. 2:23).
Zo zorgt God er nu ook voor, dat mensen die zich in Hem en Zijn Woord interesseren, niet “tekort komen” maar in het volledige genot komen van wat God voor zijn volk bereid heeft. De “ondoorgrondelijke rijkdom van Christus” is er voor een ieder. God is een God die nooit karig geeft. Hij heeft ons gezegend heeft met elke geestelijke zegening in de hemel in Christus (Ef. 1:3). Maar aan ons is het, om te ‘verzamelen’ (‘op te lezen’), dat wil zeggen de zegeningen praktisch in bezit te nemen.
1. Deze innerlijke oefeningen van de ziel vinden we vooral in de Psalmen en de profeten geschilderd. Er zijn oefeningen die met diepe lijden en met grote verdrukking verbonden zijn. Het boek Ruth toont ons deze zijde niet zozeer, maar houdt ons veeleer bezig met de positieve kant van het zich afwenden van het overblijfsel naar Zijn Messias.
PS: Dit artikel is een herplaatsing met enkele kleine aanpassingen.
Wordt D.V. vervolgd.
Ernst-August Bremicker, © www.bibelpraxis.de
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW