Openbaring 20 vers 10-21 vers 8
Nadat satan zich aan het einde van duizend jaar opnieuw als de onverbeterlijke verleider van mensen bewezen heeft, gooit God hem in de poel van vuur die voor hem en zijn engelen is bereid. Daar zal hij “dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid” (Openb. 20:10). God heeft daarmee Zijn laatste woord over de duivel gesproken.
Maar mensen zijn van nature ook onverbeterlijk en slecht. De mens is van oudsher tegen God in opstand gekomen, laatstelijk onder de meest gunstige omstandigheden van Christus regering. Daarom toont God ons in Openbaring 20 vers 11-15 het einde van Zijn handelen met de mens: het oordeel van de doden voor de grote witte troon.
Het einde van de eerste schepping
De “dag van het oordeel” begint wanneer de eerste schepping voorbijgaat. Dit oordeel vormt de overgang naar de “dag van God”, naar de eeuwige toestand (2 Petr. 3:7-13). Op deze dag vergaan de huidige aarde en de huidige hemel en daarmee alle werken die de trots en de hoogmoed van de mens hebben voortgebracht. De gedachte hieraan zou een reinigende werking op onze wandel moeten hebben (vgl. 2 Pet. 3:11)!
Het oordeel van de doden
Maar voordat de Heer Jezus een nieuwe aarde en nieuwe hemelen invoert, moeten alle doden, allen die zonder berouw en geloof in God zijn gestorven, hun laatste oordeel voor de grote witte troon ontvangen. Jezus, de Zoon van God en tegelijkertijd de Mensenzoon zit op de troon (Joh. 5:22-27; 2 Tim. 4:1). Niemand anders is waardig en gerechtigd om dit definitieve oordeel over al degenen die geen berouw hebben, uit te spreken.
Op Zijn bevel moeten de zee, de dood en de hades de doden vrijlaten (Openb. 20:13). De “opstanding van het oordeel” (Joh. 5:29) heeft plaatsgevonden. Allen die zonder God stierven, groten en kleinen, vorsten en bedelaars, begraven in de zee of in de aarde en degenen die zich lieten verbranden, ze staan daar allemaal. Daar is geen enkele heilige bij. Sommigen zijn al in het huis van de Vader, anderen worden door Christus bewaard en op de nieuwe aarde gebracht. Hier staan alleen mensen die zonder vergeving van hun zonden gestorven zijn. Ze zijn er allemaal – ook degenen, die alleen de naam hadden dat ze leefden en toch dood waren.
Gods boeken
Er worden boeken geopend, de volledige goddelijke verslagen van het leven van mensen. Ieder individu wordt beoordeeld op zijn werken. Dit heeft een drievoudige betekenis:
Er zal geen totale afrekening voor alle zondaars zijn. Ieder ontvangt “wat in het lichaam is gedaan” (2 Kor. 5:10). Elk geval wordt individueel bekeken.
Niemand wordt alleen daarom geoordeeld, omdat hij van nature een zondaar is, maar vanwege de zondige daden, waardoor hij voor God schuldig geworden is.
Hoewel een oordeel wordt uitgesproken, dat een eeuwige geldigheid en uitwerking heeft (vgl. Openb. 21:8), zal de ernst van de straf van geval tot geval verschillen (vgl. Luk. 12:47,48; Matth. 10:15).
Als bijkomend bewijs wordt het “boek van het leven” geopend, met een opsomming van iedereen die door het bloed van het Lam rein gewassen is. Er zal geen naam in voorkomen van degenen die voor de grote witte troon staan. Ze horen allemaal het oordeel uit de mond van de rechter: “Gaat weg van Mij, werkers van de wetteloosheid!” (Matth. 7:23). Zij gaan in eeuwige pijn. Ze worden aan de tweede dood overgeleverd, de eeuwige scheiding van de hele mens (geest, ziel en lichaam) van God. Hoe blij en dankbaar mag ieder kind van God zijn, dat zijn naam “staat ingeschreven in de hemelen” (Luk. 10:20)!
Volledige overwinning
Dood en hades hadden het lichaam en de ziel van deze ongelovige mensen gevangen gehouden. Maar Christus zal hun macht breken wanneer de doden tot het eeuwige oordeel opstaan. Dan worden dood en hades ook met hen in de poel van vuur geworpen, omdat er in de nieuwe schepping geen plaats meer voor hen is. Vervolgens verslaat Christus ook de “laatste vijand”, de dood, en bewijst Hij dat Hij de macht heeft om “alles aan Zich te onderwerpen” (1 Kor. 15:26; Fil. 3:21).
Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde
Nu zijn ook de eerste hemel en aarde voorbij. Hij die hen tot aanzijn heeft geroepen, heeft hun bestaan beëindigd. En Hem, door Wie God de werelden (de eerste schepping) gemaakt heeft, zit nu op de troon en zegt: “Zie, Ik maak alles nieuw” (Openb. 21:5). “Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” komen uit Zijn hand, “waar gerechtigheid woont” (2 Petr. 3:13). De dood is vernietigd, de zonde is definitief afgeschaft. Er wordt een nieuwe orde ingevoerd, waarin alles in overeenstemming is met God. Een volmaakte toestand die in de eeuwigheid niet meer veranderen zal.1
“De zee was niet meer” – dat is het eerste dat over deze toestand wordt gezegd. Leven zonder zee, zonder waterkringloop is vandaag ondenkbaar. Er moet een ander leven zijn op de nieuwe aarde, mensen die zo veranderd zijn, dat ze in deze nieuwe omstandigheden kunnen leven. Ze hebben onvergankelijkheid en onsterfelijkheid aangedaan (1 Kor. 15:53). Tegenwoordig scheidt de zee de continenten en daarmee de mensen van elkaar. Maar niets zal meer de bewoners van de nieuwe aarde scheiden. Bovendien spreekt de zee in de Bijbel vaak over wetteloosheid, instabiliteit en rebellie tegen God: “Maar de goddelozen zijn als een opgezweepte zee, want die kan niet tot rust komen, en zijn water woelt modder en slijk op” (Jes. 57:20). Dit alles kenmerkt de wereld van vandaag. Dan zal er niets onstabiel meer zijn, niets wat niet onder de volledige controle van God onderworpen is. We weten niet meer over de aard van de nieuwe aarde. Het biedt het passende toneel voor wat dan wordt beschreven in Openbaring 21 vers 2-4.
Gods tabernakel bij de mensen
De heilige stad Jeruzalem – de gemeente (Openb. 21:9,10) – komt van God uit de hemel. Zij is van goddelijke oorsprong en draagt, zoals vandaag, een hemels karakter. Haar positie van bijzondere verbondenheid met God is de afgelopen duizend jaar niet veranderd. Ook haar schoonheid en frisheid zijn gebleven. Zonder vlekken en rimpels, heilig en onberispelijk, heeft Christus haar verheerlijkt. “Gereed als een bruid die voor haar man versierd is” (Openb. 21:2), komt ze neer vanuit de hemel. Hoewel ze al 1000 jaar de “vrouw van het Lam” is, is zij nog steeds de bruid, eeuwig het voorwerp van Zijn onveranderlijke liefde en zuiver in haar liefde voor Hem.
Met de woorden: “Zie, de tabernakel van God is bij de mensen” (Openb. 21:3) wordt het als het ware aangekondigd. God heeft altijd al de wens gehad, een woning te hebben en een volk, bij wie Hij wonen kan. Veel passages in het Oude Testament tonen deze wens van God (Ex. 25:8; Lev. 26:11,12; Ezech. 37:26-28). De tent van de samenkomst is de eerste zichtbare uitdrukking van deze twee feiten: God had een woning, de tabernakel en Zijn volk woonde rondom. Maar pas in de eeuwige toestand zal het doel van God volkomen worden bereikt. God zal in de gemeente, in Zijn “woonplaats” wonen, zoals Hij het nu al doet (Ef. 2:20-22). En door middel van Zijn “woonplaats” zal Hij bij de mensen (dat zijn alle gelovigen van alle tijden, met uitzondering van de gemeente) op de nieuwe aarde wonen. Gelukkig deel van de mensen op de nieuwe aarde! “… en God Zelf zal bij hen zijn, <hun God>” (Openb. 21:3) – dit is een eeuwig, vertrouwde omgang met God. De gelovigen die de gemeente vormen, hebben een nog intiemere deel. Zij is voor eeuwig het instrument ter verheerlijking van God (Ef. 3:21).
Wat niet meer zal zijn
Naast deze positieve zegeningen zijn er ook dingen die “niet meer zullen zijn”. Het zijn dingen die behoren tot de eerste schepping, die door zonde is bedorven. Dood, rouw en geschrei noch pijn zal er meer zijn. God zal zijn geliefden troosten met eeuwige troost. Hij Zelf zal elke traan, dat wil zeggen elke herinnering aan verdriet en lijden, afwissen – een uitdrukking van de grootste tederheid. Zijn de hier genoemde dingen (Openb. 21:4) niet precies wat ons vandaag er zo vaak van weerhoudt, de gemeenschap met God ten volle te genieten?
En de Heer Jezus?
De Heer heeft alles goed gemaakt. Aan het kruis riep Hij uit: “Het is volbracht”. Daar heeft Hij de grondslag voor elke zegen voor ons mensen gelegd. Nergens zal dit zo duidelijk te zien zijn als in de eeuwige toestand. Hij zal daarvoor eeuwig aangebeden worden. Hij zal zeggen: “Zij zijn gebeurd” (Openb. 21:6) wanneer Hij alles in harmonie met God heeft gebracht, wanneer “God alles in allen zal zijn” (zie 1 Kor. 15:28). God als zodanig – Vader, Zoon en Heilige Geest – zal hemel en aarde vervullen.
Maar de Heer Jezus blijft voor eeuwig Mens. Hij zal voor altijd “onderworpen zijn aan Herm die Hem alles onderworpen heeft” (1 Kor. 15:28). Hij is en blijft het beeld van de onzichtbare God, in wiens aangezicht wij de heerlijkheid van God zullen herkennen. “Altijd met [de] Heer zijn” en “Hem zien zoals Hij is” (zie 1 Thess. 4:17; 1 Joh. 3:2) – dat zal ons hoogste geluk uitmaken. Hij is die grote Persoon die alles tot het doel leidt, wat Gods liefde voor ons mensen wilde. Geprezen zij Zijn heilige Naam!
[Overgenomen uit: “Im Glauben leben”, www.glaubenleben.de]
Marco Leßmann; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 12.04.2020.
Geplaatst in: Christendom, Gemeente, Toekomst
© Frisse Wateren, FW