18 jaar geleden
Nehemia – voorbeeld voor onze dagen (2)
Hoe druk zijn wij met onszelf en onze eigen ‘dingen’. Horen we dat niet vaak: ‘Dit is mijn ding’? Daar gaan we dan helemaal in op en zijn dikwijls zo moe dat we de dienst aan en voor God afzwakken of zelfs geheel nalaten. We vinden het dan een last in plaats van een lust. Herkent u dit? Herken jij dit ook, jonge broeder en zuster? Is jouw carrière werkelijk zo belangrijk dat je voor God geen tijd en energie meer hebt? We kunnen in dit opzicht ook veel van Nehemia leren want al zijn bronnen waren in Hem en hij wist uit Wie hij kracht kon putten. Wilt u, wil jij, wil ik mij laten gebruiken door de Heer Jezus in Zijn dienst? Neem dit lezende eens ‘even’ de tijd om dit te beantwoorden … of is het bij ons al zó ver dat dit ook al niet meer kan?
• De dingen van God hebben de hoogste prioriteit in zijn leven (Nehemia 6:3)
Nehemia lag het op het hart het aangevangen werk te voleindigen. Daarbij schuwde hij geen moeite en was ook niet op zijn eigen gemak uit. Hoe vaak hebben de inspanningen van ons dagelijks werk onze hele energie opgeslokt. Dan is er ‘s avonds nog een bidstond of bijbelbespreking. Hoe goed is het om eraan te denken, dat wij het samenkomen niet verzuimen zullen. Misschien dachten we eraan nog een of andere boodschap te doen. Wanneer wij dit om de Heer opschorten, zal Hij het zeer zeker niet onbeloond laten. Ja, hoe vaak hebben we ervaren, dat wij na de samenkomst gesterkt naar huis gingen en de voorafgegane vermoeidheid vervlogen was.
Een andere gelegenheid is, dat wij een deel van onze vakantie daarvoor aanwenden om aan een Bijbelconferentie deel te nemen, in vrije tijd aan evangelisatieactiviteiten mee te werken. Wie daartoe bereid is, zal beleven hoe hij voor zichzelf een winst heeft. De Spreuken zeggen ons daarover: “De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden” (Spreuken 11:25). In 2 Korinthe 8 lezen we van de gelovigen in Macedonië, hoe zij ondanks hun grote armoede de apostel met veel aandrang smeekten, deel te mogen hebben aan de bemoeienissen voor de gelovigen in Jeruzalem. Het ontroert mij elke keer opnieuw, wanneer ik daar lees: “Zij gaven zichzelf eerst aan de Heer” (vers 5). Moet dat niet een aansporing voor ons zijn?
• Hij wist uit welke bron hij kracht kon putten (hoofdstuk 6:9)
Sanballat en zijn vrienden wilden de inspanningen van Nehemia en de joden tot de bouw van de muur met alle middelen tot stilstand laten komen. Daarbij schrokken zij ook niet terug voor laster. De situatie was niet ongevaarlijk. Toch vinden we geen verontschuldiging naar God toe om de arbeid op te geven, maar een gebed om kracht, en wel op de juiste plaats. Hj richtte zich niet tot een of andere persoon, maar tot zijn God. “Zou een man, als ik, vluchten?” (vers 11), was zijn antwoord op het verzoek om hem tot opgeven te bewegen.
Ook van andere geloofsmannen wordt ons iets dergelijks bericht. Zo bijvoorbeeld van David. De Amalekieten hadden de stad Ziklag, het toevluchtsoord van David en zijn mannen, verwoest en vrouwen, kinderen alsook al hun bezittingen meegenomen, terwijl de mannen voor een buittocht onderweg waren. De teruggekeerde krijgers waren over dit verlies zo verbitterd, dat zij hun aanvoerder wilden stenigen. David begon niet met hen te twisten of zich op de een of andere manier te rechtvaardigen. We lezen van hem dat hij zijn kracht bij zijn God zocht (1 Samuël 30:6).
Van Petrus en Johannes wordt ons bericht (Handelingen 4), hoe zij door de oversten van de joden ernstig bedreigd werden om niet meer over de Heer Jezus te spreken. Nadat zij vrijgelaten werden gingen zij naar hun medebrusters, om gemeenschappelijk met hen God om moed en vrijmoedigheid te vragen, de boodschap van de Heer Jezus verder te verbreiden. In de regel weten wij, omdat wij discipelen van de Heer Jezus willen zijn, van de krachtbron. Maar in hoeverre maken wij er gebruik van? Legt niet onze krachteloosheid en onze geringe moed om te getuigen een sprekend getuigenis daarvan af? Wij laten ons al door spot of geringschatting afschrikken. Hoeveel anders is het vaak in landen waar op het belijden van de Heer Jezus verbanning of zelfs de dood dreigt.
• Hij was zich van zijn positie bewust evenals van de heiligheid van God (6:11; 13:11)
Het binnengaan in het heiligdom was in de tijd van het Oude Testament alleen de priesters geoorloofd. Hoewel sommigen zich daaraan niet stoorden, Nehemia echter wilde de aanspraken van God respecteren. Hij had zich met het toen ter beschikking staande deel van het Woord van God beziggehouden en was goed op de hoogte. Dat wordt ons ook uit enkele van zijn gebeden en toespraken duidelijk. Op deze grond zettte hij zich ervoor in, dat de priesters en Levieten hun behoeften voor het dagelijks leven ontvingen. Zo waren zij beschikbaar voor de taken die zij voor God vervullen moesten. Zij hadden tot taak de dienst in de tempel en de dienst als poortwachters. Zolang zij onder toezicht van Nehemia deze taak consciëntieus nakwamen, stond het er voor Jeruzalem goed voor. Vandaag zijn allen, die door de Heer Jezus de zonden vergeven zijn, tot priester- respectievelijk levietendienst geroepen. Er is naar de gedachten van God geen hogere geestelijke stand. Des te meer zijn wij allen geroepen daarover te waken, dat niets kwaads in het geestelijke huis – de gemeente (vergadering) – binnenkomt. Natuurlijk zijn er ook vandaag bijzondere gaven, die God aan Zijn gemeente (vergadering) geschonken heeft. Wat ontzettend jammer, wanneer zij niet of niet in overeenstemming met het Woord van God uitgeoefend worden. Het gevolg is verval, dat wij ook vandaag smartelijk in het totale Christelijk getuigenis betreuren moeten.
Nehemia zag duidelijk in, dat in strijd handelen met de verordeningen van God met oordeel – in het ergste geval met de dood, verbonden is. Misschien heeft hij aan de dood van de twee zonen van Aäron (Nadab en Abihu) of aan het oordeel over Hofni en Pinehas, de zonen van Eli, denken moeten. In 1 Korinthe 11 maakt ons God duidelijk, dat Hij bij al Zijn genadig handelen over Zijn heiligheid waakt. Als gevolg van de minachting van dit feit in verbinding met de maaltijd van de Heer waren sommige gelovigen in Korinthe ziek en nogal velen ontslapen.
Willen wij ons niet door zo’n voorbeeld laten aansporen om ons voor de Heer Jezus en Zijn zaak te laten gebruiken? In Jeruzalem hadden velen de oproep van Nehemia opgevolgd, mannen en vrouwen, jong en oud. Omdat zij op de beloften van God steunden, konden zij hun werk in een ongelooflijk korte tijd ondanks de verschillende pogingen tot verstoring van de kant van hun ongelovige buren voleindigen. Ook vandaag bevestigt God zo’n gedrag en zal Zijn zegen voor het plaatselijk samenkomen – en misschien nog daarboven uit – schenken.
Rainer Möckel
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Nehemia – voorbeeld voor onze dagen (2)
• De dingen van God hebben de hoogste prioriteit in zijn leven (Nehemia 6:3)
Nehemia lag het op het hart het aangevangen werk te voleindigen. Daarbij schuwde hij geen moeite en was ook niet op zijn eigen gemak uit. Hoe vaak hebben de inspanningen van ons dagelijks werk onze hele energie opgeslokt. Dan is er ‘s avonds nog een bidstond of bijbelbespreking. Hoe goed is het om eraan te denken, dat wij het samenkomen niet verzuimen zullen. Misschien dachten we eraan nog een of andere boodschap te doen. Wanneer wij dit om de Heer opschorten, zal Hij het zeer zeker niet onbeloond laten. Ja, hoe vaak hebben we ervaren, dat wij na de samenkomst gesterkt naar huis gingen en de voorafgegane vermoeidheid vervlogen was.
Een andere gelegenheid is, dat wij een deel van onze vakantie daarvoor aanwenden om aan een Bijbelconferentie deel te nemen, in vrije tijd aan evangelisatieactiviteiten mee te werken. Wie daartoe bereid is, zal beleven hoe hij voor zichzelf een winst heeft. De Spreuken zeggen ons daarover: “De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden” (Spreuken 11:25). In 2 Korinthe 8 lezen we van de gelovigen in Macedonië, hoe zij ondanks hun grote armoede de apostel met veel aandrang smeekten, deel te mogen hebben aan de bemoeienissen voor de gelovigen in Jeruzalem. Het ontroert mij elke keer opnieuw, wanneer ik daar lees: “Zij gaven zichzelf eerst aan de Heer” (vers 5). Moet dat niet een aansporing voor ons zijn?
• Hij wist uit welke bron hij kracht kon putten (hoofdstuk 6:9)
Sanballat en zijn vrienden wilden de inspanningen van Nehemia en de joden tot de bouw van de muur met alle middelen tot stilstand laten komen. Daarbij schrokken zij ook niet terug voor laster. De situatie was niet ongevaarlijk. Toch vinden we geen verontschuldiging naar God toe om de arbeid op te geven, maar een gebed om kracht, en wel op de juiste plaats. Hj richtte zich niet tot een of andere persoon, maar tot zijn God. “Zou een man, als ik, vluchten?” (vers 11), was zijn antwoord op het verzoek om hem tot opgeven te bewegen.
Ook van andere geloofsmannen wordt ons iets dergelijks bericht. Zo bijvoorbeeld van David. De Amalekieten hadden de stad Ziklag, het toevluchtsoord van David en zijn mannen, verwoest en vrouwen, kinderen alsook al hun bezittingen meegenomen, terwijl de mannen voor een buittocht onderweg waren. De teruggekeerde krijgers waren over dit verlies zo verbitterd, dat zij hun aanvoerder wilden stenigen. David begon niet met hen te twisten of zich op de een of andere manier te rechtvaardigen. We lezen van hem dat hij zijn kracht bij zijn God zocht (1 Samuël 30:6).
Van Petrus en Johannes wordt ons bericht (Handelingen 4), hoe zij door de oversten van de joden ernstig bedreigd werden om niet meer over de Heer Jezus te spreken. Nadat zij vrijgelaten werden gingen zij naar hun medebrusters, om gemeenschappelijk met hen God om moed en vrijmoedigheid te vragen, de boodschap van de Heer Jezus verder te verbreiden. In de regel weten wij, omdat wij discipelen van de Heer Jezus willen zijn, van de krachtbron. Maar in hoeverre maken wij er gebruik van? Legt niet onze krachteloosheid en onze geringe moed om te getuigen een sprekend getuigenis daarvan af? Wij laten ons al door spot of geringschatting afschrikken. Hoeveel anders is het vaak in landen waar op het belijden van de Heer Jezus verbanning of zelfs de dood dreigt.
• Hij was zich van zijn positie bewust evenals van de heiligheid van God (6:11; 13:11)
Het binnengaan in het heiligdom was in de tijd van het Oude Testament alleen de priesters geoorloofd. Hoewel sommigen zich daaraan niet stoorden, Nehemia echter wilde de aanspraken van God respecteren. Hij had zich met het toen ter beschikking staande deel van het Woord van God beziggehouden en was goed op de hoogte. Dat wordt ons ook uit enkele van zijn gebeden en toespraken duidelijk. Op deze grond zettte hij zich ervoor in, dat de priesters en Levieten hun behoeften voor het dagelijks leven ontvingen. Zo waren zij beschikbaar voor de taken die zij voor God vervullen moesten. Zij hadden tot taak de dienst in de tempel en de dienst als poortwachters. Zolang zij onder toezicht van Nehemia deze taak consciëntieus nakwamen, stond het er voor Jeruzalem goed voor. Vandaag zijn allen, die door de Heer Jezus de zonden vergeven zijn, tot priester- respectievelijk levietendienst geroepen. Er is naar de gedachten van God geen hogere geestelijke stand. Des te meer zijn wij allen geroepen daarover te waken, dat niets kwaads in het geestelijke huis – de gemeente (vergadering) – binnenkomt. Natuurlijk zijn er ook vandaag bijzondere gaven, die God aan Zijn gemeente (vergadering) geschonken heeft. Wat ontzettend jammer, wanneer zij niet of niet in overeenstemming met het Woord van God uitgeoefend worden. Het gevolg is verval, dat wij ook vandaag smartelijk in het totale Christelijk getuigenis betreuren moeten.
Nehemia zag duidelijk in, dat in strijd handelen met de verordeningen van God met oordeel – in het ergste geval met de dood, verbonden is. Misschien heeft hij aan de dood van de twee zonen van Aäron (Nadab en Abihu) of aan het oordeel over Hofni en Pinehas, de zonen van Eli, denken moeten. In 1 Korinthe 11 maakt ons God duidelijk, dat Hij bij al Zijn genadig handelen over Zijn heiligheid waakt. Als gevolg van de minachting van dit feit in verbinding met de maaltijd van de Heer waren sommige gelovigen in Korinthe ziek en nogal velen ontslapen.
Willen wij ons niet door zo’n voorbeeld laten aansporen om ons voor de Heer Jezus en Zijn zaak te laten gebruiken? In Jeruzalem hadden velen de oproep van Nehemia opgevolgd, mannen en vrouwen, jong en oud. Omdat zij op de beloften van God steunden, konden zij hun werk in een ongelooflijk korte tijd ondanks de verschillende pogingen tot verstoring van de kant van hun ongelovige buren voleindigen. Ook vandaag bevestigt God zo’n gedrag en zal Zijn zegen voor het plaatselijk samenkomen – en misschien nog daarboven uit – schenken.
Rainer Möckel
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW