17 jaar geleden
Overdenking van Nehemia (19)
God is Zijn weg met het volk gegaan om het zover te brengen. Eerst werd de muur, beeld van werkelijke afzondering, herbouwd en ingewijd. Daarbij leerden de beide zangkoren tijdens hun voettocht over de muur Zijn gedachten en wegen kennen. Hun einddoel was het huis van God, waar grote slachtoffers werden gebracht, die verschillende aspecten van het volbrachte werk van de Heer Jezus laten zien. Het gevolg is grote blijdschap, waarin ook de vrouwen en kinderen delen. Dan worden in Gods tegenwoordigheid de harten toebereid om de bijdragen te geven voor de dienstknechten, die geroepen zijn tot de dienst …
Nehemia 12:37-47
Het is leerzaam om de zangkoren te volgen op hun weg en om op te merken, welke poorten en torens achtereenvolgens gepasseerd worden. Het ene zangkoor gaat rechtsom over de muur naar de tempel, het tweede in tegengestelde richting. Na in vers 31 de Mest-of Aspoort gepasseerd te zijn, nadert het eerste dankkoor nu de Fonteinpoort (vers 37). Deze poort spreekt van levend en stromend water, van water in beweging. Het spreekt van de werkzaamheid van de Heilige Geest, Die het Woord van God hanteert en toepast op ons hart en geweten, zodat het Woord zijn doel met ons kan bereiken. Zo zei de Heer Jezus: ‘Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien. Dit nu zei Hij van de Geest” (Johannes 7:37-39). In de toekomst van Israël zal de Heer water gieten op de dorstige en stromen op het droge. “Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen” (Jesaja 44:3). Dan zal het overblijfsel uit de twaalf stammen door de Geest tot een rein en heilig volk gemaakt worden en zal het afgezonderd zijn voor God door de werking van Zijn Geest. Dan zullen ze genieten van de zegeningen onder de regering van de ware David. Zo wordt in dit vers de aandacht gevestigd op de stad en het huis van David. Ze beklommen de trappen van Davids stad door de opgang van de muur boven Davids huis of paleis. Dat huis van David en zijn koningschap zullen bestendig zijn en zijn troon zal vast staan tot in eeuwigheid (2 Samuël 7:16; Psalm 2:6; 72:8 en Lukas 1:32-33). Dan “zal de God van de hemel een koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan” (Daniël 2:44).
De Waterpoort
Het zangkoor gaat voort tot aan de Waterpoort, die ons spreekt van het eeuwigblijvende, onveranderlijke Woord van God. “O HEERE, Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen” (Psalm 119:89). “Het Woord van de Heer blijft tot in eeuwigheid” (1 Petrus 1:25). ‘Want hoeveel beloften van God er ook zijn, in Hem is het ja en in Hem het amen, tot heerlijkheid van God door ons” (2 Korinthe 1:20). God houdt Zich aan Zijn Woord, doet altijd, wat Hij belooft! In de toekomst zal Handelingen 3:19-21 vervuld worden, zullen “de tijden van de verkwikking” komen, “de tijden van het herstel van alle dingen”. Het volk, het overblijfsel uit de grote verdrukking zal duizend jaar lang onder de zegen van hun Messias aan geen ding gebrek hebben. Ja, hun zegen zal zich uitstrekken tot vele anderen. Zo trekken zij tot aan de Waterpoort tegen of in het oosten, tot aan de onveranderlijke beloften van hun God.
De Bakoventoren
Nehemia volgt met de helft van het volk het tweede koor (vers 38). Dit zangkoor heeft ander onderwijs op de weg naar Gods huis nodig. Eerst gaat het langs de Bakoventoren, waar het deeg tot een vast bruikbaar geheel gemaakt wordt: Ons geloofsleven dient een vaste vorm aan te nemen. Het is niet goed om onmondigen te zijn, die heen en weer bewogen en rondgedreven worden door elke wind van leer (Efeze 4:14). Paulus zegt het tegen de Galatiërs: “… totdat Christus gestalte in u krijgt” (Galaten 4:19). Christus dient duidelijk voor onze aandacht te staan. Al deze beelden tonen, hoe God de Zijnen vormt om als zangers werkelijk tot Zijn eer te kunnen functioneren. Ze trekken “tot aan de brede muur”: We mogen de volle omvang van de afzondering en bescherming door de muur verstaan.
De poort van Efraïm
Vervolgens trekt het koor langs de poort van Efraïm (vers 39). Wat kunnen we van deze poort, van Efraïm leren? Efraïm vermengde zich met de volken, is een koek, die niet omgekeerd is. Vreemden verteerden zijn kracht, maar hij merkte het niet (Hoséa 7:8-9). In Jeremia 31:18-20 moest God Efraïm tuchtigen als een ongewend kalf, maar in de toekomst zal Efraïm berouw hebben en zich bekeren. Dan zal het volk beschaamd, ja schaamrood worden. Dan spreekt de HEERE God over het volk als Zijn dierbare zoon en troetelkind en is God in Zijn binnenste over Zijn volk ontroerd. “Ik zal Mij voorzeker over hem ontfermen, spreekt de HEERE”. Als de Messias de ongevormde klomp deeg van Efraïm gevormd heeft tot een nieuw deeg, zal hij in Christus voor altijd gezegend worden.
De Oude Poort
De volgende poort, die gepasseerd wordt, is de Oude Poort. Deze poort herinnert eraan, dat we de zekerheid van Gods Woord dienen vast te houden: “Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel” (Jeremia 6:16). In Psalm 44:19 zeggen de Korachieten, dat hun voetstappen niet weken van het pad van God. “Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel” (Psalm 119:129).
De Vispoort
Al reizende komen ze bij de Vispoort. Deze poort leert ons, dat de grote Visser van mensen Zijn volgelingen ook tot vissers van mensen maakt. We zijn gered om te redden! Zo zei de Heer tegen Simon: “Steek af naar de diepte en werp uw netten uit voor de vangst”. Hij antwoordde: “Op Uw woord zal ik het net uitwerpen”. Na de vangst zei de Heer tegen hem: “Van nu aan zult gij mensen vangen” (Lukas 5:4-5 en 10). Reeds eerder had Hij tegen Simon Petrus en Andréas gezegd: “Komt achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken” (Mattheüs 4:19).
De toren Hanáneël, de toren Mea en de Schaapspoort
Verder komen ze langs twee torens, de toren Hanáneël (“genade van God”) en de toren Mea (“honderdvoud”). Als de voorgaande lessen geleerd en in praktijk gebracht zijn, ervaren we de genade van God honderdvoudig. Ze gaan “tot aan de Schaapspoort”. Een gelovige is een schaap van de goede Herder. Het is geweldig te kunnen zeggen: “De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken”. Dit beeld van de Herder en Zijn schapen vinden we zowel in het Oude (Psalm 23; Ezechiël 34:11-16, 22-24 en Jesaja 40:11) als in het Nieuwe Testament (Lukas 15:1-7 en Johannes 10:1-18).
De Gevangenpoort
Zij bleven staan in of bij de Gevangenpoort. Wij dienen de overleggingen en elke hoogte, die zich verheft tegen de kennis van God, af te breken en elke gedachte gevangen te nemen tot de gehoorzaamheid van Christus (2 Korinthe 10:5). Laten we beseffen, dat gehoorzamen beter is dan slachtoffers en opmerken beter dan het vette der rammen (1 Samuël 15:22).
Het huis van God
Na hun tocht over de muur van Jeruzalem komen de dankkoren bij elkaar en stellen zich op in Gods huis (vers 40). De toen levende Joden hebben de geestelijke lessen van de verschillende poorten en torens niet verstaan, maar voor ons, die achter het werk van de Heer Jezus staan, zijn ze van grote waarde. Wij mogen langs de weg van onderricht en leiding van de Geest het huis van God binnengaan en daar met vrijmoedigheid onze plaats innemen. Daar heft de Heer Zelf de lofzang aan en mogen wij samen met het dankkoor God de Vader en Zijn Zoon loven en danken, Hem met blijdschap onze offers van lof en dank aanbieden. “Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadig” (Psalm 84:5). “Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer” (Romeinen 7:25). “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening” (Efeze 1:3). “Dankt te allen tijde voor alle dingen de God en Vader in de Naam van onze Heer Jezus Christus” (Efeze 5:20). “Laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is de vrucht van de lippen die Zijn Naam belijden” (Hebreeën 13:15). Niet alleen de beide zangkoren stellen zich op in Gods huis, maar “ook ik en de helft van de overheden met mij”. Het is alsof Nehemia met verbazing zegt: “Ook ik! Wat geweldig, wat een voorrecht, dat ik erbij mag zijn!” Wordt deze gezindheid ook bij ons gevonden? Is er iedere keer verbazing in ons hart om met het dankkoor in Gods huis vergaderd te zijn? Het is enkel op grond van genade, daar te mogen zijn, waardig gemaakt te zijn om in Gods tegenwoordigheid te komen in Zijn huis. Elke keer brengt Zijn trouw ons daar!
God verblijdt Zich erover, dat ook de zeven priesters staan in Zijn huis (vers 41). Hij noemt ze bij naam. Met hun trompetten ondersteunen ze het gezang tot eer van God. In Nehemia’s dagen hadden de trompetten nog een belangrijke plaats in de eredienst. Onze dank en aanbidding heeft echter een heel ander karakter (Johannes 4:23-24), onze dienst is een geestelijke dienst. De zangers, vol van al hun ervaringen, kunnen niet meer zwijgen (vers 42). Ze laten zich horen onder de leiding van Jizráhja.
Verschillende soorten offers
“En zij offerden op die dag grote slachtoffers, en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd” (vers 43). Als allen met dank vervuld zijn voor alles, wat God voor hen gedaan heeft, zijn hun harten toebereid om Hem op die dag talrijke offers te brengen. De slachtoffers spreken van de Persoon en het werk van de Heer Jezus, met name van Zijn lijden en sterven op Golgotha’s kruis. Hij is de ram, die met zijn horens vast zat in de verwarde struiken (Genesis 22:1-19). Hij zegt: “Het juk van Mijn overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten, zij zijn op Mijn hals geklommen” (Klaagliederen 1:14). Het was Zijn voedsel, de wil van Zijn Vader te volbrengen (Johannes 4:34), en kon zeggen: “Zie, Ik kom (in de boekrol is van Mij geschreven) om Uw wil te doen, o God” (Hebreeën 10:5-9). Vrijwillig ging Hij de weg van lijden (Johannes 10:17-18 en 19:17). Toen Hij de zure wijn genomen had, kon Hij zeggen: “Het is volbracht!” En Hij boog Zijn hoofd en gaf Zijn geest over (Johannes 19:30). In Lukas 23:46 riep Hij met luider stem: “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest”. Hij heeft door Zijn volkomen overgave God verheerlijkt, maar ook als Plaatsvervanger onze plaats ingenomen. Ja, al onze zonden droeg Hij in Zijn lichaam op het hout. Het oordeel over onze zonden is in Christus eens voor altijd voltrokken. Hij heeft ons liefgehad en Zichzelf voor ons overgeven “als een offergave en een slachtoffer, tot een welriekende reuk voor God” (Efeze 5:2).
Waarschijnlijk zijn er op die dag allerlei soorten offers gebracht, brand-, spijs-, dank- of vrede-, zond- en schuldoffers. Er werden immers grote slachtoffers of talrijke offers gebracht. Al deze offers, waardoor het volk de toegang had tot God, had Hij Zelf ingesteld. De Heer Jezus is het ware brandoffer, heeft Zichzelf vlekkeloos aan God geofferd, tot een welriekende reuk voor Hem (Hebreeën 9:14 en Efeze 5:2). Hij is ook het ware zond- en schuldoffer, is “eenmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde teniet te doen door de offerande van Zichzelf’ (Hebreeën 9:26). Hij is voor ons tot zonde gemaakt (2 Korinthe 5:21) en droeg onze zonden in Zijn lichaam op het hout (1 Petrus 2:24). We hebben door Hem als het dank- of vredeoffer volle gemeenschap en volkomen vrede met God. Onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Johannes 1:3). Na Zijn lijden, sterven en opstanding, kwam de Heer bij de discipelen en zei tegen hen: “Vrede zij u!” (Johannes 20:19-20). In dit volkomen werk van de Zoon kan God rusten, terwijl Hij ook het rustpunt is voor ons.
Door zo bezig te zijn met de verschillende aspecten van het werk van de Heer, wordt ons hart vervuld met grote blijdschap. Het brengen van slachtoffers gaat inderdaad gepaard met grote vreugde. Nog voordat ze in het beloofde land waren, had God tegen Israël gezegd, dat ze naar Zijn woning zouden vragen om daar hun brandoffers en slachtoffers te brengen. “En aldaar zult gij voor het aangezicht van de HEERE uw God eten en vrolijk zijn, gij en uw huizen, over alles waaraan gij uw hand geslagen hebt, waarin u de HEERE uw God gezegend heeft” (Deuteronomium 12:5-7). Het overdenken van de betekenis van de verschillende offers voor God en voor ons bewerkt blijdschap in ons hart. Als de teruggekeerden, die vóór het kruis leefden, al met blijdschap hun offers brachten, hoeveel te meer mogen wij dan met vreugde terugzien op het werk dat de Heer volbracht op Golgotha’s kruis tot verheerlijking van God de Vader en tot onze behoudenis! Wij mogen met blijdschap onze offers van lof en dank brengen. De Heer Jezus wil ook ons tekenen van Zijn volbrachte werk tonen, wat blijdschap tot gevolg heeft (Johannes 20:20). Het gevolg van het op een bijzondere wijze genieten van de gemeenschap met de Vader en met de Zoon, is een volkomen blijdschap (1 Johannes 1:3-4). Wat is het fijn, dat ook de vrouwen en kinderen deelden in deze grote vreugde, die een voorsmaak is van de toekomstige vreugde van Israël. Dat zal een geweldige tijd van grote vreugde zijn: “Gij zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen van het heil” (Jesaja 12:3). “Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen” (Jesaja 26:l). Wij mogen nu al Gods huis binnengaan om daar onder de leiding van de Geest onze offers van lof en dank te brengen, te denken aan de Heer Jezus, aan Zijn volkomen overgave en Zijn volbrachte werk.
Daar mogen we onze lofliederen aanheffen. Maar spoedig zullen we het Lam zien, “staan als geslacht”, en als zangers voor God ononderbroken en ongehinderd het eeuwige loflied zingen tot Zijn eer (Openbaring 5:6-10 en 14).
De tienden
Op deze gedenkwaardige dag gebeurt nog meer. De harten waren bereidwillig, ook om de tienden te geven (vers 44). Er werden mannen aangesteld om zorg te dragen over de geofferde gelden en andere praktische zaken, “over de kamers, tot de schatten, tot de hefoffers, tot de eerstelingen en tot de tienden”, opdat alles met orde zou gebeuren. Dit waren de wettelijke bijdragen voor de priesters en de Levieten, die geen erfdeel hadden in Israël. Omdat ze dienst deden in het huis van God, moest het volk in hun onderhoud voorzien. “Gij zult een dorsende os niet muilbanden” (Deuteronomium 25:4 en 1 Korinthe 9:9-11). De bereidwilligheid om deze offers te brengen, is aangenaam voor God. De dienstknechten van de Heer dienen hun werk met blijdschap te kunnen volbrengen. “Laat ieder geven, naardat hij in zijn hart heeft voorgenomen; niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief’ (2 Korinthe 9:7). “De arbeider is zijn loon waard” (1 Timotheüs 5:18). “Laat hij die in het Woord onderwezen wordt, hem die onderwijs geeft, van alle goederen meedelen” (Galaten 6:6). Laten we de weldadigheid en mededeelzaamheid niet vergeten, “want in zulke offers heeft God een welbehagen” (Hebreeën 13:16).
Voorgangers
Juda was vrolijk over de priesters en Levieten, die daar stonden “en de wacht van hun God waarnemen en de wacht van de reiniging” (vers 45). Hun dienst was, een open oog te hebben voor afwijkingen onder het overblijfsel. Bij afwijkingen traden ze direct op om hulp en bijstand te verlenen en, waar nodig, te reinigen. Zo hebben ook wij onze voorgangers, die waken over onze zielen als degenen, die rekenschap zullen afleggen (Hebreeën 13:17).
Zangers
Juda was er ook over verheugd, dat er zangers waren. Die waren er trouwens al vanaf de dagen van David en Asaf, “van ouds, waren er hoofden van de zangers en van het lofgezang en van de dankzeggingen tot God” (vers 46). Hebben wij deze zangers ook nog, naar de gedachten van de ware David, de Beminde van de Heer? Ze spreken tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (Efeze 5:19 en Kolosse 3:16), en loven de Heer (Psalm 107). Een hoofd van de dankzeggingen tot God is bijvoorbeeld de gereinigde melaatse, die terugkwam bij de Heer Jezus, terwijl hij met luider stem God verheerlijkte. Hij viel op zijn aangezicht aan de voeten van de Heer en dankte Hem (Lukas 17:15-16).
Heilige gaven
In de dagen van Zerubbábel en in die van Nehemia gaf geheel Israël de delen voor de zangers en de portiers (poortwachters), naar de dagelijkse behoeften (vers 47). Ze schonken heilige gaven aan de Levieten en die schonken ze aan de zonen van Aäron. Deze offers betekenen voor God veel: “Een welriekende reuk, een aangenaam, aan God welbehaaglijk offer”. Is dit niet “de spijze voor God’? Wie zo offert, zal niet arm worden, maar zal uit de hand van God in al zijn behoeften rijk gezegend worden (Filippi 4:18-20).
God is Zijn weg met het volk gegaan om het zover te brengen. Eerst werd de muur, beeld van werkelijke afzondering, herbouwd en ingewijd. Daarbij leerden de beide zangkoren tijdens hun voettocht over de muur Zijn gedachten en wegen kennen. Hun einddoel was het huis van God, waar grote slachtoffers werden gebracht, die verschillende aspecten van het volbrachte werk van de Heer Jezus laten zien. Het gevolg is grote blijdschap, waarin ook de vrouwen en kinderen delen. Dan worden in Gods tegenwoordigheid de harten toebereid om de bijdragen te geven voor de dienstknechten, die geroepen zijn tot de dienst.
Wordt D.V. vervolgd.
J. de Blaauw
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Overdenking van Nehemia (19)
Het is leerzaam om de zangkoren te volgen op hun weg en om op te merken, welke poorten en torens achtereenvolgens gepasseerd worden. Het ene zangkoor gaat rechtsom over de muur naar de tempel, het tweede in tegengestelde richting. Na in vers 31 de Mest-of Aspoort gepasseerd te zijn, nadert het eerste dankkoor nu de Fonteinpoort (vers 37). Deze poort spreekt van levend en stromend water, van water in beweging. Het spreekt van de werkzaamheid van de Heilige Geest, Die het Woord van God hanteert en toepast op ons hart en geweten, zodat het Woord zijn doel met ons kan bereiken. Zo zei de Heer Jezus: ‘Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien. Dit nu zei Hij van de Geest” (Johannes 7:37-39). In de toekomst van Israël zal de Heer water gieten op de dorstige en stromen op het droge. “Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen” (Jesaja 44:3). Dan zal het overblijfsel uit de twaalf stammen door de Geest tot een rein en heilig volk gemaakt worden en zal het afgezonderd zijn voor God door de werking van Zijn Geest. Dan zullen ze genieten van de zegeningen onder de regering van de ware David. Zo wordt in dit vers de aandacht gevestigd op de stad en het huis van David. Ze beklommen de trappen van Davids stad door de opgang van de muur boven Davids huis of paleis. Dat huis van David en zijn koningschap zullen bestendig zijn en zijn troon zal vast staan tot in eeuwigheid (2 Samuël 7:16; Psalm 2:6; 72:8 en Lukas 1:32-33). Dan “zal de God van de hemel een koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan” (Daniël 2:44).
De Waterpoort
Het zangkoor gaat voort tot aan de Waterpoort, die ons spreekt van het eeuwigblijvende, onveranderlijke Woord van God. “O HEERE, Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen” (Psalm 119:89). “Het Woord van de Heer blijft tot in eeuwigheid” (1 Petrus 1:25). ‘Want hoeveel beloften van God er ook zijn, in Hem is het ja en in Hem het amen, tot heerlijkheid van God door ons” (2 Korinthe 1:20). God houdt Zich aan Zijn Woord, doet altijd, wat Hij belooft! In de toekomst zal Handelingen 3:19-21 vervuld worden, zullen “de tijden van de verkwikking” komen, “de tijden van het herstel van alle dingen”. Het volk, het overblijfsel uit de grote verdrukking zal duizend jaar lang onder de zegen van hun Messias aan geen ding gebrek hebben. Ja, hun zegen zal zich uitstrekken tot vele anderen. Zo trekken zij tot aan de Waterpoort tegen of in het oosten, tot aan de onveranderlijke beloften van hun God.
De Bakoventoren
Nehemia volgt met de helft van het volk het tweede koor (vers 38). Dit zangkoor heeft ander onderwijs op de weg naar Gods huis nodig. Eerst gaat het langs de Bakoventoren, waar het deeg tot een vast bruikbaar geheel gemaakt wordt: Ons geloofsleven dient een vaste vorm aan te nemen. Het is niet goed om onmondigen te zijn, die heen en weer bewogen en rondgedreven worden door elke wind van leer (Efeze 4:14). Paulus zegt het tegen de Galatiërs: “… totdat Christus gestalte in u krijgt” (Galaten 4:19). Christus dient duidelijk voor onze aandacht te staan. Al deze beelden tonen, hoe God de Zijnen vormt om als zangers werkelijk tot Zijn eer te kunnen functioneren. Ze trekken “tot aan de brede muur”: We mogen de volle omvang van de afzondering en bescherming door de muur verstaan.
De poort van Efraïm
Vervolgens trekt het koor langs de poort van Efraïm (vers 39). Wat kunnen we van deze poort, van Efraïm leren? Efraïm vermengde zich met de volken, is een koek, die niet omgekeerd is. Vreemden verteerden zijn kracht, maar hij merkte het niet (Hoséa 7:8-9). In Jeremia 31:18-20 moest God Efraïm tuchtigen als een ongewend kalf, maar in de toekomst zal Efraïm berouw hebben en zich bekeren. Dan zal het volk beschaamd, ja schaamrood worden. Dan spreekt de HEERE God over het volk als Zijn dierbare zoon en troetelkind en is God in Zijn binnenste over Zijn volk ontroerd. “Ik zal Mij voorzeker over hem ontfermen, spreekt de HEERE”. Als de Messias de ongevormde klomp deeg van Efraïm gevormd heeft tot een nieuw deeg, zal hij in Christus voor altijd gezegend worden.
De Oude Poort
De volgende poort, die gepasseerd wordt, is de Oude Poort. Deze poort herinnert eraan, dat we de zekerheid van Gods Woord dienen vast te houden: “Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel” (Jeremia 6:16). In Psalm 44:19 zeggen de Korachieten, dat hun voetstappen niet weken van het pad van God. “Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel” (Psalm 119:129).
De Vispoort
Al reizende komen ze bij de Vispoort. Deze poort leert ons, dat de grote Visser van mensen Zijn volgelingen ook tot vissers van mensen maakt. We zijn gered om te redden! Zo zei de Heer tegen Simon: “Steek af naar de diepte en werp uw netten uit voor de vangst”. Hij antwoordde: “Op Uw woord zal ik het net uitwerpen”. Na de vangst zei de Heer tegen hem: “Van nu aan zult gij mensen vangen” (Lukas 5:4-5 en 10). Reeds eerder had Hij tegen Simon Petrus en Andréas gezegd: “Komt achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken” (Mattheüs 4:19).
De toren Hanáneël, de toren Mea en de Schaapspoort
Verder komen ze langs twee torens, de toren Hanáneël (“genade van God”) en de toren Mea (“honderdvoud”). Als de voorgaande lessen geleerd en in praktijk gebracht zijn, ervaren we de genade van God honderdvoudig. Ze gaan “tot aan de Schaapspoort”. Een gelovige is een schaap van de goede Herder. Het is geweldig te kunnen zeggen: “De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken”. Dit beeld van de Herder en Zijn schapen vinden we zowel in het Oude (Psalm 23; Ezechiël 34:11-16, 22-24 en Jesaja 40:11) als in het Nieuwe Testament (Lukas 15:1-7 en Johannes 10:1-18).
De Gevangenpoort
Zij bleven staan in of bij de Gevangenpoort. Wij dienen de overleggingen en elke hoogte, die zich verheft tegen de kennis van God, af te breken en elke gedachte gevangen te nemen tot de gehoorzaamheid van Christus (2 Korinthe 10:5). Laten we beseffen, dat gehoorzamen beter is dan slachtoffers en opmerken beter dan het vette der rammen (1 Samuël 15:22).
Het huis van God
Na hun tocht over de muur van Jeruzalem komen de dankkoren bij elkaar en stellen zich op in Gods huis (vers 40). De toen levende Joden hebben de geestelijke lessen van de verschillende poorten en torens niet verstaan, maar voor ons, die achter het werk van de Heer Jezus staan, zijn ze van grote waarde. Wij mogen langs de weg van onderricht en leiding van de Geest het huis van God binnengaan en daar met vrijmoedigheid onze plaats innemen. Daar heft de Heer Zelf de lofzang aan en mogen wij samen met het dankkoor God de Vader en Zijn Zoon loven en danken, Hem met blijdschap onze offers van lof en dank aanbieden. “Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadig” (Psalm 84:5). “Ik dank God door Jezus Christus, onze Heer” (Romeinen 7:25). “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening” (Efeze 1:3). “Dankt te allen tijde voor alle dingen de God en Vader in de Naam van onze Heer Jezus Christus” (Efeze 5:20). “Laten wij dan door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is de vrucht van de lippen die Zijn Naam belijden” (Hebreeën 13:15). Niet alleen de beide zangkoren stellen zich op in Gods huis, maar “ook ik en de helft van de overheden met mij”. Het is alsof Nehemia met verbazing zegt: “Ook ik! Wat geweldig, wat een voorrecht, dat ik erbij mag zijn!” Wordt deze gezindheid ook bij ons gevonden? Is er iedere keer verbazing in ons hart om met het dankkoor in Gods huis vergaderd te zijn? Het is enkel op grond van genade, daar te mogen zijn, waardig gemaakt te zijn om in Gods tegenwoordigheid te komen in Zijn huis. Elke keer brengt Zijn trouw ons daar!
God verblijdt Zich erover, dat ook de zeven priesters staan in Zijn huis (vers 41). Hij noemt ze bij naam. Met hun trompetten ondersteunen ze het gezang tot eer van God. In Nehemia’s dagen hadden de trompetten nog een belangrijke plaats in de eredienst. Onze dank en aanbidding heeft echter een heel ander karakter (Johannes 4:23-24), onze dienst is een geestelijke dienst. De zangers, vol van al hun ervaringen, kunnen niet meer zwijgen (vers 42). Ze laten zich horen onder de leiding van Jizráhja.
Verschillende soorten offers
“En zij offerden op die dag grote slachtoffers, en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd” (vers 43). Als allen met dank vervuld zijn voor alles, wat God voor hen gedaan heeft, zijn hun harten toebereid om Hem op die dag talrijke offers te brengen. De slachtoffers spreken van de Persoon en het werk van de Heer Jezus, met name van Zijn lijden en sterven op Golgotha’s kruis. Hij is de ram, die met zijn horens vast zat in de verwarde struiken (Genesis 22:1-19). Hij zegt: “Het juk van Mijn overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten, zij zijn op Mijn hals geklommen” (Klaagliederen 1:14). Het was Zijn voedsel, de wil van Zijn Vader te volbrengen (Johannes 4:34), en kon zeggen: “Zie, Ik kom (in de boekrol is van Mij geschreven) om Uw wil te doen, o God” (Hebreeën 10:5-9). Vrijwillig ging Hij de weg van lijden (Johannes 10:17-18 en 19:17). Toen Hij de zure wijn genomen had, kon Hij zeggen: “Het is volbracht!” En Hij boog Zijn hoofd en gaf Zijn geest over (Johannes 19:30). In Lukas 23:46 riep Hij met luider stem: “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest”. Hij heeft door Zijn volkomen overgave God verheerlijkt, maar ook als Plaatsvervanger onze plaats ingenomen. Ja, al onze zonden droeg Hij in Zijn lichaam op het hout. Het oordeel over onze zonden is in Christus eens voor altijd voltrokken. Hij heeft ons liefgehad en Zichzelf voor ons overgeven “als een offergave en een slachtoffer, tot een welriekende reuk voor God” (Efeze 5:2).
Waarschijnlijk zijn er op die dag allerlei soorten offers gebracht, brand-, spijs-, dank- of vrede-, zond- en schuldoffers. Er werden immers grote slachtoffers of talrijke offers gebracht. Al deze offers, waardoor het volk de toegang had tot God, had Hij Zelf ingesteld. De Heer Jezus is het ware brandoffer, heeft Zichzelf vlekkeloos aan God geofferd, tot een welriekende reuk voor Hem (Hebreeën 9:14 en Efeze 5:2). Hij is ook het ware zond- en schuldoffer, is “eenmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde teniet te doen door de offerande van Zichzelf’ (Hebreeën 9:26). Hij is voor ons tot zonde gemaakt (2 Korinthe 5:21) en droeg onze zonden in Zijn lichaam op het hout (1 Petrus 2:24). We hebben door Hem als het dank- of vredeoffer volle gemeenschap en volkomen vrede met God. Onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Johannes 1:3). Na Zijn lijden, sterven en opstanding, kwam de Heer bij de discipelen en zei tegen hen: “Vrede zij u!” (Johannes 20:19-20). In dit volkomen werk van de Zoon kan God rusten, terwijl Hij ook het rustpunt is voor ons.
Door zo bezig te zijn met de verschillende aspecten van het werk van de Heer, wordt ons hart vervuld met grote blijdschap. Het brengen van slachtoffers gaat inderdaad gepaard met grote vreugde. Nog voordat ze in het beloofde land waren, had God tegen Israël gezegd, dat ze naar Zijn woning zouden vragen om daar hun brandoffers en slachtoffers te brengen. “En aldaar zult gij voor het aangezicht van de HEERE uw God eten en vrolijk zijn, gij en uw huizen, over alles waaraan gij uw hand geslagen hebt, waarin u de HEERE uw God gezegend heeft” (Deuteronomium 12:5-7). Het overdenken van de betekenis van de verschillende offers voor God en voor ons bewerkt blijdschap in ons hart. Als de teruggekeerden, die vóór het kruis leefden, al met blijdschap hun offers brachten, hoeveel te meer mogen wij dan met vreugde terugzien op het werk dat de Heer volbracht op Golgotha’s kruis tot verheerlijking van God de Vader en tot onze behoudenis! Wij mogen met blijdschap onze offers van lof en dank brengen. De Heer Jezus wil ook ons tekenen van Zijn volbrachte werk tonen, wat blijdschap tot gevolg heeft (Johannes 20:20). Het gevolg van het op een bijzondere wijze genieten van de gemeenschap met de Vader en met de Zoon, is een volkomen blijdschap (1 Johannes 1:3-4). Wat is het fijn, dat ook de vrouwen en kinderen deelden in deze grote vreugde, die een voorsmaak is van de toekomstige vreugde van Israël. Dat zal een geweldige tijd van grote vreugde zijn: “Gij zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen van het heil” (Jesaja 12:3). “Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen” (Jesaja 26:l). Wij mogen nu al Gods huis binnengaan om daar onder de leiding van de Geest onze offers van lof en dank te brengen, te denken aan de Heer Jezus, aan Zijn volkomen overgave en Zijn volbrachte werk.
Daar mogen we onze lofliederen aanheffen. Maar spoedig zullen we het Lam zien, “staan als geslacht”, en als zangers voor God ononderbroken en ongehinderd het eeuwige loflied zingen tot Zijn eer (Openbaring 5:6-10 en 14).
De tienden
Op deze gedenkwaardige dag gebeurt nog meer. De harten waren bereidwillig, ook om de tienden te geven (vers 44). Er werden mannen aangesteld om zorg te dragen over de geofferde gelden en andere praktische zaken, “over de kamers, tot de schatten, tot de hefoffers, tot de eerstelingen en tot de tienden”, opdat alles met orde zou gebeuren. Dit waren de wettelijke bijdragen voor de priesters en de Levieten, die geen erfdeel hadden in Israël. Omdat ze dienst deden in het huis van God, moest het volk in hun onderhoud voorzien. “Gij zult een dorsende os niet muilbanden” (Deuteronomium 25:4 en 1 Korinthe 9:9-11). De bereidwilligheid om deze offers te brengen, is aangenaam voor God. De dienstknechten van de Heer dienen hun werk met blijdschap te kunnen volbrengen. “Laat ieder geven, naardat hij in zijn hart heeft voorgenomen; niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief’ (2 Korinthe 9:7). “De arbeider is zijn loon waard” (1 Timotheüs 5:18). “Laat hij die in het Woord onderwezen wordt, hem die onderwijs geeft, van alle goederen meedelen” (Galaten 6:6). Laten we de weldadigheid en mededeelzaamheid niet vergeten, “want in zulke offers heeft God een welbehagen” (Hebreeën 13:16).
Voorgangers
Juda was vrolijk over de priesters en Levieten, die daar stonden “en de wacht van hun God waarnemen en de wacht van de reiniging” (vers 45). Hun dienst was, een open oog te hebben voor afwijkingen onder het overblijfsel. Bij afwijkingen traden ze direct op om hulp en bijstand te verlenen en, waar nodig, te reinigen. Zo hebben ook wij onze voorgangers, die waken over onze zielen als degenen, die rekenschap zullen afleggen (Hebreeën 13:17).
Zangers
Juda was er ook over verheugd, dat er zangers waren. Die waren er trouwens al vanaf de dagen van David en Asaf, “van ouds, waren er hoofden van de zangers en van het lofgezang en van de dankzeggingen tot God” (vers 46). Hebben wij deze zangers ook nog, naar de gedachten van de ware David, de Beminde van de Heer? Ze spreken tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (Efeze 5:19 en Kolosse 3:16), en loven de Heer (Psalm 107). Een hoofd van de dankzeggingen tot God is bijvoorbeeld de gereinigde melaatse, die terugkwam bij de Heer Jezus, terwijl hij met luider stem God verheerlijkte. Hij viel op zijn aangezicht aan de voeten van de Heer en dankte Hem (Lukas 17:15-16).
Heilige gaven
In de dagen van Zerubbábel en in die van Nehemia gaf geheel Israël de delen voor de zangers en de portiers (poortwachters), naar de dagelijkse behoeften (vers 47). Ze schonken heilige gaven aan de Levieten en die schonken ze aan de zonen van Aäron. Deze offers betekenen voor God veel: “Een welriekende reuk, een aangenaam, aan God welbehaaglijk offer”. Is dit niet “de spijze voor God’? Wie zo offert, zal niet arm worden, maar zal uit de hand van God in al zijn behoeften rijk gezegend worden (Filippi 4:18-20).
God is Zijn weg met het volk gegaan om het zover te brengen. Eerst werd de muur, beeld van werkelijke afzondering, herbouwd en ingewijd. Daarbij leerden de beide zangkoren tijdens hun voettocht over de muur Zijn gedachten en wegen kennen. Hun einddoel was het huis van God, waar grote slachtoffers werden gebracht, die verschillende aspecten van het volbrachte werk van de Heer Jezus laten zien. Het gevolg is grote blijdschap, waarin ook de vrouwen en kinderen delen. Dan worden in Gods tegenwoordigheid de harten toebereid om de bijdragen te geven voor de dienstknechten, die geroepen zijn tot de dienst.
Wordt D.V. vervolgd.
J. de Blaauw
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW