Esther 6:6-9:*
6. Toen Haman binnengekomen was, zei de koning tegen hem: Wat moet worden gedaan voor de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen? Toen dacht Haman bij zichzelf: aan wie behaagt het de koning meer eer te bewijzen dan aan mij?
7. Daarom zei Haman tegen de koning: Voor de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen,
8. moet men het koninklijke gewaad brengen dat de koning gewoon is zelf te dragen, en het paard waarop de koning gewoon is zelf te rijden, en laat een koninklijke diadeem op zijn hoofd gezet worden.
9. En dan moet men dat gewaad en dat paard in handen geven van iemand uit de vorsten van de koning, de edelen. En dan moet men hem aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen, hiermee kleden en hem op dat paard doen rijden over het plein van de stad, en voor hem uitroepen: Zo wordt gedaan met de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen!
XVII
Vier keer in de verzen hierboven en eenmaal in de volgende verzen (namelijk in vs. 11) lezen we de grootse woorden: “de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen!” Zij herinneren ons aan Iemand die groter is dan Mordechai, de Ene God komt eer toe. God heeft onze Heer Jezus verheerlijkt, die Zichzelf vernederde tot de dood, zelfs de dood aan het kruis. God heeft Hem aan Zijn rechterhand gezet, en zal Hem naar deze wereld terugzenden om in het openbaar geëerd te worden waar Hij eens verworpen en gekruisigd werd.
De koning en Haman hadden deelgenomen aan het feestmaal van Esther. Op zijn vraag wat hij voor haar doen kon, had Esther de koning en Haman voor een ander feestmaal op de volgende dag uitgenodigd om dan haar verzoek in te willigen. Gods werkt op een wonderbare wijze. De koning had een slapeloze nacht. In plaats van te vragen naar amusement had de koning bevolen hem het gedenkboek van het koninkrijk voor te lezen. Het verslag van hoe Mordechai zijn leven had gered werd hem voorgelezen en geen beloning werd er vermeld. Net op dat moment kwam Haman binnen om toestemming te vragen om Mordechai aan de galg te hangen, die hij had gemaakt. Voordat hij wat kon vragen, heeft de koning deze vraag gesteld. Denkend dat de koning hem bedoelde, antwoordde Haman met zijn verwaandheid en de boosheid van zijn hart. De koning gaf hem de opdracht alles te doen zoals hij voorgesteld had te doen met Mordechai de Jood. We verwonderen ons over Gods fantastische timing en wegen!
* Leest u het gehele hoofdstuk 6.
XVIII
Esther 7:3-6*:
3. Toen antwoordde koningin Esther en zei: Als ik genade in uw ogen heb gevonden, koning, en als het de koning goeddunkt, dat men mij dan op mijn vraag mijn leven zal geven, en op mijn verzoek het leven van mijn volk.
4. Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om te worden weggevaagd, gedood en omgebracht. Zouden wij als slaven en als slavinnen verkocht zijn, dan zou ik hebben gezwegen, hoewel ook dan de tegenstander de schade voor de koning zeker niet zou kunnen vergoeden.
5. Toen sprak koning Ahasveros en zei tegen koningin Esther: Wie is hij en waar is hij die zijn hart vervuld heeft om zo te handelen?
6. Esther zei: De man, de tegenstander en vijand, is deze slechte Haman. Toen werd Haman door angst overvallen in de tegenwoordigheid van de koning en de koningin.
* Leest u het gehele hoofdstuk 7.
Gevangen
De dag verliep niet zo goed voor minister-president Haman. Al vroeg op zijnde was hij naar het koninklijk paleis gegaan met het voornemen de toestemming van de koning veilig te stellen om Mordechai op te hangen. In plaats daarvan had hij de opdracht gekregen om te paraderen met Mordechai, gekleed in gewaden van de koning, op het paard van de koning over het stadsplein, verkondigende, dat hij de man is die de koning eer bewijzen wil. Terneergeslagen had hij zich naar huis gehaast, maar zijn vrouw en vrienden hadden hem geen troost gegeven, maar hadden zijn ondergang voorspeld. Toen werd hij geroepen om zich te haasten naar Esther’s feestmaal. Men moest in het bijzijn van de koning vrolijk kijken! Wat een dag! (zie Esther 6:7-14).
Bij het feestmaal had de koning Esther opnieuw naar haar verzoek gevraagd. Tot verbazing en schrik van Haman smeekte zij om haar leven en het leven van haar volk, en zei dat ze bestemd waren om omgebracht te worden. Toen de koning vroeg wie de dader van deze lafhartige daad was, beschuldigde Esther hem. “Deze slechte Haman”, zei ze. De koning was woedend en ging de tuin in. Toen hij terugkwam zag hij dat Haman neergevallen was op het rustbed van Esther, pleitend voor zijn leven. In zijn woede beval de koning Haman aan de galg te hangen die hij voor Mordechai had opgesteld. Wat een dag!
Wanneer de Heer Jezus terugkeert aan het eind van de grote verdrukking, zal Hij een spoedig einde maken aan de macht van de antichrist. De boze en zijn eerste beest, bondgenoot, zullen levend geworpen worden in de poel van vuur. Inderdaad, hij die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden! (verg. Openb. 19:20; 20:10).
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW