I
“In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht van de Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk van de Chaldeeën, in het eerste jaar van zijn regering, merkte ik, Daniël, in de boeken het aantal jaren op waarover het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia gekomen was: zeventig jaar zouden na de verwoesting van Jeruzalem voorbij moeten gaan. Ik richtte mijn gezicht tot de Heere God, om Hem te zoeken in gebed en met smeekbeden, met vasten, en in zak en as. Ik bad tot de HEERE, mijn God, en deed belijdenis en zei: Och Heere, grote en ontzagwekkende God, Die Zich houdt aan het verbond en de goedertierenheid ten aanzien van hen die Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen, wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen door af te wijken van Uw geboden en bepalingen” (Dan. 9:1-5).
Het gebed van Daniël
De Babylonische ballingschap was net begonnen. We zijn nu in het eerste jaar van de regering van Darius, uit het geslacht van de Meden. De trouwe Daniël, die in zijn jeugd als gevangene uit Juda naar Babylon was weggevoerd, is een oude man in de tachtig. Niet alleen bad hij elke dag trouw met zijn raam geopend richting Jeruzalem, maar hij las ook de profeet Jeremia met aandacht, en ontdekte daar dat de Heer gezegd had dat de ballingschap zeventig jaar zou duren.
Dit drong hem tot gebed – een vroeg gebed van belijdenis, een intense smeekbede tot God om vergeving en herstel. Hoewel hij nog een jongen was, toen de gevangenschap plaatsvond, maakte hij zichzelf een met de zonde, ongerechtigheid, boosheid, en opstandigheid van zijn volk. Niet alleen identificeerde hij zich met Juda, maar hij nam zijn plaats in met de overtreding van “heel Israël” (vs. 11). Hij herinnerde de Heer eraan hoe Hij door Zijn macht Zijn volk eeuwen eerder uit de slavernij van Egypte had geleid, en rechtvaardigde Hem in Zijn oordelen over Zijn volk. Maar hij herinnerde de Heer ook aan Zijn karakter van genade en vergeving, en pleitte bij Hem om Zijn toorn en grimmigheid van Zijn stad Jeruzalem en Zijn heiligdom daar af te wenden.
De Heer gaf antwoord op het gebed van David; vervolgens onthulde David Hem de toekomst van zijn stad en volk. O, dat ook wij zo Gods gedachten en plannen over Zijn Zoon en Zijn volk kunnen delen!
II
“In het eerste jaar nu van Kores, de koning van Perzië, wekte de HEERE de geest van Kores op, de koning van Perzië, opdat het woord van de HEERE, dat Hij bij monde van Jeremia gesproken had, vervuld zou worden om door zijn hele koninkrijk een boodschap te laten gaan, ook in geschrifte: Zo zegt Kores, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft de HEERE, de God van de hemel, aan mij gegeven, en Hij is het Die mij heeft opgedragen om een huis voor Hem te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda ligt. Wie onder u ook maar tot al Zijn volk behoort – de HEERE, zijn God, zij met hem en laat hij optrekken” (2 Kron. 36:22-23).
De afkondiging van Kores
Deze laatste verzen van 2 Kronieken beginnen aan een nieuwe fase in de geschiedenis van Israël. Als gevolg van hun herhaalde overtredingen en ongehoorzaamheid had God hen in de hand van de Babylonische koning overgeleverd. Hij had Juda veroverd, Gods tempel en het paleis van Jeruzalem verbrand, de muur afgebroken, zijn schatten meegenomen en veel van de mensen gevangen naar Babel weggevoerd. Daar zijn ze 70 jaren verlaten in gevangenschap geweest.
Maar God is niet veranderd. Hij is getrouw. Hij houdt Zijn Woord. Bijna twee eeuwen later sprak Hij door Jesaja: “Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest” (Jes. 44:28). Cyrus had nu Babylon omvergeworpen en kwam op de troon van het Medo-Perzische Rijk. Deze nieuwe koning erkende het gezag van “De HEERE, de God van de hemel” boven hem en gaf dienovereenkomstig bevel.
“Het hart van een koning is in de hand van de HEERE als waterbeken, Hij neigt het tot alles wat Hem behaagt” (Spr. 21:1). God heeft nog steeds de controle. “… de Allerhoogste is Heerser over het koningschap van mensen” (Dan. 4:17). Hij is de hoogste autoriteit. Wat een zegen is het als heersers dit erkennen en zich aan Hem onderwerpen, bewust op zoek om Zijn wil te doen! Ach, hoe weinig zien we vandaag dat dit gedaan wordt!
Wordt DV vervolgd.
Geplaatst in: Christendom, Gemeente
© Frisse Wateren, FW