20 jaar geleden
Jonge mensen in de Bijbel (11)
Mozes: zijn afstand doen en zijn keus
Hebreeën 11:24-28
Voordracht 5
Er zijn in dit gedeelte drie punten door de Geest van God in de geschiedenis van Mozes vermeld. De geschiedenis van Mozes is zeer interessant en leerzaam; en ieder die goed op de hoogte is met Oud Testamentische geschriften zal zich herinneren dat zijn leven, en wat er mee in verband staat, een zeer groot deel beslaat van de Pentateuch, waarvan hij ongetwijfeld ook de schrijver was. Vanaf Exodus tot aan het eind van Deuteronomium hebben we een zeer groot verslag van wat er plaats vond in zijn leven, en van de resultaten van zijn bediening.
De Geest van God vat in de verzen die we hebben gelezen de in het oog vallende punten van dit merkwaardig leven van deze man onderdrie hoofdpunten samen:
- Het juiste moment waarop hij zich bekeerde tot God;
- het moment toen hij absoluut brak met de wereld;
- de gedenkwaardige gelegenheid toen hij tussen zichzelf en God het gesprenkelde bloed zette, het bloed van verzoening dat van zijn eigen redding een echte zekerheid maakte.
Nu, ik zou best graag willen weten hoeveel van jullie een ervaring zoals die van Mozes hebben doorgemaakt. De meesten van jullie zijn waarschijnlijk een beetje jonger dan hij was toen hij zijn merkwaardige keus maakte. Er zijn twee treffende dingen op te merken in Hebreeën 11:24,25: “Door het geloofweigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden, toen hij de voorkeur er aan gaf met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde”. Hoe oud was hij toen, zoals de heilige Geest het hier zegt: “hij groot geworden was”? Er wordt ons in Handelingen precies verteld hoe oud hij was. Daar zegt de Geest van God bij monde van Stefanus: “En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren; en was machtig in zijn woorden en werken. Toen hij nu de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op, zijn broeders, de zonen van Israel, te bezoeken” (Handelingen 7:22,23). Misschien zou je iemand van veertig jaar oud niet jong willen noemen; maar wanneer de totale leeftijd van de mens in acht wordt genomen was hij niet oud.
“Mozes nu was honderd twintig jaren oud, toen hij stierf; zijn oog was niet donker geworden, en zijn kracht was niet vergaan” (Deuteronomium 34:7); hij moet dus ongeveer veertig jaar oud geweest zijn – zo te zeggen, vergeleken met onze levensverwachting – nog in de dagen van zijn jeugd. Ik geef volledig toe dat hij geen wispelturig mens van het moment was, noch lichtzinnig zoals de meesten van ons waren met twintig of vijfentwintig jaar. Ik denk dat hij in de mooiste tijd van zijn leven kwam toen hij zijn hoofd terecht had omgedraaid, als je begrijpt wat ik bedoel. Hij had een reeel besef van wat er om hem heen gebeurde. Hij was veertig jaar oud – het getal in de Bijbel van onderzoek of volmaakte beproeving – toen deze man zich tot God bekeerde en let op, zowaar geen nieuweling in de wereld en haar onbevredigende genoegens. Toen Mozes zich radicaal omkeerde tot God en hij de wereld zijn rug toekeerde – van de afgoderij van Egypte en van het beste vooruitzicht dat de sterfelijke mens op aarde ooit had – deed hij dat als iemand die precies wist hoe hij de dingen moest waarderen in hun volle en werkelijke waarde.
Wat was de positie van Mozes op veertigjarige leeftijd? Dit was een zeer merkwaardige. Hij was het kind van Hebreeuwse ouders, en tengevolge van het wrede bevel van de koning dat alle mannelijke kinderen vermoord moesten worden, had hij als baby in de rivier gegooid moeten worden om zo om te komen.”Door geloof” hebben zijn ouders dit bevel weerstaan. Het kind werd door zijn moeder in een biezen mandje tussen het riet aan de oever van de rivier gelegd. De dochter van de Farao zag, toen zij in de rivier ging baden, deze wieg en liet het bij haar brengen. Toen deze “ark” werd geopend, huilde de baby en haar vrouwelijk hart werd beroerd, en zij adopteerde het kind. Toen kwam op dat moment Mozes eigen zuster tevoorschijn en vroeg zij aan de dochter van Farao of zij een voedster moest halen. Deze gaf haar de opdracht om dit zo te doen en Mozes eigen moeder werd gebracht. “Neem dit jongetje mee, en zoog het mij”, hoort de verbaasde moeder; maar vanaf die tijd maakte Farao’s dochter aanspraak op het kind: “en het werd haar tot een zoon” (Exodus 2:1-10). Zij voedde hem op vanaf kind tot de kinderjaren, en van de kinderjaren tot volwassen man, als zijnde haar eigen zoon; en wat was het gevolg? Toen Mozes op de leeftijd van veertig jaren kwam, was hij binnen het bereik van de rechtstreekse aanspraak op de troon van Egypte met alle vooruitzichten om deze te bestijgen. Farao had geen zoon en de dochter van Farao geen kinderen; zo was er in het geval van haar dood geen twijfel over dat haar aangenomen zoon de troon van Egypte zou hebben bestegen, en de monarch van het heersende volk in de wereld van dat ogenblik zijn geweest.
Bovendien was Mozes blijkbaar een buitengewoon knappe man. Hij was “onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren” en de Egyptenaren waren geen dwazen. Het zou onze bouwkundigen in verlegenheid brengen om te doen wat zij deden. Denken we slechts aan de pyramiden en aan de machtige bouwwerken die van de bouwkunst van die tijd getuigenis afleggen. De wereld in die dagen was helemaal niet zoachterlijk als veel mensen tegenwoordig in hun verwaandheid gewoonlijk denken. Er was een veel grotere mate van wijsheid aanwezig dan men verwacht zou hebben; en “Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren”. Hij was een wetenschappelijk, begaafd en intellectueel man en dat niet alleen: “hij was machtig in zijn woorden en werken”. Als spreker en redenaar die zijn medemensen kon toespreken – ondanks zijn eigen bescheiden waardering over hemzelf (Exodus 4:10) – stond hij zonder twijfel aan de top. In de rechtbank of het gevecht, in het amfitheater of het slachtveld kon hij zich meten met ieder mens die hem tegenkwam. Hij was machtig “in werken” zowel als “in woorden”. Hij was een all-round begaafd man van de wereld, die weinig, of helemaal geen gelijken had, – iemand waar de mensen trots op konden zijn. Die man had de “voet aan de bal”. Hij had de wereld voor hem. Hij was niet enkel de favoriet van de koning en de aangenomen zoon van de dochter van Farao maar had de troon binnen het bereik; en als mens, hij werd blijkbaar wat je wel kunt noemen de man van de wereld – een vooraanstaand persoon onder de mensen, van wie ze veel verwachtten.
Geheel onverwacht werpt Mozes alles weg; geheel onverwacht keert hij zijn rug naar dat wat hem tot dusver opeiste, hem bekoorde en hem aantrok. Wat was de reden? Wel de Bijbel zegt: “Door het geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden” (Hebr. 11:24). Maar wat was dat dan voor wonderbaarlijke kracht die deze verandering in zijn ziel bewerkte? Het was geloof. Geloof is het principe dat de ziel met God verbindt. Het is echter ook de kracht en bekwaamheid, die over de dingen van deze tijd heenziet en regelrecht naar de eeuwigheid kijkt. Hoewel de aangevoerde omstandigheden ons niet zijn verteld, heeft de Geest van God op de een of andere wijz in het hart van deze man gewerkt, en keek hij over de tijd heen de eeuwigheid in.
O! moge God ook jullie daartoe brengen rechtstreeks een blik te werpen in de eeuwigheid! Want hoewel je vandaag hier nog bent, kun je niet zeggen hoe spoedig je daar al zijn zult. Het ligt voor je, net zoals Mozes wist dat het voor hem lag; en hij keek regelrecht in de eeuwigheid; hij keek onderzoekend op de schaal van het heiligdom wat hij van het tijdelijke te verwachten had, en wat er voor hem lag in de eeuwigheid. Door genade was hij in staat om deze opmerkelijke daad te doen: hij gaf het tegenwoordige op, met het oog op de toekomst.
“Door het geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden, omdat hij er de voorkeur aan gaf met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde”. Weigeren en kiezen! Dat is het wat van ieder mens wordt verwacht!
Ieder van ons moet weigeren en moet kiezen. Een van beide, je weigert de wereld en kiest Christus, of je weigert Christus en kiest de wereld. Ik geef helemaal toe dat op dat moment de huidige waarheden van het Evangelie, in al hun heerlijkheid en volheid niet aan het licht konden komen zoals nu tot ons; maar Mozes zag genoeg om hem de ogen te openen en zegt eigenlijk dit: “Er is iets oneindigs beter dan wat ik nu heb; daar wil ik voor gaan”. Maar wat wordt dan je positie, Mozes? Wat wordt je plaats aan het hof en het paleis? “Deze dingen zijn hindernissen op mijn weg en ik wil ze opgeven”, is zijn antwoord.
Ik twijfel er niet aan dat de duivel hem het volgende voorstelde: Waarom blijf je niet op de plaats die de voorzienigheid voor je bestemd heeft? Ongetwijfeld had de Goddelijke voorzienigheid hem in die positie geplaatst. Maar denk eraan, voorzienigheid is een ding, maar geloof is een ander ding. Zonder twijfel had de voorzienigheid van God hem in deze hoge positie geplaatst, maar hij werd deel van en kreeg deel aan hen die niet bij Gods volk hoorden. Hij zag dat het een zaak van het hoogste belang werd om bij Gods volk te horen en met hen te worden geidentificeerd. Er zijn enige mensen in deze wereld die bij God horen. Hoor jij bij Hem? Begrijp dan dit goed: Als iemand niet bij God hoort, maakt satan aanspraak op die persoon. Mensen houden niet van deze leer; ze denken dat het erg vreemd is. Je bent niet onafhankelijk! Oh! nee. “De god van deze wereld”, satan, claimt je, houdt je vast en bind je wanneer je niet bij God hoort. Mozes voelde het en wist het, en hij “gaf er de voorkeur aan met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde”. Hij zei: “Laat mij bij Gods volk horen; ik zou liever gekweld worden met Gods volk, dan in de gunst en het gevlei van de wereld te komen en al wat de kinderen van de wereld mij aanbieden kunnen”. Hij was wijs.
Maar zul je mij misschien vragen: Waar gaf hij het voor op? Ik geef je toe dat hij een aards hof en kroon opgaf en het gezelschap van aardse hovelingen, maar de Bijbel vertelt ons “hij zag op de beloning”. Ik verbaas me erover dat je ooit dacht dat Mozes er in gezelschap op achteruit ging. Ik weet niet of je er ooit zo over nadacht, maar het is waard om er kennis van te nemen. In de evangeliën lezen we bij een zekere gelegenheid dat onze gezegende Heer Jezus Christus van gedaante werd veranderd. Petrus, Jakobus en Johannes waren getuigen van deze verandering: “En zie, twee mannen spraken met hem, het waren Mozes en Elia; dezen verschenen in heerlijkheid en spraken over Zijn uitgang die Hij zou volbrengen te Jeruzalem” (Lukas 9:30,31). Hier zien we de beloning die Mozes ten deel valt. Hij is in het gezelschap, niet enkel van het volk van God, maar van de Zoon van God! Ik wens jullie toe mijn vrienden, zijn voetstappen te kunnen volgen. Ik wens iedereen nu toe, die zich nog niet heeft bekeerd tot de Heer Jezus, in principe te doen wat Mozes deed. Het komt hier op neer: een mens heeft te weigeren en te kiezen.
Toen ik mij tot God bekeerde, wat heb ik toen gedaan? Ik weigerde en ik koos. Jullie zult mij vragen: hoe kwam dit dan allemaal? Ik zal het jullie vertellen. Oorspronkelijk wilde ik geen arts, maar jurist te worden. Ik ging van het zuiden van Devon naar London om mijn rechterlijke studie voort te zetten; toen nam ik deel aan een bijeenkomst waar een dienaar van God predikte. Dat is nu drieëndertig jaren geleden. Het was op 16 december 1860. Deze geliefde dienaar van God bracht die avond zeer duidelijk naar voren, hoe belangrijk en zegenrijk het is om een christen te zijn. Elke stoel in de zaal was bezet en ik stond die hele avond in het gangpad. Toen de prediker – die nu de heerlijkheid is ingegaan – wegging, zei ik tegen mezelf: “Die man heeft gelijk; hij heeft gelijk en ik ben mis”. Maar er was meer dan dat, ik kreeg het besef dat die man God kende, en ik niet – die man behouden was, en ik niet – dat hij de heerlijkheid binnenging, terwijl ik naar de hel ging – dat hij op het punt stond spoedig bij Christus te zijn, en ik, dat onderkende ik duidelijk, gewoonweg bij de duivel. Jullie vragen: was u dan zulk een verschrikkelijke grove zondaar? Ik was precies als jij, een onbekeerde jongeling – een mens vervuld van de wereld. Ik erken dat er in die tijd geen genoegens in de wereld waren waar ik mij niet had ingestort. Ik proefde van “de genietingen van zonde” maar ze bevredigden mij nooit en die nacht werd ik een van schuld overtuigd mens – een herboren mens. Ik vond dat ik helemaal op de verkeerde weg was – dat ikzelf helemaal verkeerd was. Ik werd door God tot stilstand gebracht. God brenge ook jou tot stilstand, mijn jonge vriend. Godarresteerde mij. God arrestere ook jou!
De prediker nodigde aan het eind iedereen, die graag een gesprek met hem wilde hebben, uit om na afloop te wachten, en ik wachtte. Tien jaren tevoren had ik de prediker al eens gezien. Eigenaardig zijn de schakels in de ketting van de genade van God om tot een onbekeerde ziel door te dringen. Deze dienaar van Hem moest naar Devonshire komen om te prediken en stopte bij het huis van mijn vader. Hij wilde naar een plaats gaan, vijf mijlen hier vandaan, om een vriend te ontmoeten en mijn vader liet mij hem rijden. Toen we thuis kwamen zei hij tegen mij: “Dit was een mooie rit en hier is een klein aandenken”, en hij overhandigde mij een paarlemoeren, van handgrepen voorzien, zakmes met vier platte scherpe mesjes. Nu was volgens een knaap van tien jaar een vierbladig mes volgens normale maatstaven heel wat, en ik stelde het dienoverkomstig op prijs.
Toen ik dus op die bewuste avond de deur van de zaal in Londen binnenging en hoorde wie er predikte, voelde ik dat ik een zekere band met de spreker – de geliefde C. S. – had. Ik luisterde met werkelijke belangstelling naar zijn ernstige, indringende toespraak over Salomos bouw van de tempel – lang geleden uitgegeven onder de titel van “Great Stones and Costly” – en ik overwoog dat ik graag mijn vriendschap met hemzelf weer wilde hervatten.
Na enkele woorden met hem, stelde hij mij voor aan een jongeman van ongeveer mijn eigen leeftijd, die mij eenvoudig vroeg: “Ben jij een christen?” “Nee, mijnheer”, antwoordde ik, “ik ben geen christen. “Oh, ben jij geen christen! Hoe komt dat?” Ik zei: “Ik weet het niet, maar ik ben er geen”. “Wil je er niet een worden?” “Ja, ik zou er wel graag een willen zijn”. “Goed, wat moet je dan doen om er een te worden?” “Ik veronderstel dat ik alleen maar moet geloven in de Heer Jezus Christus”. “Ja, en geloof je in Hem?” “Jazeker; we geloven toch allemaal hier in Engeland”. “Ja, maar vertel mij eens, wat geloof jij?” Wel, ik geef toe dat ik, toen hij die vraag stelde, van de wijs was gebracht. Ik ben in een christelijk gezin opgevoed. Ik had een christelijke vader en moeder, een bekeerde broer, en verscheidene christelijke zusters, maar ik was zelf geen christen. Ik ben nooit meer in de war gebracht dan toen hij die vraag stelde: “Wat geloof jij? “Na een pauze, zei ik: “Ik geloof dat de Heer Jezus Christus in de wereId kwam om zondaars te redden”. “Ook om jou te redden?” “Wel, ik hoop het, met de rest”. “Geloof je in Hem?” “Zeker”. “En ben je gered?” “Oh, nee, ik voel mij niet gered; en ik kan niet verwachten gered te zijn tot ik voel dat ik gered ben”. Mijn jonge vriend zei: “Wacht even, jij denkt dat je inderdaad redding nodig hebt? Je weet dat je een zondaar bent?” “Ik weet het, en, wat meer is, ik zou de hele wereld wel willen geven om een christen te worden”. “Maar je hebt niets te geven, je hebt enkel te ontvangen” en daarna legde hij het evangelie zeer eenvoudig aan mij uit. Ik was er dichtbij om het evangelie te geloven en Gods weg van redding aan te nemen toen een oude bekende binnenstapte en in mijn oor fluisterde: “Denk je er wel aan dat je in de week van Kerst nog moet zingen op een concert in Devonshire (ik was gewoon om te zingen op concerten, voornamelijk komische liederen), en je hebt veel andere soortgelijke afspraken die week. Welnu, geen mens kan twee meesters dienen. Je zou geen christen kunnen zijn en al je wereldse afspraken nakomen. Je zou er beter aan doen het veertien dagen uit te stellen om christen te worden, en wanneer je dan terugkomt uit London kun je het evangelie geloven en christen worden”.
Ik ging tegen deze geraffineerde nogal vervloekte verzoeking in, want het was de duivel die fluisterde: “geen mens kan twee heren dienen”. Ik bezon mij en zei toen: “Dat is waar, – ik heb je te lang gediend. Je bent een slechte meester, en ik wil je niet meer dienen”. En, geloofd zij God! ik kwam toen en daar tot een besluit. Het citaat dat de duivel uit de Bijbel citeerde om mij te hinderen, hielp mij om werkelijk te kiezen voor Christus.
“En, geloof je in Jezus?” zei de jongeman die zich met mij onderhield. – “Ik geloof”. “En, wat geloof je?” -vroeg hij weer. “Ik geloof dat Christus stierf om mij te redden”. “En denk je dat de Heer jou wel wil redden?”. “Ja, ik denk van wel”. “En heeft hij jou gered?” “O, nee! ik ben nog niet gered; ik voel mij niet gered”. Ik wachtte op een ervaring. Plotseling zei hij: “Ik zie hoever je bent; jij bent in net zulk een toestand als de mens van wie de apostel Jakobus zegt: “Gij gelooft dat God een is; gij doet wel; dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen” (Jakobus 2:19). Wie gelooft nu niet dat er een God is? Ieder jong mens hier doet dat. “Gij doet wel; dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen”. Dat vers drong tot mij door. Ik zag in een ogenblik de grond waar ik op stond en het gezelschap waarin ik was; en ik schaam mij tegenover jullie allen vanavond niet om te erkennen, dat toen ik mijn gezelschap zag, ik vluchtte. Vluchtte! Naar wie? Naar de Redder! Ik zag waar ik stond. Ik zag dat ik practisch de metgezel was van hen die, terwijl ze geloven dat er een God is, beven onder het besef van Zijn oordeel, wetende dat ze voor eeuwig verloren zijn. “De boze geesten geloven ook, en sidderen” drong tot het diepste van mijn geweten door. Zij en ik stonden op gemeenschappelijke grond. De jonge Schot die met mij sprak, zei: “Er is dit verschil tussen jou en hen; er is geen genade voor hen; zij staan aan de andere kant. Er is wel genade voor jou, en God biedt het je aan om ervan te proeven”. “Wat moet ik doen om gered te worden?” barstte het van mijn lippen. “Geloof in de Heer Jezus Christus en gij zult behouden (gered ) worden”. Ik dacht: kan ik geloven dat Jezus voor mij stierf? Ja, ik geloof, en, geloofd zij God! ik kwam ter plaatse tot een beslissing voor de Heer- vond Hem als mijn Redder, ontving ter plaatse vergeving en vrede, werd vervuld met vreugde en had nooit een moment van berouw over mijn keus.
Ik smeek jullie: Doe hetzelfde. Ik koos Christus en keerde tegelijkertijd de wereld de rug toe. “Door het geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden, omdat hij er de voorkeur aan gaf” – ook jij moet kiezen. Doe het vandaag nog. Zou je niet liever Jezus Christus kiezen en “met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van [de] zonde”, dan eeuwig de straf daarvoor te lijden? Mozes zag de weg waarop hij was. Hij zag dat hij met de stroom mee ten onder ging. Ben jij van plan om met de stroom mee ten onder te gaan of niet? Kun jij mij het verschil vertellen tussen een dode en een levende vis in het water? Ik denk dat de meesten van jullie dat wel zouden kunnen. Een dode vis is gemakkelijk genoeg te herkennen. Het gaat met de stroom mee maar gewoonlijk zwemt de levende vis tegen de stroom in. Mozes wist dat hij met de stroom mee ging en ieder onbekeerd mens gaat met de stroom mee – gaat mee met “de genietingen van de zonde”. Evenwel zijn ze slechts voor een korte tijd. Ik ontken niet dat er genot is in de zonde, want God zegt dat er genot is in de zonde. Maar, wacht even! Er is straf verbonden aan de zonde, die ieder, die zich aan de zonde overgeeft, zal ondergaan. Het genot van zonde is slechts voor een tijdje; ze bevredigen nooit werkelijk. Geen jongeling die onbekeerd is, kan echt tevreden zijn.
Kom voor slechts vijf minuten eens tot jezelf, bezin je en wordt je bewust van je dwaze, onbezonnen en goddeloze gedachten; denk eens vijf minuten na en je zult ongelukkig worden. Je geweten zal werken. Drie maanden voor ik mij bekeerde, was ik in een danszaal met een jonge dame. Tijdens een wals pauzeerden we voor een ladenkast waar enige prachtige bloemen op stonden. “Zijn deze bloemen niet prachtig?” zei zij. -“Jazeker, ze zijn prachtig”, antwoordde ik, “maar ze zijn net als wij”. “Hoe bedoel je dat?” vroeg zij. “Ze zijn afgesneden, ze zullen morgen verdord en dood zijn”. – Ik had een geweten, zie je. -“Oh! wat bedoel je?” zei zij, heel ontrustig. “Ach, maak je daar nu niet zo druk over”, antwoordde ik, en we deden nog een keer mee in de werveling van de wals. Maar mijn opmerking had haar geweten getroffen. Zij zag de dood boven haar hoofd hangen. Dood en vervloeking lagen voor mij en dat wist ik heel goed. Ik wist dat dood en oordeel en hel voor mij lag. Ik ben dankbaar te kunnen zeggen dat mijn opmerking door de Geest van God werd gebruikt en als een zaadje werd, dat in goede aarde was gevallen. Het knaagde zo aan haar geweten, dat zij geen rust in haar ziel had totdat zij tot de Heer Jezus kwam. Toen God mij tot Hemzelf bracht en ik enkele maanden later in de stad waar zij woonde aan het prediken was, kwam zij om mij te horen prediken, vond Christus als haar Redder en vertelde mij toen hoe zij in de danszaal was herboren.
O, vrienden, het is een geweldige zaak om Christus te kennen. Het is een wonderbaarlijke zaak Hem te hebben – een wonderbaarlijke zaak behouden te zijn. Heb je je hier volgestopt met alle genoegens? Je hebt alles genomen wat de wereld je geven kan, en dan? Je gaat zo wel aan de eeuwigheid voorbij. Je hebt geen huurovereenkomst van het leven. Je mag een huurovereenkomst van je huis, van je winkel, of van je pakhuis afgesloten hebben. Maar je hebt geen huurovereenkomst van je leven. Dat leven is vaak kort.De roep van de eeuwigheid is vaak plotseling! Na ik vorige week zondagavond voor jullie sprak in deze zaal, werd plotseling een lieve jonge man, de zoon van een van mijn oudste vrienden in deze stad, opgeroepen. Hij was aan het rijden, zijn paard stijgerde, en hij sloeg met zijn voorhoofd tegen een overhangende tak van een boom. Hij viel bewusteloos op de grond en ging binnen vier en twintig uur de eeuwigheid in. Vertel mij eens, als jullie binnen hetzelfde tijdsbestek in de eeuwigheid zouden zijn, waar zouden jullie die dan doorbrengen? Onttrek je niet aan die vraag. Heb je eeuwig leven? Heb je vergeving? Ken jij die levende Redder, die stierf op het kruis van Golgotha?
Door geloof weigerde Mozes datgene wat onbevredigend was. Door geloof maakte hij zijn keus om in het gezelschap van de kinderen van God te verblijven. Door geloof legde hij beslag op dat wat aan zijn ziel was geopenbaard – de dingen van God en van de eeuwigheid. Hij schaamde zich niet bij het volk van God te horen. Misschien schamen enkelen van jullie je wel om een christen genoemd te worden. Nou, dat is niet nodig. Veronderstel dat je met het volk van God smaadheid lijdt, verheug je erin. De eerste discipelen waren “verblijd dat zij waardig geacht waren voor de Naam smaadheid te lijden” (Handelingen 5:41) – De mens die voor Christus lijdt, hoeft zich niet te schamen. Maar er komt een volheid van schande over de niet berouwvolle en eeuwig verloren zondaren. Zij hebben hier de “tijdelijke genieting van de zonde” maar de straf, de moeiten en gevolgen van de zonde in de eeuwigheid. Zonde is een verschrikkelijk iets. Het doen van onze eigen wil is een verschrikkelijk iets. Vanaf het begin scheidde het de mens van God, en het zal hem voor eeuwig van God scheiden. De genietingen van de zonde hebben zeer vreselijke straffen ten gevolge en de mens die het genot van de zonde verkiest boven de vreugden van God is niet wijs. de Psalmist zegt terecht: “verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwig” (Psalm 16:11). En wie mogen dit ontvangen? Als jij je door de genade tot de Heer Jezus laat leiden en je bekeert, kun je dit vandaag nog ontvangen.
Wordt vervolgd D.V.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW
Jonge mensen in de Bijbel (11)
Mozes: zijn afstand doen en zijn keus
Hebreeën 11:24-28
Voordracht 5
Er zijn in dit gedeelte drie punten door de Geest van God in de geschiedenis van Mozes vermeld. De geschiedenis van Mozes is zeer interessant en leerzaam; en ieder die goed op de hoogte is met Oud Testamentische geschriften zal zich herinneren dat zijn leven, en wat er mee in verband staat, een zeer groot deel beslaat van de Pentateuch, waarvan hij ongetwijfeld ook de schrijver was. Vanaf Exodus tot aan het eind van Deuteronomium hebben we een zeer groot verslag van wat er plaats vond in zijn leven, en van de resultaten van zijn bediening.
De Geest van God vat in de verzen die we hebben gelezen de in het oog vallende punten van dit merkwaardig leven van deze man onderdrie hoofdpunten samen:
Nu, ik zou best graag willen weten hoeveel van jullie een ervaring zoals die van Mozes hebben doorgemaakt. De meesten van jullie zijn waarschijnlijk een beetje jonger dan hij was toen hij zijn merkwaardige keus maakte. Er zijn twee treffende dingen op te merken in Hebreeën 11:24,25: “Door het geloofweigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden, toen hij de voorkeur er aan gaf met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde”. Hoe oud was hij toen, zoals de heilige Geest het hier zegt: “hij groot geworden was”? Er wordt ons in Handelingen precies verteld hoe oud hij was. Daar zegt de Geest van God bij monde van Stefanus: “En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren; en was machtig in zijn woorden en werken. Toen hij nu de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op, zijn broeders, de zonen van Israel, te bezoeken” (Handelingen 7:22,23). Misschien zou je iemand van veertig jaar oud niet jong willen noemen; maar wanneer de totale leeftijd van de mens in acht wordt genomen was hij niet oud.
“Mozes nu was honderd twintig jaren oud, toen hij stierf; zijn oog was niet donker geworden, en zijn kracht was niet vergaan” (Deuteronomium 34:7); hij moet dus ongeveer veertig jaar oud geweest zijn – zo te zeggen, vergeleken met onze levensverwachting – nog in de dagen van zijn jeugd. Ik geef volledig toe dat hij geen wispelturig mens van het moment was, noch lichtzinnig zoals de meesten van ons waren met twintig of vijfentwintig jaar. Ik denk dat hij in de mooiste tijd van zijn leven kwam toen hij zijn hoofd terecht had omgedraaid, als je begrijpt wat ik bedoel. Hij had een reeel besef van wat er om hem heen gebeurde. Hij was veertig jaar oud – het getal in de Bijbel van onderzoek of volmaakte beproeving – toen deze man zich tot God bekeerde en let op, zowaar geen nieuweling in de wereld en haar onbevredigende genoegens. Toen Mozes zich radicaal omkeerde tot God en hij de wereld zijn rug toekeerde – van de afgoderij van Egypte en van het beste vooruitzicht dat de sterfelijke mens op aarde ooit had – deed hij dat als iemand die precies wist hoe hij de dingen moest waarderen in hun volle en werkelijke waarde.
Wat was de positie van Mozes op veertigjarige leeftijd? Dit was een zeer merkwaardige. Hij was het kind van Hebreeuwse ouders, en tengevolge van het wrede bevel van de koning dat alle mannelijke kinderen vermoord moesten worden, had hij als baby in de rivier gegooid moeten worden om zo om te komen.”Door geloof” hebben zijn ouders dit bevel weerstaan. Het kind werd door zijn moeder in een biezen mandje tussen het riet aan de oever van de rivier gelegd. De dochter van de Farao zag, toen zij in de rivier ging baden, deze wieg en liet het bij haar brengen. Toen deze “ark” werd geopend, huilde de baby en haar vrouwelijk hart werd beroerd, en zij adopteerde het kind. Toen kwam op dat moment Mozes eigen zuster tevoorschijn en vroeg zij aan de dochter van Farao of zij een voedster moest halen. Deze gaf haar de opdracht om dit zo te doen en Mozes eigen moeder werd gebracht. “Neem dit jongetje mee, en zoog het mij”, hoort de verbaasde moeder; maar vanaf die tijd maakte Farao’s dochter aanspraak op het kind: “en het werd haar tot een zoon” (Exodus 2:1-10). Zij voedde hem op vanaf kind tot de kinderjaren, en van de kinderjaren tot volwassen man, als zijnde haar eigen zoon; en wat was het gevolg? Toen Mozes op de leeftijd van veertig jaren kwam, was hij binnen het bereik van de rechtstreekse aanspraak op de troon van Egypte met alle vooruitzichten om deze te bestijgen. Farao had geen zoon en de dochter van Farao geen kinderen; zo was er in het geval van haar dood geen twijfel over dat haar aangenomen zoon de troon van Egypte zou hebben bestegen, en de monarch van het heersende volk in de wereld van dat ogenblik zijn geweest.
Bovendien was Mozes blijkbaar een buitengewoon knappe man. Hij was “onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren” en de Egyptenaren waren geen dwazen. Het zou onze bouwkundigen in verlegenheid brengen om te doen wat zij deden. Denken we slechts aan de pyramiden en aan de machtige bouwwerken die van de bouwkunst van die tijd getuigenis afleggen. De wereld in die dagen was helemaal niet zoachterlijk als veel mensen tegenwoordig in hun verwaandheid gewoonlijk denken. Er was een veel grotere mate van wijsheid aanwezig dan men verwacht zou hebben; en “Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren”. Hij was een wetenschappelijk, begaafd en intellectueel man en dat niet alleen: “hij was machtig in zijn woorden en werken”. Als spreker en redenaar die zijn medemensen kon toespreken – ondanks zijn eigen bescheiden waardering over hemzelf (Exodus 4:10) – stond hij zonder twijfel aan de top. In de rechtbank of het gevecht, in het amfitheater of het slachtveld kon hij zich meten met ieder mens die hem tegenkwam. Hij was machtig “in werken” zowel als “in woorden”. Hij was een all-round begaafd man van de wereld, die weinig, of helemaal geen gelijken had, – iemand waar de mensen trots op konden zijn. Die man had de “voet aan de bal”. Hij had de wereld voor hem. Hij was niet enkel de favoriet van de koning en de aangenomen zoon van de dochter van Farao maar had de troon binnen het bereik; en als mens, hij werd blijkbaar wat je wel kunt noemen de man van de wereld – een vooraanstaand persoon onder de mensen, van wie ze veel verwachtten.
Geheel onverwacht werpt Mozes alles weg; geheel onverwacht keert hij zijn rug naar dat wat hem tot dusver opeiste, hem bekoorde en hem aantrok. Wat was de reden? Wel de Bijbel zegt: “Door het geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden” (Hebr. 11:24). Maar wat was dat dan voor wonderbaarlijke kracht die deze verandering in zijn ziel bewerkte? Het was geloof. Geloof is het principe dat de ziel met God verbindt. Het is echter ook de kracht en bekwaamheid, die over de dingen van deze tijd heenziet en regelrecht naar de eeuwigheid kijkt. Hoewel de aangevoerde omstandigheden ons niet zijn verteld, heeft de Geest van God op de een of andere wijz in het hart van deze man gewerkt, en keek hij over de tijd heen de eeuwigheid in.
O! moge God ook jullie daartoe brengen rechtstreeks een blik te werpen in de eeuwigheid! Want hoewel je vandaag hier nog bent, kun je niet zeggen hoe spoedig je daar al zijn zult. Het ligt voor je, net zoals Mozes wist dat het voor hem lag; en hij keek regelrecht in de eeuwigheid; hij keek onderzoekend op de schaal van het heiligdom wat hij van het tijdelijke te verwachten had, en wat er voor hem lag in de eeuwigheid. Door genade was hij in staat om deze opmerkelijke daad te doen: hij gaf het tegenwoordige op, met het oog op de toekomst.
“Door het geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden, omdat hij er de voorkeur aan gaf met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde”. Weigeren en kiezen! Dat is het wat van ieder mens wordt verwacht!
Ieder van ons moet weigeren en moet kiezen. Een van beide, je weigert de wereld en kiest Christus, of je weigert Christus en kiest de wereld. Ik geef helemaal toe dat op dat moment de huidige waarheden van het Evangelie, in al hun heerlijkheid en volheid niet aan het licht konden komen zoals nu tot ons; maar Mozes zag genoeg om hem de ogen te openen en zegt eigenlijk dit: “Er is iets oneindigs beter dan wat ik nu heb; daar wil ik voor gaan”. Maar wat wordt dan je positie, Mozes? Wat wordt je plaats aan het hof en het paleis? “Deze dingen zijn hindernissen op mijn weg en ik wil ze opgeven”, is zijn antwoord.
Ik twijfel er niet aan dat de duivel hem het volgende voorstelde: Waarom blijf je niet op de plaats die de voorzienigheid voor je bestemd heeft? Ongetwijfeld had de Goddelijke voorzienigheid hem in die positie geplaatst. Maar denk eraan, voorzienigheid is een ding, maar geloof is een ander ding. Zonder twijfel had de voorzienigheid van God hem in deze hoge positie geplaatst, maar hij werd deel van en kreeg deel aan hen die niet bij Gods volk hoorden. Hij zag dat het een zaak van het hoogste belang werd om bij Gods volk te horen en met hen te worden geidentificeerd. Er zijn enige mensen in deze wereld die bij God horen. Hoor jij bij Hem? Begrijp dan dit goed: Als iemand niet bij God hoort, maakt satan aanspraak op die persoon. Mensen houden niet van deze leer; ze denken dat het erg vreemd is. Je bent niet onafhankelijk! Oh! nee. “De god van deze wereld”, satan, claimt je, houdt je vast en bind je wanneer je niet bij God hoort. Mozes voelde het en wist het, en hij “gaf er de voorkeur aan met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde”. Hij zei: “Laat mij bij Gods volk horen; ik zou liever gekweld worden met Gods volk, dan in de gunst en het gevlei van de wereld te komen en al wat de kinderen van de wereld mij aanbieden kunnen”. Hij was wijs.
Maar zul je mij misschien vragen: Waar gaf hij het voor op? Ik geef je toe dat hij een aards hof en kroon opgaf en het gezelschap van aardse hovelingen, maar de Bijbel vertelt ons “hij zag op de beloning”. Ik verbaas me erover dat je ooit dacht dat Mozes er in gezelschap op achteruit ging. Ik weet niet of je er ooit zo over nadacht, maar het is waard om er kennis van te nemen. In de evangeliën lezen we bij een zekere gelegenheid dat onze gezegende Heer Jezus Christus van gedaante werd veranderd. Petrus, Jakobus en Johannes waren getuigen van deze verandering: “En zie, twee mannen spraken met hem, het waren Mozes en Elia; dezen verschenen in heerlijkheid en spraken over Zijn uitgang die Hij zou volbrengen te Jeruzalem” (Lukas 9:30,31). Hier zien we de beloning die Mozes ten deel valt. Hij is in het gezelschap, niet enkel van het volk van God, maar van de Zoon van God! Ik wens jullie toe mijn vrienden, zijn voetstappen te kunnen volgen. Ik wens iedereen nu toe, die zich nog niet heeft bekeerd tot de Heer Jezus, in principe te doen wat Mozes deed. Het komt hier op neer: een mens heeft te weigeren en te kiezen.
Toen ik mij tot God bekeerde, wat heb ik toen gedaan? Ik weigerde en ik koos. Jullie zult mij vragen: hoe kwam dit dan allemaal? Ik zal het jullie vertellen. Oorspronkelijk wilde ik geen arts, maar jurist te worden. Ik ging van het zuiden van Devon naar London om mijn rechterlijke studie voort te zetten; toen nam ik deel aan een bijeenkomst waar een dienaar van God predikte. Dat is nu drieëndertig jaren geleden. Het was op 16 december 1860. Deze geliefde dienaar van God bracht die avond zeer duidelijk naar voren, hoe belangrijk en zegenrijk het is om een christen te zijn. Elke stoel in de zaal was bezet en ik stond die hele avond in het gangpad. Toen de prediker – die nu de heerlijkheid is ingegaan – wegging, zei ik tegen mezelf: “Die man heeft gelijk; hij heeft gelijk en ik ben mis”. Maar er was meer dan dat, ik kreeg het besef dat die man God kende, en ik niet – die man behouden was, en ik niet – dat hij de heerlijkheid binnenging, terwijl ik naar de hel ging – dat hij op het punt stond spoedig bij Christus te zijn, en ik, dat onderkende ik duidelijk, gewoonweg bij de duivel. Jullie vragen: was u dan zulk een verschrikkelijke grove zondaar? Ik was precies als jij, een onbekeerde jongeling – een mens vervuld van de wereld. Ik erken dat er in die tijd geen genoegens in de wereld waren waar ik mij niet had ingestort. Ik proefde van “de genietingen van zonde” maar ze bevredigden mij nooit en die nacht werd ik een van schuld overtuigd mens – een herboren mens. Ik vond dat ik helemaal op de verkeerde weg was – dat ikzelf helemaal verkeerd was. Ik werd door God tot stilstand gebracht. God brenge ook jou tot stilstand, mijn jonge vriend. Godarresteerde mij. God arrestere ook jou!
De prediker nodigde aan het eind iedereen, die graag een gesprek met hem wilde hebben, uit om na afloop te wachten, en ik wachtte. Tien jaren tevoren had ik de prediker al eens gezien. Eigenaardig zijn de schakels in de ketting van de genade van God om tot een onbekeerde ziel door te dringen. Deze dienaar van Hem moest naar Devonshire komen om te prediken en stopte bij het huis van mijn vader. Hij wilde naar een plaats gaan, vijf mijlen hier vandaan, om een vriend te ontmoeten en mijn vader liet mij hem rijden. Toen we thuis kwamen zei hij tegen mij: “Dit was een mooie rit en hier is een klein aandenken”, en hij overhandigde mij een paarlemoeren, van handgrepen voorzien, zakmes met vier platte scherpe mesjes. Nu was volgens een knaap van tien jaar een vierbladig mes volgens normale maatstaven heel wat, en ik stelde het dienoverkomstig op prijs.
Toen ik dus op die bewuste avond de deur van de zaal in Londen binnenging en hoorde wie er predikte, voelde ik dat ik een zekere band met de spreker – de geliefde C. S. – had. Ik luisterde met werkelijke belangstelling naar zijn ernstige, indringende toespraak over Salomos bouw van de tempel – lang geleden uitgegeven onder de titel van “Great Stones and Costly” – en ik overwoog dat ik graag mijn vriendschap met hemzelf weer wilde hervatten.
Na enkele woorden met hem, stelde hij mij voor aan een jongeman van ongeveer mijn eigen leeftijd, die mij eenvoudig vroeg: “Ben jij een christen?” “Nee, mijnheer”, antwoordde ik, “ik ben geen christen. “Oh, ben jij geen christen! Hoe komt dat?” Ik zei: “Ik weet het niet, maar ik ben er geen”. “Wil je er niet een worden?” “Ja, ik zou er wel graag een willen zijn”. “Goed, wat moet je dan doen om er een te worden?” “Ik veronderstel dat ik alleen maar moet geloven in de Heer Jezus Christus”. “Ja, en geloof je in Hem?” “Jazeker; we geloven toch allemaal hier in Engeland”. “Ja, maar vertel mij eens, wat geloof jij?” Wel, ik geef toe dat ik, toen hij die vraag stelde, van de wijs was gebracht. Ik ben in een christelijk gezin opgevoed. Ik had een christelijke vader en moeder, een bekeerde broer, en verscheidene christelijke zusters, maar ik was zelf geen christen. Ik ben nooit meer in de war gebracht dan toen hij die vraag stelde: “Wat geloof jij? “Na een pauze, zei ik: “Ik geloof dat de Heer Jezus Christus in de wereId kwam om zondaars te redden”. “Ook om jou te redden?” “Wel, ik hoop het, met de rest”. “Geloof je in Hem?” “Zeker”. “En ben je gered?” “Oh, nee, ik voel mij niet gered; en ik kan niet verwachten gered te zijn tot ik voel dat ik gered ben”. Mijn jonge vriend zei: “Wacht even, jij denkt dat je inderdaad redding nodig hebt? Je weet dat je een zondaar bent?” “Ik weet het, en, wat meer is, ik zou de hele wereld wel willen geven om een christen te worden”. “Maar je hebt niets te geven, je hebt enkel te ontvangen” en daarna legde hij het evangelie zeer eenvoudig aan mij uit. Ik was er dichtbij om het evangelie te geloven en Gods weg van redding aan te nemen toen een oude bekende binnenstapte en in mijn oor fluisterde: “Denk je er wel aan dat je in de week van Kerst nog moet zingen op een concert in Devonshire (ik was gewoon om te zingen op concerten, voornamelijk komische liederen), en je hebt veel andere soortgelijke afspraken die week. Welnu, geen mens kan twee meesters dienen. Je zou geen christen kunnen zijn en al je wereldse afspraken nakomen. Je zou er beter aan doen het veertien dagen uit te stellen om christen te worden, en wanneer je dan terugkomt uit London kun je het evangelie geloven en christen worden”.
Ik ging tegen deze geraffineerde nogal vervloekte verzoeking in, want het was de duivel die fluisterde: “geen mens kan twee heren dienen”. Ik bezon mij en zei toen: “Dat is waar, – ik heb je te lang gediend. Je bent een slechte meester, en ik wil je niet meer dienen”. En, geloofd zij God! ik kwam toen en daar tot een besluit. Het citaat dat de duivel uit de Bijbel citeerde om mij te hinderen, hielp mij om werkelijk te kiezen voor Christus.
“En, geloof je in Jezus?” zei de jongeman die zich met mij onderhield. – “Ik geloof”. “En, wat geloof je?” -vroeg hij weer. “Ik geloof dat Christus stierf om mij te redden”. “En denk je dat de Heer jou wel wil redden?”. “Ja, ik denk van wel”. “En heeft hij jou gered?” “O, nee! ik ben nog niet gered; ik voel mij niet gered”. Ik wachtte op een ervaring. Plotseling zei hij: “Ik zie hoever je bent; jij bent in net zulk een toestand als de mens van wie de apostel Jakobus zegt: “Gij gelooft dat God een is; gij doet wel; dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen” (Jakobus 2:19). Wie gelooft nu niet dat er een God is? Ieder jong mens hier doet dat. “Gij doet wel; dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen”. Dat vers drong tot mij door. Ik zag in een ogenblik de grond waar ik op stond en het gezelschap waarin ik was; en ik schaam mij tegenover jullie allen vanavond niet om te erkennen, dat toen ik mijn gezelschap zag, ik vluchtte. Vluchtte! Naar wie? Naar de Redder! Ik zag waar ik stond. Ik zag dat ik practisch de metgezel was van hen die, terwijl ze geloven dat er een God is, beven onder het besef van Zijn oordeel, wetende dat ze voor eeuwig verloren zijn. “De boze geesten geloven ook, en sidderen” drong tot het diepste van mijn geweten door. Zij en ik stonden op gemeenschappelijke grond. De jonge Schot die met mij sprak, zei: “Er is dit verschil tussen jou en hen; er is geen genade voor hen; zij staan aan de andere kant. Er is wel genade voor jou, en God biedt het je aan om ervan te proeven”. “Wat moet ik doen om gered te worden?” barstte het van mijn lippen. “Geloof in de Heer Jezus Christus en gij zult behouden (gered ) worden”. Ik dacht: kan ik geloven dat Jezus voor mij stierf? Ja, ik geloof, en, geloofd zij God! ik kwam ter plaatse tot een beslissing voor de Heer- vond Hem als mijn Redder, ontving ter plaatse vergeving en vrede, werd vervuld met vreugde en had nooit een moment van berouw over mijn keus.
Ik smeek jullie: Doe hetzelfde. Ik koos Christus en keerde tegelijkertijd de wereld de rug toe. “Door het geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Faraos dochter genoemd te worden, omdat hij er de voorkeur aan gaf” – ook jij moet kiezen. Doe het vandaag nog. Zou je niet liever Jezus Christus kiezen en “met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van [de] zonde”, dan eeuwig de straf daarvoor te lijden? Mozes zag de weg waarop hij was. Hij zag dat hij met de stroom mee ten onder ging. Ben jij van plan om met de stroom mee ten onder te gaan of niet? Kun jij mij het verschil vertellen tussen een dode en een levende vis in het water? Ik denk dat de meesten van jullie dat wel zouden kunnen. Een dode vis is gemakkelijk genoeg te herkennen. Het gaat met de stroom mee maar gewoonlijk zwemt de levende vis tegen de stroom in. Mozes wist dat hij met de stroom mee ging en ieder onbekeerd mens gaat met de stroom mee – gaat mee met “de genietingen van de zonde”. Evenwel zijn ze slechts voor een korte tijd. Ik ontken niet dat er genot is in de zonde, want God zegt dat er genot is in de zonde. Maar, wacht even! Er is straf verbonden aan de zonde, die ieder, die zich aan de zonde overgeeft, zal ondergaan. Het genot van zonde is slechts voor een tijdje; ze bevredigen nooit werkelijk. Geen jongeling die onbekeerd is, kan echt tevreden zijn.
Kom voor slechts vijf minuten eens tot jezelf, bezin je en wordt je bewust van je dwaze, onbezonnen en goddeloze gedachten; denk eens vijf minuten na en je zult ongelukkig worden. Je geweten zal werken. Drie maanden voor ik mij bekeerde, was ik in een danszaal met een jonge dame. Tijdens een wals pauzeerden we voor een ladenkast waar enige prachtige bloemen op stonden. “Zijn deze bloemen niet prachtig?” zei zij. -“Jazeker, ze zijn prachtig”, antwoordde ik, “maar ze zijn net als wij”. “Hoe bedoel je dat?” vroeg zij. “Ze zijn afgesneden, ze zullen morgen verdord en dood zijn”. – Ik had een geweten, zie je. -“Oh! wat bedoel je?” zei zij, heel ontrustig. “Ach, maak je daar nu niet zo druk over”, antwoordde ik, en we deden nog een keer mee in de werveling van de wals. Maar mijn opmerking had haar geweten getroffen. Zij zag de dood boven haar hoofd hangen. Dood en vervloeking lagen voor mij en dat wist ik heel goed. Ik wist dat dood en oordeel en hel voor mij lag. Ik ben dankbaar te kunnen zeggen dat mijn opmerking door de Geest van God werd gebruikt en als een zaadje werd, dat in goede aarde was gevallen. Het knaagde zo aan haar geweten, dat zij geen rust in haar ziel had totdat zij tot de Heer Jezus kwam. Toen God mij tot Hemzelf bracht en ik enkele maanden later in de stad waar zij woonde aan het prediken was, kwam zij om mij te horen prediken, vond Christus als haar Redder en vertelde mij toen hoe zij in de danszaal was herboren.
O, vrienden, het is een geweldige zaak om Christus te kennen. Het is een wonderbaarlijke zaak Hem te hebben – een wonderbaarlijke zaak behouden te zijn. Heb je je hier volgestopt met alle genoegens? Je hebt alles genomen wat de wereld je geven kan, en dan? Je gaat zo wel aan de eeuwigheid voorbij. Je hebt geen huurovereenkomst van het leven. Je mag een huurovereenkomst van je huis, van je winkel, of van je pakhuis afgesloten hebben. Maar je hebt geen huurovereenkomst van je leven. Dat leven is vaak kort.De roep van de eeuwigheid is vaak plotseling! Na ik vorige week zondagavond voor jullie sprak in deze zaal, werd plotseling een lieve jonge man, de zoon van een van mijn oudste vrienden in deze stad, opgeroepen. Hij was aan het rijden, zijn paard stijgerde, en hij sloeg met zijn voorhoofd tegen een overhangende tak van een boom. Hij viel bewusteloos op de grond en ging binnen vier en twintig uur de eeuwigheid in. Vertel mij eens, als jullie binnen hetzelfde tijdsbestek in de eeuwigheid zouden zijn, waar zouden jullie die dan doorbrengen? Onttrek je niet aan die vraag. Heb je eeuwig leven? Heb je vergeving? Ken jij die levende Redder, die stierf op het kruis van Golgotha?
Door geloof weigerde Mozes datgene wat onbevredigend was. Door geloof maakte hij zijn keus om in het gezelschap van de kinderen van God te verblijven. Door geloof legde hij beslag op dat wat aan zijn ziel was geopenbaard – de dingen van God en van de eeuwigheid. Hij schaamde zich niet bij het volk van God te horen. Misschien schamen enkelen van jullie je wel om een christen genoemd te worden. Nou, dat is niet nodig. Veronderstel dat je met het volk van God smaadheid lijdt, verheug je erin. De eerste discipelen waren “verblijd dat zij waardig geacht waren voor de Naam smaadheid te lijden” (Handelingen 5:41) – De mens die voor Christus lijdt, hoeft zich niet te schamen. Maar er komt een volheid van schande over de niet berouwvolle en eeuwig verloren zondaren. Zij hebben hier de “tijdelijke genieting van de zonde” maar de straf, de moeiten en gevolgen van de zonde in de eeuwigheid. Zonde is een verschrikkelijk iets. Het doen van onze eigen wil is een verschrikkelijk iets. Vanaf het begin scheidde het de mens van God, en het zal hem voor eeuwig van God scheiden. De genietingen van de zonde hebben zeer vreselijke straffen ten gevolge en de mens die het genot van de zonde verkiest boven de vreugden van God is niet wijs. de Psalmist zegt terecht: “verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwig” (Psalm 16:11). En wie mogen dit ontvangen? Als jij je door de genade tot de Heer Jezus laat leiden en je bekeert, kun je dit vandaag nog ontvangen.
Wordt vervolgd D.V.
Geplaatst in: Commentaren & personen
© Frisse Wateren, FW