11 jaar geleden

Wie en wat is mijn ware schat?

Lukas 16

Hoofdstuk 16 onthult bijzonder belangrijke lessen voor de discipelen met betrekking tot aardse dingen. Ten eerste verklaart onze Heer dat aardse rechten nu ten einde zijn. Het ging er niet langer meer over om een positie van rentmeesterschap in te nemen; dit moest integendeel opgegeven worden. De rentmeester (beheerder) werd geoordeeld. Dat was duidelijk het geval met Israël. De onrechtvaardige rentmeester kon zijn aardse positie niet behouden. De enige uitweg voor hem was om verstandig te zijn in de huidige omstandigheden met het oog op de latere dagen. Daarom stelt Hij ons het goddelijk onderwijs voor, hoe we met betrekking tot de toekomst moeten handelen. Als een wijs man overdacht hij zijn lot na het verliezen van zijn rentmeesterschap. Hij keek vooruit. Hij dacht aan de komende tijd en hield zich niet uitsluitend met het heden bezig. Dus overwoog en bedacht hij hoe het verder zou gaan, wanneer hij niet langer rentmeester zou zijn, en maakte een verstandig gebruik van de goederen van zijn meester. Bij mensen die bij zijn meester in de schulden waren, schreef hij een groot bedrag af van de een of de andere schuldbekentenis, om zich vrienden te maken. De Heer zegt dat we op een zodanige wijze met de aardse dingen moeten omgaan. In plaats van hardnekkig te streven naar wat we niet hebben, en vast te houden aan wat we bezitten, moeten we alles als goederen van de Heer bezien en zo te werk gaan als de onrechtvaardige rentmeester in de gelijkenis. Verhef je boven het ongeloof dat naar geld en andere huidige bezittingen kijkt, alsof ze je eigendom zijn! Ze zijn het niet. Wat je nu in aards opzicht bezit, behoort aan God toe. Laat zien dat je noch joods, aards, noch puur menselijk daarover denkt! Handel volgens het principe dat alles aan God toebehoort, en tref zo voorzorgsmaatregelen voor de toekomst!

Dit is het grote thema van ons evangelie – vooral sinds de verheerlijking, maar eigenlijk overal. Omdat we naar de onzichtbare, eeuwige en hemelse dingen zien, achten we de huidige schatten op aarde gering. Het geloof van een discipel volgt de wijsheid van een vooruitziende blik van een rentmeester, hoewel het natuurlijk het ​​onrecht van deze haat. We moeten handelen volgens het principe, dat datgene, wat de menselijke natuur haar eigendom noemt, niet aan ons maar aan God toebehoort. Het beste gebruik dat we er van kunnen maken, bestaat daarin het als een bezit van God te behandelen en daarmee zo vrijgevig te zijn als mogelijk is, terwijl we naar de toekomst kijken. Het is gemakkelijk vrijgevig te zijn met de goederen van anderen. Op deze manier gaat het geloof om met dingen, die het vlees als zijn bezit zou tellen. Beschouw het niet als je eigendom, maar als van God, en handel daarmee dienovereenkomstig! Wees zo vrijgevig als je wilt! God zal het je niet kwalijk nemen. Daarop legt onze Heer duidelijk de nadruk. Toen paste Hij het principe op de discipelen toe: “Maak uzelf vrienden met behulp van de onrechtvaardige mammon, opdat zij u, als u gebrek lijdt, zullen ontvangen in de eeuwige tenten” (vs. 9). Jullie blijven niet lang op de aarde; de andere woningen zijn er voor altijd. Offert datgene wat de wereld haar eigendom noemt en zolang het hun mogelijk is, vast houdt! Voor het geloof behoren deze dingen aan God toe. Offer het vrijwillig in het licht van wat nooit vergaat! Dan voegt Hij een belangrijk onderwijs eraan toe: “Wie trouw is in het minste, is ook in het grote trouw” (vs. 10). Zo beschrijft de Heer de aardse dingen; het is het “minste”. Maar wij weten nog meer. Het gaat niet alleen om de geringe waarde van de huidige dingen in vergelijking met de betekenis van de toekomstige, want er volgt: “Als u dan wat betreft de onrechtvaardige mammon niet trouw bent geweest, wie zal u het ware toevertrouwen? En als u wat betreft het goed van een ander [dit is het eigendom van God] niet trouw bent geweest, wie zal u het uwe geven?” Wat zou in zijn soort een meer wonderbare goddelijke uitstraling kunnen hebben dan deze woorden? Precies daar, waar de mens de dingen als zijn eigendom beschouwt, erkent het  geloof de aanspraken van een ander, namelijk God. En omgekeerd, daar waar wij de dingen uitsluitend als een bezit van God aanzien, ziet het geloof zijn eigendom. Ons bezit is in de hemel. Wie nu in het minste trouw is, die wordt later veel toevertrouwd. Wie nu weet hoe hij de onrechtvaardige mammon gebruiken moet, wiens hart niet daarin rust en wie hem niet als zijn schat beschouwt, die zal integendeel spoedig over de ware rijkdommen beschikken. Dit is de opmerkelijke leer van de Heer in deze gelijkenis.

Vervolgens toont hij de rijke man en de arme Lazarus. Dit beeld stelt de lichte en de donkere kant voor onze ogen, namelijk in termen van schijn en werkelijkheid, alsook de toekomst en het heden. Kijk naar de man, die elke dag in pracht doorbracht en met fijn linnen en purper bekleed was – een man die alleen voor zichzelf leefde! Vlak voor zijn deur lag lijdend en weerzinwekkend  een andere man, die zo ellendig in zijn nood en helemaal zonder vrienden was, dat hem de honden de dienst bewezen, waarvoor de mens geen hart had. Maar plotseling verandert de scène. De bedelaar stierf, en engelen droegen hem in de schoot van Abraham. Ook de rijke stierf en werd begraven (we lezen dit laatste niet van Lazarus!). De begrafenis was zo geweldig als zijn leven. Maar toen hij zijn ogen opende in de hades, was hij in doodsangst. Nu, en van daaruit zag hij de zegen van hem, die hij in zijn glorie had veracht. Zo schijnt het ernstige licht van de eeuwigheid de wereld in. God toont Zijn beoordeling van de mensen die verder gaat dan de uiterlijke schijn. Deze waarheid geldt voor zielen die nog op aarde zijn. Ze moeten niet in de hades aan hen denken, maar hier. En toch lezen we, doordat de geschiedenis op passende wijze verder verteld wordt, over de ernstige vraag van de man die nog nooit in zijn leven ernstig over de eeuwige dingen had nagedacht. Hoor hoe  bezorgd hij nu voor zijn broers is! Dit was geen echte liefde voor de zielen, maar een bepaald angstig verlangen ten gunste van zijn broers. In ieder geval zien we hoe echt  zijn kwelling was. Het advies van de Heer is echter definitief. Zij hadden Mozes en de profeten. Als ze naar hen niet luisterden, dan zouden ze ook niet horen als iemand uit de doden opstond. Hoe waar! Hoe beslissend zou deze waarheid kort voor de opstanding van Jezus – zonder van een andere Lazarus te spreken, die als een getuigenis van Zijn heerlijkheid als de Zoon van God opgewekt werd (Joh. 11) – verwerkelijkt worden! Wie Mozes niet gelooft, verwerpt ook de opstanding van Christus en beraadslaagt deze andere Lazarus te doden. De Joden bezweken aan hun eigen gemene leugen “tot op deze dag” (Matth. 28:11-15).

W. Kelly

© www.bibelkommentare.de

Geplaatst in: , ,
© Frisse Wateren, FW