Hier wil Ik wonen (1)
Gods woonplaats bij Zijn volk – deel 1
Het einde van de woestijnreis is bereikt. Het volk van Israël houdt zich in de velden van Moab, in het Jordaandal, op. Voordat het over de Jordaan het beloofde land Kanaän binnengaat, richt Mozes meerdere toespraken tot het volk. Te midden van de vele aanwijzingen die God aan Zijn volk geeft, noemt hij 21 maal de plaats, die Hij verkiezen zou, om Zijn Naam daar te doen wonen. Dat klinkt raadselachtig. Want waar bevindt zich deze plaats? Om welke stad gaat het? Het antwoord blijft vooreerst open, want God noemde nooit een adres.
Interesse in Gods woonplaats?
Als God toen van “Zijn” plaats sprak, waar Hij wonen wilde, dan wenste Hij tegelijk, dat Zijn volk zich vragend tot Hem zou wenden en op zoek zou gaan om die plaats te vinden. Want daar, bij de “rustplaats” van de ark, zou de dienst van God plaatsvinden. Ogenschijnlijk interesseerde zich werkelijk niemand voor deze plaats. In ieder geval lezen wij gedurende een lange tijd er niets over, dat iemand ernaar vraagt, respectievelijk dat God iemand Zijn geheim toevertrouwd heeft. Het hing van de geestelijke toestand van het individu af, deze plaats in de praktijk te brengen. Want: “Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen, Zijn verbond maakt Hij hun bekend” (Ps. 25:14*).
Meer dan 400 jaren gaan voorbij. Dan gaat een jonge man ernstig nadenken over deze plaats (verg. Ps. 132:3-5) – en vindt het. Het is David. Hij wil voor God een huis bouwen en vindt de juiste plaats ervoor: “Want de HEERE heeft Sion verkozen, Hij heeft het begeerd tot Zijn woongebied. Dit is, zei Hij, Mijn rustplaats tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want naar haar [dit is Sion] heb Ik verlangd” (Ps. 132:13,14). Hoe moet God Zich daarover verblijd hebben! Eindelijk kon Hij Zijn volk de zegen toekomen laten, zoals Hij het sinds lange tijd gewenst had.
Gods woonplaats vandaag – te lokaliseren?
Wij leven in een heel andere tijd. De tempel van Jeruzalem werd sinds zijn verwoesting, 70 na Chr. (nog) niet weer opgebouwd. Het volk van Israël is tijdelijk aan de kant gezet. In plaats daarvan “heeft God de volken bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam” (zie Hand. 15:14). Dit “nieuwe” volk is de vergadering (gemeente, Kerk) van God. De wens van God, onder Zijn volk te wonen, was evenwel gebleven. Nu gebeurt dat vandaag op een heel andere wijze. Hij woont nu niet in een huis van steen, neen, de verlosten vormen altijd Zijn geestelijk huis. Zowel Petrus als ook Paulus schrijven daarover:
“… wordt ook gijzelf, als levende stenen gebouwd, een geestelijk huis” (1 Petr. 2:5);
“Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont?” (1 Kor. 3:16).
Meer nog: zoals toentertijd het aardse volk van God op de door Hem gekozen plaats samenkomen moest, zo wil God vandaag, dat het hemelse volk van God als vergadering (gemeente) samenkomt. Daarvoor heeft Hij samenkomsten gegeven. Het Nieuwe Testament toont ons, dat zij een bijzonder karakter hebben, namelijk dat de Heer Jezus daar persoonlijk aanwezig is, vooropgesteld als wij ons vergaderen tot Zijn Naam (Matth. 18:20). Wat dat inhoudt, zou later gepraktiseerd worden. Ons interesseert op deze plaats, om welke verschillende samenkomsten het gaat.
Wie op zoek gaat, vindt de volgende drie soorten:
Tot gebed (verg. Matth. 18:18);tot broodbreken/avondmaal (verg. 1 Kor. 11:20 v.v.);tot opbouwing/prediking van het Woord van God (verg. 1 Kor. 14).
Wanneer christenen tot de naam van de Heer Jezus vergaderd zijn, zullen zij bij zulke samenkomsten Zijn persoonlijke tegenwoordigheid beleven. We merken, dat – in tegenstelling tot het Jodendom – de geografische plaats in het christendom geen rol speelt. De geografische aanduiding in het Oude Testament vindt in het Nieuwe Testament haar overeenkomst in geestelijke criteria. Natuurlijk vinden bijbelse samenkomsten ook op een geografische plek plaats. Maar als de Heer Jezus in Mattheüs 18 vers 20 zegt: “Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen”, dan geeft Hij geen concrete adressen aan, waar wij ons aan kunnen houden. Hoe kan men desondanks ervaren, waar gelovigen zich zo vergaderen, dat Hij in hun midden zijn kan?
Het juiste adres
Misschien helpen ons de beide discipelen van Johannes de Doper, het juiste “adres” te vinden. Nadat zij op Jezus, het Lam van God, gewezen werden, die veel en veel groter was dan hun leider Johannes, volgden zij Hem. Zij wensten nu in Zijn tegenwoordigheid te zijn. Daarom vragen zij Hem: “Rabbi (wat vertaald wil zeggen: Meester), waar hebt Gij uw verblijf?” (Joh. 1:39). De Heer Jezus had heel concreet worden kunnen: “Vandaag ben Ik hier, en morgen ben Ik daar”. Maar dat doet Hij niet. Hij nodigt hen uit: “Komt en ziet!” (vs. 40). Dat was de aanwijzing voor de discipelen toen, en dat is de aanwijzing voor ons vandaag. Om werkelijk de bijbelse “plaats”, de bijbelse grondslagen te vinden, waar de Heer Jezus in het midden zijn wil en kan, moeten wij heel dicht bij Hem blijven, en Zijn Woord zorgvuldig lezen en gehoorzamen.
Ben jij, bent u, misschien nog op zoek naar bijbelse samenkomsten? Vraag dan de Heer oprecht om Zijn leiding. Hij zal u op de juiste plaats brengen! Want Hij verheugt zich ook vandaag nog over hen, die daarnaar vragen.
Acht kenmerken van de woonplaats van God vandaag
De 21 tekstplaatsen in Deuteronomium, die de plaats noemen, waar de Heer Zijn Naam wil laten wonen, zijn over acht hoofdstukken verdeeld. Ieder van deze acht hoofdstukken legt het zwaartepunt op een ander karakter van deze plaats. In het volgende willen wij de genoemde kenmerken op de christelijke samenkomsten (of samenkomsten van de vergadering) toepassen.
1. Een heilige en bijzondere plaats (Deut. 12)
“U moet al de plaatsen waar de volken van wie u het land in bezit neemt, hun goden gediend hebben, … U mag tegenover de HEERE, uw God, niet doen zoals zij! Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen” (Deut. 12:2,4,5).
Bijna het hele hoofdstuk 12 geeft aanwijzingen over de plaats, waar de HEERE Zijn Naam wilde laten wonen. In totaal wordt het zes maal genoemd. Twee bijzonderheden vallen op:
a) De aanwijzingen over de plaats worden omkaderd door de opdracht, de afgoden te vernietigen (vs. 2,3) respectievelijk zich consequent van afgodendienst te distantiëren (vs. 29-31);
b) God maakt bij Zijn aanwijzingen een duidelijk onderscheid tussen de algemene plaatsen van de Israëlieten (verg. “elke plaats” in vs. 13 en “binnen (al) uw poorten” in vs. 15 en 21) en “Zijn” woonplaats.
Beide hebben een geestelijke lering voor ons:
a) Alles wat in verbinding staat met de Naam van de Heer, moet in de samenkomsten tevoorschijn komen; en alles, wat daarbij niet past, dat betekent wat niet met Zijn wil overeenkomt, wat Hem verdringt, moet daarbuiten blijven;
b) Op ons komt de vraag af: Welke betekenis hebben de bijbelse samenkomsten? Het is duidelijk, dat het geestelijk leven van een christen zich niet alleen tot de samenkomsten beperkt. Ons gehele leven behoort de Heer toe en moet onder de leiding van de Heilige Geest staan (verg. Gal. 5:25). Anderzijds verduidelijken ons bijbelteksten zoals Mattheüs 18 vers 18-20 en 1 Korinthe 14 vers 20-33, dat de tijden in de tegenwoordigheid van de Heer Jezus heel bijzondere gelegenheden zijn. Hij is daar persoonlijk! Moet ons dat niet bijzonder aansporen, innerlijk rustig te zijn en alles van Hem te verwachten?! Hij zal Zijn zegen daar bijzonder, op een heerlijke wijze geven en de lofzang Zelf aanstemmen.
De christelijke samenkomsten dragen dus een bijzonder karakter. Toch kunnen ze niet los van ons privéleven staan. Want dat, wat wij thuis zijn en doen, brengen we mee in de samenkomsten.
2. De plaats van vrijgevigheid (Deut. 14)
“Als God zulke aanspraken op de samenkomsten van de gemeente maakt, wie waagt het dan nog om een bijdrage te leveren?”, mag een broeder vragen. Niemand zou terug moeten schrikken. Eerbied voor God en Zijn aanwijzingen verlamt niet – integendeel, zij gaat gepaard met vrede en vertrouwen zowel met de wens, Hem iets te brengen. En juist daarover verheugd Hij zich.
“Voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die Hij zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen, moet u de tienden van uw koren, van uw nieuwe wijn en van uw olie, en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee eten …” (Deut. 14:23)
In dit hoofdstuk gaat het om de tienden, die op deze plaats gebracht moest worden. Daarbij stond de verzorging van de Levieten op de voorgrond. Voor de Israëlieten was het geven van de tienden een ‘must’. Toch had hij alle reden, dit met een dankbaar hart naar Jeruzalem te brengen, want God had hemzelf immers met zegen bedeeld. Wij mogen voor ons vandaag daaruit afleiden, dat de bijbelse samenkomsten een “plaats” van vrijgevigheid zouden moeten zijn.
Twee aspecten moeten onze overwegingen met betrekking tot dit thema leiden:
a) Vrijgevigheid in materieel opzicht;
b) Vrijgevigheid in geestelijk opzicht.
Over beide aspecten zegt het Nieuwe Testament iets – weer in verband met de bijbelse samenkomsten.
a) Uit Handelingen 20 vers 7 en 1 Korinthe 16 vers 2 kunnen we opmaken, dat de eerste christenen de gewoonte hadden, op de eerste dag van de week (zondag) samen te komen. En juist op deze dag – zo stelde Paulus het voor – moesten inzamelingen (collecten) gehouden worden. Ieder moest op deze dag iets geld opzij leggen, “naardat hij welvaart heeft” (1 Kor. 16:2). Ontvangers van deze gaven waren toentertijd de geloofsgenoten in Jeruzalem. Maar ook zij, die volledig voor de Heer werken, moeten door deze inzamelingen verzorgd worden (verg. 1 Kor. 9:14).
Bent u een blijmoedige gever? – God heeft hen lief! – Dan zult u de vergadering dienen, om de Heer en daarmee ook de Zijnen iets van uw bezit te geven. Hebreeën 13 vers 15 en 16 trekt een directe parallel tussen lofoffers en materiële offers – aansporing genoeg om het collecteren niet slechts als een aanhangsel van ‘het uur’ (de samenkomst) te zien.
b) Alle wedergeboren christenen die de Heilige Geest bezitten, vormen samen het lichaam van Christus. Ieder afzonderlijk wordt met een lid vergeleken, dat zijn taak in dit lichaam heeft. Daarbij hebben niet allen dezelfde taak. Daarom zegt Paulus: “… er is verscheidenheid van genadegaven … er is verscheidenheid van bedieningen” (1 Kor. 12:4,5). In aansluiting daarop – en ook later (verg. vs. 28)) – noemt hij enkele van deze genadegaven. Hoe moeten nu deze genadegaven gepraktiseerd worden? Zeker niet alleen in de drie genoemde bijbelse samenkomsten. Altijd daar, waar wij de gelegenheid hebben, onze geloofsgenoten te dienen of ongelovigen het evangelie te vertellen, kan en moet de genadegave uitgeoefend worden. Maar er is een “plaats” waar enkel gaven op een bijzondere wijze tot een dienst komen: in de samenkomst tot opbouwing (verg. 1 Kor. 14). Het is in zekere mate een geschikte “plaats” ervoor. Daaraan mogen allen denken, aan wie de Heer de prediking van het Woord toevertrouwd heeft. En wat de vrijgevigheid betreft – de genadegave is geen geschenk, die voor iemand zelf bestemd is. Ze moet andere gelovigen tot opbouwing dienen. Daarom wenst de Heer dat in de bijbelse samenkomsten alles tot opbouwing van de gelovigen gebeurt (verg. 1 Kor. 14:26), ja zelfs “dat gij overvloedig moogt zijn tot stichting van de gemeente” (vs. 12).
3. Een plaats van offer (Deut. 15)
“Alle mannelijke eerstgeborenen die bij uw runderen en uw kleinvee geboren worden, moet u voor de HEERE, uw God, heiligen. Voor het aangezicht van de HEERE, uw God, moet u het eten, u en uw gezin, jaar op jaar, op de plaats die de HEERE zal uitkiezen (Deut. 15:19-20).
Daarmee komen we tot het volgende aspect. We vinden dat in hoofdstuk 15 vers 19 en 20: Dit vers sluit bij het gebod van God aan, dat Hij toen al – direct na de uittocht uit Egypte – aan Zijn volk gaf (verg. Ex. 13:2,11 v.v.). De eerstgeborenen van de Egyptenaren moesten sterven, zowel mens alsook dier. De eerstgeborenen van de Israëlieten werden gespaard, omdat het lam plaatsvervangend geslacht werd.
Daarom maakte God aanspraak op de eerstgeboorte van de Israëlieten. Zij behoorden hem toe. Zij moest Hem geheiligd worden. Of het de Israëlieten ook zwaar viel, de eerstgeboorte van het vee te offeren? Zeker niet – in ieder geval niet, als zij aan hun grote redding dachten.
Illustreert dit gebeuren niet onze overgave ten opzichte van Hem, die voor ons gestorven is? “En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen gestorven en opgewekt is” (2 Kor. 5:15). Ons hele leven moet door toewijding gekenmerkt worden. Maar welke rol speelt zij met het oog op de bijbelse samenkomsten?
Dat toewijding in de samenkomsten van de gemeente zich niet (per se) in steeds meer voorkomende deelname toont, is wel duidelijk. Want dan konden de vrouwen geen toewijding tonen. Zij “moesten zwijgen in de gemeenten, want het is hun niet vergund te spreken, maar onderworpen te zijn” (zie 1 Kor. 14:34).
Maar hoe staat het met het bezoek aan de samenkomsten? Wie graag en regelmatig daar is, waar de Heer Jezus in het midden zijn wil (verg. Matth. 18:20), bewijst, dat voor hem (haar) de Heer en Zijn Woord belangrijk zijn. En wie daarvoor afziet van gemak, wordt voor zijn toewijding rijk gezegend.
Toewijding wordt niet aan daden gemeten. Zij is een zaak van het hart. Daarom mag ons persoonlijk geloofsleven zich ook aanpassen aan de samenkomsten van de gemeente. Daartoe behoort ervoor te bidden, dat de Heer de broeder leidt, opdat zich Zijn zegen ontvouwen kan. En is het samenkomen tot broodbreking/avondmaal niet de beste gelegenheid, de gedurende de week verzamelde indrukken van de persoon van onze Heer aan God, de Vader, gezamenlijk te brengen? Dat die gedachtenis van onze Heer in onze harten leeft, mag juist dan in gemeenschappelijke lofprijzing tot uitdrukking gebracht worden. Hem komt toe onze gehele toewijding en overgave.
“WANT WAAR TWEE OF DRIE VERGADERD ZIJN TOT MIJN NAAM, DAAR BEN IK IN HET MIDDEN VAN HEN” (Matth. 18:20).
* De aanhalingen uit het Oude Testament komen uit de pas uitgekomen Herziene Staten Vertaling.
Hartmut Mohnke; © Folge mir nach
Geplaatst in: Gemeente
© Frisse Wateren, FW