Inleiding
Beste lezer, het is de tijd van Pasen. Een tijd waarin veel mensen bezig zijn met het voorbereiden van de Paasmaaltijd of het plannen van leuke uitjes voor het gezin. Pasen is immers een feestdag en, het woord zegt het al, moet gevierd worden. Misschien heb jij ook wel plannen voor Pasen. Gezellig een dagje uit met het gezin, naar de meubelboulevard, de Paasshow bij het autobedrijf, paaseieren verstoppen en zoeken met de kinderen, naar een uitvoering van de Mattheüs Passion of naar de kerk. Een paar dagen om lekker te genieten en goed te eten, want zeg nou eerlijk: een goede Paasmaaltijd hoort er bij toch? Weet jij ook waarom Pasen zo’n feest is en waarom wij er zo van mogen genieten? De geschiedenis van Pasen is er één die zich kenmerkt door bovenmenselijk lijden, van eenzaamheid, verlatenheid, verdriet, dood maar ook het leven. Dat kan toch geen feest zijn? Of toch wel? Misschien ben je gelovig en ken je het Paasverhaal en kun je zo opnoemen wat er gebeurde. Misschien heb je nog nooit van Jezus gehoord of heb je wel van Hem gehoord, maar nooit écht begrepen of er over nagedacht wie Hij is? Mag ik je dan meenemen 2000 jaar terug in de geschiedenis, naar een Paasmaaltijd die écht heel bijzonder was en waar ons Paasverhaal begint en van waaruit we op reis gaan om veel bijzonderheden te ontdekken in het Paasverhaal? Denk je dat je het verhaal al lang kent of denk je dat het geen mooi verhaal is? Lees dan zeker verder en je zult verrast en ontroerd worden!
De groene cursieve gedeelten zijn bedoeld voor de lezer die reeds bekend is met het Paasverhaal.
De Paasmaaltijd in de bovenkamer
Het zijn de voorbereidingen voor het Pascha, wanneer Jezus met Zijn discipelen Jeruzalem binnengaat. Met Pascha herdenken de Joden de uittocht uit Egypte, honderden jaren daarvoor. Het is de eerste dag van het feest en morgen zullen de laatste voorbereidingen plaatsvinden voor de Sabbat (zaterdag). Die avond lag Jezus met de twaalf discipelen aan tafel. Het is dat moment, tijdens de maaltijd, dat Jezus te kennen geeft dat één van hen Hem zal verraden, namelijk diegene die samen met Hem zijn hand in de schotel heeft gedoopt. Jezus neemt een brood en na de zegen uitgesproken te hebben zegt Hij: “dit is Mijn lichaam”. Daarna neemt Hij de beker en na de dankzegging zegt Hij: “Drinkt allen daaruit. Want dit is mijn bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.” Na het brood gegeten en de wijn gedronken te hebben, geeft Jezus aan niet meer van de wijn te drinken totdat die dag aanbreekt dat Hij het zal drinken in het Koninkrijk van Zijn Vader (Mattheüs 26:17-29).
Het bijzondere is dat er twee maaltijden gehouden worden. Een “normale” maaltijd en de instelling van het avondmaal. Zie Mattheüs 26:23 waar staat: “Hij nu antwoordde en zei: Hij die zijn hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij overleveren.” Vervolgens wordt het avondmaal ingesteld in de verzen 26-29. Zie ook Johannes 13:21-30. Dit Schriftgedeelte laat duidelijk zien dat Jezus het stuk brood aan Judas geeft en dat de satan in Judas voert, nadat Judas het stuk brood aanneemt. Jezus doorziet hem volkomen en maant hem openlijk om met spoed datgene te doen hij wil doen: namelijk Jezus verraden en uitleveren aan de hogepriester en zijn medestanders. Na het aannemen van het brood verlaat Judas hen. Dan staat er in Johannes 13:30 uitdrukkelijk: “En het was nacht”. Het is dus letterlijk nacht als Jezus de maaltijd houdt met Zijn discipelen. Daarnaast is het ook figuurlijk/geestelijk nacht, want niet lang daarna zullen alle wereldlijke en religieuze machten samenspannen om Jezus te arresteren en onmenselijk te laten lijden. In het hart van Judas is het op dat moment reeds nacht. Stel je voor: je hebt veel wonderen, tekenen en onderricht mogen ontvangen van Jezus. Hij heeft Zich geopenbaard als Gods Zoon en in volkomen perfectie en liefde gehandeld in alles. En toch: je hart is er koud onder en je gelooft niet daadwerkelijk dat Hij Gods Zoon is, de beloofde Messias, Immanuël, Zoon des Mensen. Zo was Judas. En hij gaat heen in de nacht naar de hogepriester en het Sanhedrin (de Joodse raad) om Jezus uit te leveren.
Vervolgens lezen we in Mattheüs 26:26-28: “Terwijl zij nu aten, nam Jezus brood en nadat Hij had gezegend, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en zei: Neemt, eet, dit is Mijn lichaam. En Hij nam de drinkbeker, en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die en zei: Drinkt allen daaruit. Want dit is mijn bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.” Om twee redenen zien we dat de instelling van het avondmaal plaatsvindt nadat Judas hen reeds verlaten heeft.
Ten eerste staat er in vers 23 dat een discipel zijn hand samen met Jezus in zal dopen in de schotel. Bij de instelling van het avondmaal is hiervan geen sprake. Eerst deelt Jezus het brood uit nadat dit brood gezegend is door Hem. Vervolgens dankt Hij voor de beker en laat deze rondgaan.
De tweede reden is van nog veel meer belang. De sleutel ligt in de betekenis van de verzen 26-28. Het brood en de beker zijn tekenen van het nieuwe verbond. In vers 29 geeft Jezus aan, niet meer met hen van de vrucht van de wijnstok te drinken tot de dag dat Hij samen met hen in het koninkrijk van Zijn Vader is. Nadat Judas in het voorgaande stuk het brood heeft aangenomen, voert de duivel in hem. Dat betekent dat Judas nooit deel aan dit koninkrijk kan hebben en ook geen deel kan hebben aan dit nieuwe verbond. Zou Judas bij de instelling van avondmaal aanwezig zijn, dan zou dit impliceren dat hij hier wél deel aan heeft.
Alvorens we verder gaan is het goed een paar dingen op te merken:
- Het Johannes evangelie is het meest uitgebreid over hetgeen zich in de bovenzaal afspeelt, echter het moment dat Jezus het avondmaal instelt, wordt niet expliciet genoemd;
- Het Johannes evangelie vermeldt als enige evangelie een heel aantal zaken die Jezus aan de discipelen verklaart en openbaart in de bovenzaal (hoofdstuk 14 t/m 17). Het voert nu te ver om hier uitvoerig op in te gaan, maar deze gedeelten geven veel inzichten in het werk van Jezus als Zoon, God als Vader en de Heilige Geest als Trooster. Als de Heer het wil, zullen we hier in latere beschouwingen nog op terugkomen. Twee verzen wil ik hier echter nu al uitlichten, omdat deze van belang zijn voor het verdere van deze beschouwing. Het betreft de verzen 3 en 4 van hoofdstuk 17: “En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus die U hebt gezonden. Ik heb U verheerlijkt op de aarde, terwijl ik het werk heb voleindigd dat U Mij te doen hebt gegeven;”
De hof van Gethsémané
Na het vertrek van Judas, de instelling van het avondmaal en het onderricht, vertrekt Jezus met Zijn discipelen naar de hof van Gethsémané op de Olijfberg. Daar aangekomen laat hij het merendeel van de discipelen achter om verderop te gaan bidden. Daarbij vraagt hij Petrus en de zonen van Zebedeüs (Johannes en Jakobus) om met Hem mee te gaan. Het is op dat moment dat Jezus zeer bedroefd en angstig wordt en Hij vraagt hen met Hem te waken (Mattheüs 26:36-38).
Het is goed voor ons te beseffen wat dit betekent. Jezus werd bedroefd en beangst. Bedroefd omdat de gemeenschap met God als God (en niet God als Vader!!) verbroken zou worden, door het lijden dat voor Hem in het vooruitzicht ligt. Beangst omdat Jezus weet dat Hij ook voor de zonden moet sterven en voor ons tot zonde gemaakt moest worden (2 Korinthe 5:21). Daardoor zal Jezus rechtstreeks in contact komen met de zonde, iets wat tot dat moment nog nooit is gebeurd. Hij is immers de Zondeloze Zoon van God, de Alpha en de Omega, het Woord dat vlees geworden is. Hij weet ten volle wat het lijden en het oordeel inhoudt dat over Hem heen zal komen in de uren hierna.
Jezus werpt zich iets verderop op Zijn aangezicht en bidt: “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker Mij voorbijgaan; echter niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt.” (Mattheüs 26:39). Dit is een bijzonder gebed. Zie hoe Jezus hier de angst tentoonspreidt om niet meer met God in gemeenschap te zijn en met de zonde in aanraking te komen. Deze angst staat hier op de voorgrond. Maar ondanks die angst, wil Jezus toch de wil van de Vader vervullen. Dat blijkt wel uit de slotzin van het gebed.
Jezus is zo bang dat er een engel uit de hemel verschijnt om Hem kracht te geven. Hij wordt dodelijk beangst en bidt nog vuriger. Zijn zweet wordt als bloeddruppels die op de aarde vallen (Lucas 22:41-44). Veel mensen leggen uit dat dit figuurlijk bedoeld is, echter de wetenschap leert dat er medische omstandigheden zijn waardoor een mens daadwerkelijk bloed kan zweten. In het geval van zeer grote (dodelijke) angst, kunnen de bloedvaten in het weefsel wijder worden. Hierdoor worden er kleine hoeveelheden bloed afgescheiden uit de poriën samen met zweet. Het is goed om te beseffen wat voor angst Jezus hier ervaart. Letterlijk doodsangst.
Vervolgens gaat Hij terug naar de drie discipelen en treft hen slapend aan. Een tweede maal werpt Jezus zich iets verderop op Zijn aangezicht en bidt dan: “Mijn Vader, als deze niet kan voorbijgaan tenzij Ik hem drink, moge uw wil gebeuren” Na dit gebed keert Hij wederom terug naar de drie discipelen om hen wederom slapend aan te treffen. Een derde maal gaat Hij iets verderop bidden en spreekt hetzelfde gebed uit. (Mattheüs 26:40-46). Ook dit gebed is heel bijzonder omdat hier niet de angst van Jezus centraal staat, maar Zijn wil om geheel volkomen de wil van de Vader te vervullen.
Na het gebed gaat Jezus terug naar de drie discipelen en keert met hen terug naar de overige 8 discipelen. Op dat moment komt een grote groep soldaten, overpriesters en gewapende dienaars van de hogepriester (de tempelpolitie) onder leiding van Judas om Hem te arresteren (Mattheüs 26:47, Lucas 22:52 en Johannes 18:3). Alleen de groep soldaten vormen bij elkaar al 600 mannen. Er wordt namelijk gesproken over een afdeling/cohort soldaten. Een dergelijke afdeling/cohort betreft een tiende deel van een legioen (een legioen bestaat uit 6000 mannen). Judas heeft met de groep gewapende mannen afgesproken, dat ze diegene moeten arresteren die hij een kus geeft (Mattheüs 26:48-50). In het Midden-Oosten in die tijd was het heel gebruikelijk om vrienden met een vriendschappelijke kus te begroeten. Hoe hypocriet van Judas!
Wanneer Judas Jezus kust, vraagt Jezus aan de groep mannen: “Wie zoeken jullie”. “Jezus de Nazoreeër zoeken wij” is het antwoord. “Ik ben het”, zegt Jezus, en met die verklaring van Zijn Persoon valt de gehele groep mannen op de grond van angst (Johannes 18:4-8a). Stel je eens voor hoe dat eruit moet zien en wat voor kracht daar vanuit gaat. Het is niet een kleine groep mannen met knuppels en zwaarden die daar op de grond vallen van angst bij de openbaring van Zijn naam, maar juist een groep van 600 goed getrainde, geharde en bewapende Romeinse soldaten! Allen vallen zij in angst op de grond, midden in de nacht in de hof van Gethsémané.
Ter illustratie: een Romein in vol ornaat.
In de volle liefde en bewogenheid zoals we Jezus kennen, vraagt Hij aan de groep mannen om alleen Hem te arresteren en Zijn discipelen te laten gaan (Johannes 18:8-9). Op het moment dat de groep mannen Jezus wil arresteren, springt Petrus tussenbeide. Petrus trekt zijn zwaard en hakt het oor van Malchus af. Direct komt Jezus tussenbeide, laat Petrus het zwaard weer in de schede stoppen en geneest het oor van Malchus door slechts de wond met Zijn handen aan te raken (Mattheüs 26:52-54, Markus 14:47, Lukas 22:49-51 en Johannes 18:10-11). Wat een wonderen zien wij hier gebeuren! Eerst vallen honderden mannen in angst op de grond bij het horen van Zijn naam, dan geneest Hij wonderbaarlijk het oor van deze Malchus. Dan zou je toch denken dat er wel een heel bijzonder en wonderlijk Persoon voor je staat? Zo iemand arresteer je niet, maar daar zou je toch meer van willen weten en door onderwezen willen worden? Toch? Niets is minder waar voor deze groep mannen. Vervuld met haat arresteren ze Jezus en Hij laat zich zonder tegenstand meenemen. “de drinkbeker die de Vader Mij heeft gegeven, zou Ik die soms niet drinken?” (Johannes 18:11b) en “Als tegen een rover bent u erop uitgegaan met zwaarden en stokken? Toen Ik dagelijks bij u was in de tempel, hebt u de handen niet naar Mij uitgestoken; maar dit is uw uur en de macht van de duisternis” (Lucas 22:52b-53, zie ook Mattheüs 26:55-56 en Marcus 14:48-49). En dan, als Jezus wordt weggevoerd, vluchten alle discipelen (Mattheüs 26:56).
De rechtszaak (deel 1) – voor Annas
Midden in de nacht wordt Jezus weggevoerd vanuit de hof van Gethsémané naar Annas, de voormalig hogepriester (Johannes 18:13). In die dagen wordt de hogepriester niet meer aangesteld op basis van erfopvolging door het geslacht van Aäron, maar wordt de hogepriester aangewezen door de Romeinse gouverneur. Annas is 7 jaar hogepriester geweest, maar nu is het zijn schoonzoon Kajafas die door de Romeinse gouverneur is aangewezen als de hogepriester. Hoewel Annas dus feitelijk gezien geen hogepriester meer is, wordt hij door het volk wél als hogepriester beschouwd. Hij heeft in het Sanhedrin nog veel macht en invloed. Bij alle belangrijke zaken wordt hij nog geraadpleegd. Dit blijkt wel uit het feit dat op dat moment al zijn 5 zonen ook hogepriester zijn geweest of dit in de toekomst nog zullen worden.
Annas ondervraagt Jezus over twee dingen: Zijn onderricht en Zijn discipelen (Johannes 18:19). Annas wist dat hij eigenlijk geen enkele aanklacht had tegenover Jezus. Jezus antwoordt hem dan ook naar waarheid, maar niet zoals Annas gehoopt had. Annas wil duidelijk uit Jezus’ eigen mond iets horen, wat hij kan gebruiken om Hem te veroordelen. Hoe sluw! Maar Jezus antwoordt met zeer veel wijsheid en bescheidenheid. Heeft Hij ooit in het verborgene onderricht gegeven? Nee, altijd in alle openheid in de synagoge en in de tempel waar de Joden samenkomen (Johannes 18:20). Dan stelt Hij de vraag terug aan Annas: “Waarom vraagt u Mij? Vraag hun die hebben gehoord wat Ik tot hen heb gesproken; zie, dezen weten wat Ik heb gezegd.” (Johannes 18:21). Ondanks Zijn eerlijk antwoord krijgt Hij als dank een klap in het gezicht van één van de dienaren van Annas. Hoe is Zijn antwoord? Woede, oordeel, een machtig wonder? Nee, Hij ondergaat de mishandeling en vraagt slechts: “Als Ik verkeerd heb gesproken, getuig van het verkeerde; maar als Ik goed heb gesproken, waarom slaat u Mij?”. Annas beseft hier heel goed, dat er niets is dat hij tegen Jezus kan inbrengen. Zijn opties zijn uitgespeeld. Daarom stuurt hij Jezus door naar Kajafas (Johannes 18:22-24).
Wordt DV vervolgd.
J. Wevers
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW