18 jaar geleden

Het Mattheüs-evangelie (1)

 “Geslachtsregister van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham” (Mattheüs 1:1).

 

De volgorde van de Bijbelse boeken zoals wij ze in onze Bijbel vinden, zijn niet geïnspireerd, dat betekent door God op bovennatuurlijke wijze ingegeven. Toch kunnen we de plaats van bepaalde boeken goed begrijpen. Ook dat wij het het Mattheüsevangelie als eerste boek van het Nieuwe Testament ingedeeld vinden, is duidelijk. Want Mattheüs sluit meer dan de andere evangelisten aan op het Oude Testament. Hij stelt de Heer Jezus als de lang verwachte Koning voor als Messias, waarop tenminste het gelovige deel van het volk Israël wachtte1.

Jezus Christus, de koning van Israël

Het grote onderwerp van het evangelie van Mattheüs is ook: Jesus-Christus, de door God gegeven Messias voor het volk lsraël2. Daarbij past dat de schrijver zelf een Jood is – Lukas was bijvoorbeeld geen Jood. En Mattheüs was niet een of ander jood, hij was tollenaar – dus douanebeambte. Daarmee ondersteunde hij de vreemde heerschappij van Rome, want Israël was toen een deel van het Romeinse Rijk. Nu echter zou Mattheüs een boek schrijven over de ware heerser van Israël, de Heer Jezus.

Reeds het eerste hoofdstuk maakt deze aanspraak duidelijk. De Heer Jezus wordt als “Zoon van David” en “Zoon van Abraham” beschreven. Iedere Jood – en ieder die het Oude Testament gelezen heeft – weet dat David koning in Israël was. De zoon van David was de grote koning Salomo. En met deze beide koningen wordt de Heer Jezus hier in verbinding gebracht – als de eigenlijke erfgenaam van David. Later zou de Heer Jezus nog duidelijk maken, dat Hij niet alleeen Zoon, maar zelfs de Heer van David is (hoofdstuk 22:41-46).

Maar de Heer Jezus is ook de “Zoon van Abraham”, aan wie God al Zijn beloften gegeven had. En deze beloften zouden in Izaäk vervuld worden. Ook hier wordt de Heer Jezus dus als de eigenlijke drager van de beloften van God aan Zijn volk Israël, de nakomelingen van Abraham en Izaäk, genoemd3.

En ook het geslachtsregister van Jezus maakt zijn aanspraken ten aanzien van de koningskroon en de beloften duidelijk. In reeksen van 3 x 14 geslachten wordt de afstamming van Jezus tot op David en Abraham aangegeven.

Jezus Christus en Zijn beschrijving in het Mattheüs-evangelie

Het Mattheüs-evangelie omvat 28 hoofdstukken. In de eerste 12 vinden wij, dat de Heer Jezus als de beloofde koning naar Zijn volk komt, om het tot God terug te brengen. Maar het volk Israël wil Hem niet aannemen. Dat heeft betrekking op zowel de leidende klasse van het volk in haar verschillende religieuze en politieke groeperingen (de hogepriester, schriftgeleerden, farizeeën en sadduceeën), als ook op het eenvoudige volk.

Daarom trekt de Heer Jezus zich (vanaf hoofdstuk 13) van het joodse volk terug, om nu ook voor de andere volken redding en genade aan te bieden. Hij wordt vanaf dit tijdpunt als de door Zijn volk verworpene getoond. Karakteristiek is het begin van dit hoofdstuk: “En op die dag ging Jezus uit het huis en ging zitten bij de zee” (vers 1). Hier konden de joden en niet-joden zich rondom Hem verzamelen, om Zijn boodschap van genade te horen.

In het slothoofdstuk van het evangelie wordt – zoals ook in de andere evangeliën4 – de kruisiging en de opstanding van Jezus geschilderd (vanaf hoofdstuk 26). Zeer opvallend is, dat we de hemelvaart van de Heer Jezus in dit boek niet vinden. Hij zegt tegen Zijn discipelen: “En zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de eeuw” (28:20). Hem is alle macht gegeven in hemel en op aarde (28:18). Mattheüs benadrukt nu, dat de Heer Jezus deze macht op aarde uitoefent, doordat Hij de discipelen kracht voor de zendingsopdracht toeschrijft. Hij zou in hun midden en door hen werken, ook wanneer Hij niet lichamelijk op aarde zou zijn. Zij zouden Zijn tegenwoordigheid zo duidelijk merken alsof Hij in hun midden was.

Jezus Christus en het koninkrijk der hemelen

Nu is Jezus Christus in de hemel. En van de hemel uit oefent Hij gezag en autoriteit uit. Mattheüs noemt deze regeringsvorm “koninkrijk der hemelen”. En alleen Hij gebruikt dit begrip.

Dat God een rijk bezit, waarin Hij regeert en heerst, was al in het Oude Testament bekend. “Zij zullen de heerlijkheid van Uw Koninkrijk vermelden, en Uw mogendheid zullen zij uitspreken” (Psalm 45:11). Ook de profeet Daniël heeft op verschillende plaatsen daar al op gewezen. Op deze wijze verwachtten de gelovige joden ook, dat God door Zijn Messias het koninkrijk openlijk zou oprichten.

Nu was de Heer Jezus op aarde gekomen, en de gelovigen erkenden in Hem de Koning (vergelijk bijvoorbeeld Johannes 4:29). Ookk Zijn discipelen rekenen vast ermee, dat Jezus het koninkrijk van God op aarde zou oprichten: “En wij hoopten, dat Hij degene was die Israël verlossen zou” (Lukas 24:21) en onder deze verlossing werd ook een politieke bevrijding verstaan.

Maar het volk kIsraël wilde Jezus niet als Koning hebben. Zij verwierpen Hem en nagelden Hem aan het kruis. Toch heeft God de gedachte aan Zijn rijk niet opgegeven. En Hij zal Zijn heerschappij niet alleen in de toekomst verwerkelijken! Reeds nu heeft Hij Zijn rijk hier op aarde maar op een geheimzinnige wijze. Dit alles vat Mattheüs samen met de uitdrukking “koninkrijk der hemelen”.

De heerser, de Koning, is afwezig. Hij is nu in de hemel en regeert van daaruit. Zijn rijk heeft daarbij een hemels karakter – het is niet aards, niet van deze wereld. Maar het blijft voorlopig waar: Zijn heerschappij wordt nu door diegenen geaccepteerd, die Hem als Redder en Heer in hun leven aangenomen hebben.

Wordt D.V. vervolgd.

NOTEN:
1. Dit gelovige deel van het volk wordt in de Bijbel vaker “overblijfsel” genoemd. Het was en is niet meer het gehele volk, wat zich aan de geboden van God onderwerpt, maar slechts een deel – een overblijfsel. Dit gaf met betrekking op het volk Israël (vergelijk bijvoorbeeld Jesaja 1:9; Micha 2:12), maar ook vandaag worden tenslotte diegenen, die in de Heer Jezus geloven, een overblijfsel genoemd. Want er zijn er velen die zich Christen noemen, maar slechts weinigen die wie achter deze belijdenis ook waar geloof staat. En in de toekosmt zal niet het hele volk Israël zich tot de Heer Jezus bekeren, maar slechts een deel van het volk – het overblijfsel (Romeinen 9:27). Maar voor God staat het overblijfsel met het oog op voorrechten en verantwoording voor het gehele volk. Deze gedachten vinden we steeds weer in de Bijbel, onder andere ook in Romeinen 11:26.
2. Op deze plaats zal niet verder worden ingegaan, dat er overeenstemmingen zijn tussen de vier bloedige offers in het Oude Testament (in het bijzonder in Leviticus 1-5) en de beschrijving van onze Heer Jezus in de evangeliën. Het evangelie naar Mattheüs toont ons het sterven van onze Meester vooral in overeenstemming met het karakter van het schuldoffer.
3. Voor het overige heb ik de indruk, dat deze beide titels tegelijk twee heerlijkheden aanduiden, die we in het Nieuwe Testament vinden: De Heer Jezus is de door God beloofde Koning (Davids Zoon), maar Hij is ook de eeuwige Zoon van God, Die leven in Zichzelf bezit. Wordt dit misschien door de verwijzing aangeduid, dat Hij Abrahams Zoon is?
4. Op deze plaats zij er kort op gewezen, dat men het evangelie naar Mattheüs, Markus en Lukas ook de “synoptische” evangeliën noemt, omdat ze nogal een soortgelijke opbouw hebben. Ze beschrijven in meer of minder chronologische volgorde de woorden en daden van onze Heer en tonen aan, dat de Heer Jezus langzamerhand verworpen werd. Johannes daarentegen heeft een heel ander gezichtspunt. Hij noemt maar zeer weinig daden van de Heer, maar in plaats daarvan een hele reeks van gesprekken, die wij in geen van de andere drie evangeliën vinden. Verder wordt de Heer Jezus in het Johannes-evangelie van begin af aan als de Verworpene voorgesteld.

Manuel Seibel, © Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW