2 Samuel 7
David wil voor God een huis bouwen
De ark van het verbond is nu in Jeruzalem en staat in een tent (2 Sam. 6:17). Nu heeft David al een volgende wens: hij wil een huis voor God bouwen. Deze wens was ongetwijfeld goed (1 Kon. 8:18), en toch is het niet hij die het huis moet bouwen, maar zijn zoon Salomo. Salomo zal “zijn werk aannemen.”
David bouwt geen huis voor God. Maar God bouwt een huis voor David! Geen huis van hout en steen – maar God zou hem nakomelingen en koningschap voor eeuwig geven (vs. 11,16).
David wordt overweldigd door de genade van God. Hij neemt plaats voor de Heer. Opnieuw wordt zijn nederigheid getoond, die hem bij vele andere gelegenheden heeft gekenmerkt (verg. Ps. 131:1; 1 Sam. 17:46; 1 Sam. 24:10; 1 Sam. 30:23; 2 Sam. 15:32).
In zijn gebed …
- Prijst hij de vrije genade van God (2 Sam. 7:18-23);
- verheft hij de grootheid van God (vs. 22);
- noemt hij de speciale goedheid van God voor Zijn volk (vs. 23);
- vertrouwt hij op de belofte van God (vs. 25);
- toont hij zijn verlangen om God te verheerlijken (vs. 26);
- vraagt hij of God naar Zijn woord wil handelen en zijn huis wil zegenen (vs. 27-29).
Bidden wij ook in deze geest? Hebben wij de genade en grootheid van God voor ogen? Heeft het volk van God een plaats in onze gebeden? Kennen en vertrouwen wij op de beloften van God? Willen wij, dat God verheerlijkt wordt? Bidden wij intensief voor God om ons huis te zegenen?
Gerrid Setzer; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 02.02.2010.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW