1 Samuel 26
David ontmoet Saul bij de heuvel van Hachilah
Saul is weer op weg om David te doden. Drieduizend soldaten vergezellen de jaloerse koning van Israël. Terwijl Saul in het wagenkamp slaapt, gaan David en Abisaï het legerkamp binnen en gaan op Saul af. Abisaï weet uit ervaring, dat David Saul niet zou doden, dus stelt hij voor om het zelf te doen (1 Sam. 26:8). Zou Saul niet hetzelfde doen als David slapend en hulpeloos voor hem lag? Maar David, die zich herinnert hoe God Nabal sloeg (1 Sam. 25), staat het niet toe. De waterkan en de speer worden bij Saul weggenomen.
Wanneer David op veilige afstand is, roept hij naar Sauls legeraanvoerder, Abner. Wie is werkelijk de vriend van de koning? Abner, die niet over Saul waakte, of David, die Saul weer spaarde? Wie heeft het verdiend, om te sterven?
Dan komt Saul tussenbeide en spreekt David aan. David noemt zichzelf een vlo (die van plaats naar plaats springt) en een patrijs (een ongevaarlijke vogel). Waarom achtervolgde Saul hem nog steeds? Saul bekent (oppervlakkig) zijn schuld en zegt dan: “Gezegend ben je, mijn zoon David! Wat je ook doet, je zult ertoe in staat zijn” (1 Sam 26:25). Dit waren Saul’s laatste woorden aan David! Ze maken duidelijk dat Saul tegen beter weten in tegen David streed. Hoe ernstig is het om tegen Gods bedoelingen te strijden!
De wegen van Saul en David gaan uit elkaar (vs. 25). Voor altijd.
Gerrid Setzer; www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 11.12.2009.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW