Vervolg bijbelgedeelte: Johannes 3 vers 11-21
“En niemand is opgevaren in de hemel, dan Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen <die in de hemel is>” (vs. 13)
Zijn Henoch en Elia niet ook opgevaren naar de hemel? Wel, zij werden levend opgenomen, maar er zijn nog steeds grote verschillen met wat hier over de Heer Jezus wordt gezegd. Henoch werd opgenomen (Hebr. 11:5), en Elia werd weggenomen van Elisa (2 Kon. 2:10), beiden handelden niet in eigen kracht – maar de Heer Jezus is Zelf opgevaren naar de hemel. En Hij is Dezelfde die eerder ook is afgedaald. Het feit dat Hij de Zoon des mensen is, doet niets af aan Zijn Godheid, Hij is in de hemel. Ook hier stuiten we op de grenzen van ons bevattingsvermogen als we Hem voor ons hebben, die God en tegelijkertijd Mens in één persoon is. We kunnen wel onderscheid willen maken tussen deze twee kanten, maar we mogen ze nooit van elkaar scheiden!
Dit vers stelt ons een viervoudige heerlijkheid van de Heer Jezus voor:
- Hij is opgevaren naar de hemel: deze heerlijkheid wordt Hem hier al toegekend, hoewel het historisch nog niet gebeurd was; het onderscheidt Hem van ieder ander mens, zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament – mensen worden opgenomen, maar Hij is opgevaren door de kracht van Zijn eigen heerlijkheid.
- Hij daalde neer uit de hemel: dit brengt ons terug naar Johannes 1 vers 14; omdat Hij neerdaalde uit de hemel, kon Hij hemelse dingen, het hemelse, verkondigen. Maar Hij daalde niet alleen uit de hemel neer om dit te doen, maar ook om hier op aarde te sterven en zo de mensen deze hemelse dingen te kunnen schenken.
- Hij is de Zoon des mensen: de Heer Jezus is, zonder ooit op te houden God te zijn, waarachtig Mens geweest op deze aarde – God en Mens in één persoon. En Hij zal altijd de Zoon des mensen blijven en Hij zal altijd in de hemel zijn, eeuwig! Toen de Heer Jezus uit de hemel neerdaalde, was Hij nog niet de Zoon des mensen; Hij was in de gestalte van God en maakte Zichzelf tot niets (Fil. 2:6,7) en is toen pas de mensen gelijk geworden toen Hij uit een vrouw geboren werd (Gal. 4:4).
- Hij is in de hemel; was er op het moment, dat de Heer Jezus op aarde was, een Mens in de hemel? We zien opnieuw, dat deze unieke Persoon niet deelbaar of scheidbaar is, het is één Persoon; Degene die de eeuwige God is, is tegelijkertijd de Zoon des mensen, hier op aarde en in de hemel. Op het moment dat Hij zichtbaar voor Nicodémus stond, was Hij tegelijkertijd in de hemel. In deze zin gebruikt de Heer Jezus ook herhaaldelijk de woorden waar Ik ben in dit evangelie (Joh. 7:34,36; 12:26; 14:3; 17:24): Hij is daar tegelijkertijd in de heerlijkheid die Hij nooit heeft verlaten.
Het is verbazingwekkend, dat dit vers niet begint met het neerdalen van de Heer Jezus uit de hemel, wat chronologisch gezien de gebeurtenis was die voorafging aan Zijn hemelvaart. Misschien werd Nicodémus hier herinnerd aan Spreuken 30 vers 4, waar we al een zekere toespeling op deze gebeurtenis vinden (verg. ook Ef. 4:8-10). In deze passages vinden we altijd dezelfde volgorde, eerst de hemelvaart en dan het neerdalen.
De Heer Jezus spreekt abstracte grondbeginselen, zoals vaak het geval is in het Johannes-evangelie. De hemelvaart gebeurde natuurlijk later, maar Hij wil laten zien dat Hij na het volbrachte werk zou opvaren naar Zijn Vader. En dit opvaren naar Zijn Vader heeft zijn basis in het feit, dat Hij eerder is afgedaald. De Heer spreekt hier over Zichzelf en zegt profetisch iets over Zichzelf, dat pas zou gebeuren als Hij het werk had volbracht.
In Johannes 1 vers 49-51 hadden we al gezien, dat de titel Zoon des mensen iets groters is dan Koning van Israël. Koning van Israël was Hij als de Zoon van God, als de Gezalfde (Ps. 2:6,7); en deze kant behoorde tot het aardse, waarover de Heer hier tot Nicodémus spreekt. De heerlijke kant van Zijn persoon als de Zoon des mensen beschrijft Zijn meer uitgebreide positie en behoort tot het hemelse, wat zij niet konden begrijpen.
Gods liefde voor de verlorenen – de weg naar het eeuwige leven
We komen nu bij enkele van de belangrijkste verzen in het hele Woord van God. Dit zijn verzen die we goed kennen, ze spreken over de liefde van God die het verlorene achterna gaat. En deze liefde van God wordt niet alleen getoond aan degenen die tot het Joodse volk behoorden, maar ze is onbeperkt gericht op de hele wereld, op “een ieder die in Hem [de Heer Jezus] gelooft.” Er was een enorme verandering, een keerpunt in het handelen van God met Zijn aardse volk Israël en met de hele wereld. De Zoon van God was gekomen als Messias voor Israël, de Zoon des mensen kwam voor het welzijn van de hele wereld en werd verhoogd aan het kruis. Zijn diepste vernedering was, dat Hij aan het kruis werd verhoogd. Maar op een dag zal elke knie zich buigen voor deze Zoon des mensen.
De verzen 14+15 spelen zich af tegen de achtergrond, dat God licht is, dat Zijn heiligheid en gerechtigheid deze verzoening vereisten. Alleen doordat onze Heer aan het kruis werd verhoogd, waar God Hem tot zonde maakte (2 Kor. 5:21), waar Hij de zonde in het vlees veroordeelde (Rom. 8:3), kon er verzoening plaatsvinden. En vers 16 laat dan de wonderbaarlijke kant van de aard van God zien, dat Hij liefde is.
“En zoals Mozes de slang in de woestijn heeft verhoogd, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die in Hem gelooft <niet verloren gaat> maar eeuwig leven heeft” (vs. 14+15).
Ten eerste spreekt de Heer Jezus nu over de vurige slangen die ooit onder het volk Israël de dood veroorzaakten voor degenen die erdoor gebeten werden. We zien in het verslag in Numeri 21 vers 4-9 dat degenen die door de slangen gebeten waren, tot God riepen, en God was genadig en gebood Mozes om een slang te maken en die op een staak te plaatsen. Mozes maakte een slang van koper en iedereen die gebeten was en naar deze koperen slang keek, werd genezen. De weg naar redding voor de gebeten Israëlieten was dus heel eenvoudig: de verhoogde slang was al van verre zichtbaar, men hoefde er niet naartoe te lopen of te kruipen, men hoefde er alleen maar naar te kijken. Men moest verder niets doen om gered te worden; zo gemakkelijk had God het voor de Israëlieten gemaakt. Zo gemakkelijk is het vandaag voor ieder mens om niet verloren te gaan, maar eeuwig leven te ontvangen.
Dit beeld van de koperen slang toont dus aan de ene kant de eenvoud van het verkrijgen van verlossing, maar het toont ook de exclusiviteit van redding. Er was geen andere manier van redding voor degene die gebeten was. Het had geen zin om de wonden uit te zuigen of te verbinden of om Mozes of iemand anders om hulp te roepen, het had geen zin om de slang die gebeten had te doden of iets anders te doen – er was maar één manier om in leven te blijven – en dat was door naar de koperen slang te kijken.
De Heer Jezus grijpt deze gebeurtenis uit het Oude Testament aan om over Zichzelf te spreken. Hij spreekt nu over het tweede ‘moet’ in dit gesprek met Nicodemus. In vers 7 hadden we bij het eerste ‘moet’ gezien dat het voor ieder mens noodzakelijk is om opnieuw geboren te worden. Bij dit tweede moeten ligt er nu een andere noodzaak voor ons: als de Heer Jezus de Redder zou worden, moest datgene wat in de slang Mozes was voorgespiegeld, in Zichzelf volbracht worden. En de Heer Jezus voldeed aan deze noodzaak. De koperen slang werd op een paal verhoogd, en dit werd ook met de Heer Jezus gedaan. Het koper is een verwijzing naar het oordeel, dat over de Heer Jezus werd uitgevoerd vanwege onze zonden. Als mensen gered wilden worden, niet alleen wedergeboren, maar gered van zonde en schuld, dan moest Hij komen en zonder zonden blijven en sterven aan het kruis. Niemand anders dan de Zoon des mensen zou in staat zijn geweest om dit werk te volbrengen.
De Heer spreekt over Zichzelf als de Zoon des mensen die verhoogd moest worden. Deze verhoging verwijst naar Zijn dood aan het kruis (Joh. 8:28; 12:32,33), die nodig was opdat mensen die in Hem geloven niet verloren zouden gaan, maar eeuwig leven zouden hebben. De verhoging van de Heer Jezus aan het kruis ging gepaard met het zenden van Zijn Zoon door God als verzoening voor onze zonden (1 Joh. 4:10). Dit is waar de verhoogde Zoon des mensen het over heeft, er moest verzoening komen en dat heeft Hij gedaan. De Heer Jezus werd, wat de verantwoordelijkheid van de mens betreft, aan het kruis verhoogd door de hand van de mens. En toch was deze gebeurtenis in alles de raad van God (Hand. 4:27,28). Onze Heiland liet dit met Zichzelf gebeuren om de verzoening van de zonden tot stand te brengen. Aan het kruis komen de noden van de mens, de rechtvaardige eisen van God en de liefde van God samen (Ps. 85:11).
De koperen slang die Mozes had gemaakt en die aan de paal hing als reddingsmiddel, was een beeld van wat er onder hen had gewoed. Het leek aan de buitenkant op die vele kwaadaardige en giftige slangen, maar het had niets kwaads in zich. Dit is precies wat we in de Heer Jezus vinden. Hij kwam in de gelijkenis van het vlees van de zonde (Rom. 8:3), maar de zonde is niet in Hem (1 Joh. 3:5), Hij kende geen zonde (2 Kor. 5:21) en Hij deed geen zonde (1 Petr. 2:22). Hij had de gedaante van een mens, maar Hij was zonder zonde – en als zodanig stierf Hij. De Heiland stierf voor degenen op wie Hij uiterlijk leek en toch was Hij totaal anders, namelijk zonder zonde. Wat een vernedering voor onze Heer, dat Hij Zichzelf op deze manier aan mensen gelijk heeft gemaakt!
Achim Zöfelt, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 14.06.2018. [Samenvatting van Bijbelconferentie]
Geplaatst in: Christendom, Zonde
© Frisse Wateren, FW