Zien, niet meer geloven
De belofte van Jezus zal vervuld worden: Hij zal terugkomen en Zijn eigen volk tot Zich nemen. Laten we nu aan de hand van het Woord van God onderzoeken, wat de gevolgen en resultaten van deze gelukkige gebeurtenis voor ons zullen zijn.
Als verlosten van de Heer Jezus, gewassen in Zijn bloed, door God Zelf gerechtvaardigd, genieten wij nu al vrede met God. Wij staan in Zijn gunst, onze positie voor Hem is volmaakt, het is de positie van Christus Zelf. Wij zijn aangenaam [1] gemaakt in de Geliefde, in Wie wij de verlossing hebben door Zijn bloed (Ef. 1:6-7). Als volmaakt gemaakt, wat het geweten betreft, zijn wij aanbidders die toegang tot het heiligdom hebben. Wij zijn een heilig priesterdom om door Jezus Christus geestelijke offeranden te brengen; een koninklijk priesterschap om de deugden te verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht (zie 1 Petr. 2:5,9).
Maar we bezitten en genieten al deze dingen alleen pas door geloof, hoewel ze werkelijkheid zijn, gebaseerd op het getuigenis van God. Wij hebben deze schat in aarden vaten (2 Kor. 4:7), in zwakheid en onvolkomenheid, die ons hinderen; en wij genieten alleen van deze dingen naar de mate van ons geloof. Maar als de Heer ons tot Zich genomen heeft, dan zullen wij in volkomen bezit en genot van al deze genade ingevoerd zijn. Wij zullen niet langer door geloof wandelen, maar door aanschouwen; wij zullen niet langer onduidelijk zien, zoals door een spiegel, maar van aangezicht tot aangezicht (1 Kor. 13:12).
Wij zullen ten volle genieten van het geestelijke en goddelijke leven met volmaakte capaciteiten in het opstandingslichaam, dat de apostel een geestelijk lichaam noemt, dat wil zeggen alleen doordrenkt met het leven van de Geest. Wij zullen de Heer zien zoals Hij is en aan Hem gelijk zijn (1 Joh. 3:2), en in die gelukkige toestand zullen wij voor altijd bij Hem zijn. Is dat niet het antwoord op de verlangens en genegenheden van ons vernieuwde hart?
De gemeente in de hemel
De Openbaring, dit geheel profetische boek, heeft voornamelijk betrekking op de vervulling van Gods wegen betreffende de aarde, om de heerschappij van Zijn Zoon te vestigen. Tegelijkertijd toont het ons, in tegenstelling hiermee, het bijzondere deel van de gemeente hierboven, nadat het ons voor ogen gesteld is, hoe de gemeente met haar verantwoordelijkheid op aarde overeenkomt. Met het oog op het smartelijke schouwspel dat de gemeente hier op aarde biedt, en het einde dat het belijdende christendom wacht – om uit de mond van de Heer te worden gespuugd (Openb. 3:16) – hoe vertroostend is het om Gods doel met betrekking tot het geheimenis, dat door de eeuwen heen in Hem verborgen was, in de hemelse oorden vervuld te zien! Wij mogen daar de gemeente aanschouwen, volgens de wens van de Heer altijd bij Hem, verenigd met Zijn heerlijkheid en Zijn heerschappij. In afwachting van deze heerschappij zal zij vanuit de hemel met de grootste belangstelling volgen, wat er hier op aarde gebeuren zal om de oprichting van het koninkrijk te bewerkstelligen, en in het bijzonder met betrekking tot de lijdende en vervolgde heiligen van deze tijdsperiode hier op aarde!
Openbaring begint, om zo te zeggen, met het lied van lof en triomf, dat weerklinkt vanuit het hart van de gemeente, wanneer zij in de persoon van de trouwe Getuige, de Eerstgeborene van de doden, de Overste van de koningen van de aarde, Hem voor haar ziet, Wiens liefde zij kent, haar machtige Verlosser. Zij prijst het gezegende deel, dat Hij haar heeft gegeven en verheft Zijn Naam: “Hem die ons liefheeft”, zegt zij, “en ons van onze zonden heeft verlost door Zijn bloed, en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in <alle> eeuwigheid! Amen” (Openb. 1:5-6). De heiligen zijn het voorwerp van de liefde van Christus in het verleden, het heden en de toekomst. Zijn liefde voor hen is geopenbaard, door haar geschikt te maken voor de verheven positie, die Hij hun tot verheerlijking van God, Zijn Vader, geven wilde – de positie van koningen en priesters – zoals Hijzelf Koning en Priester is. Het toekomstige tijdperk zal het tonen en de heiligen zullen Hem eer geven.
Als koningen en priesters voor de troon van God
In het vierde hoofdstuk zien we deze heiligen, dit koninklijk priesterdom, op de plaats waartoe het bloed van Jezus, dat hen van hun zonden gewassen heeft, toegang gaf. U bent niet meer alleen gered in hoop, maar geniet van de volledige omvang van de verlossing. Als opgestane of veranderde, zijn zij nu verheerlijkt; zij dragen het beeld van de Hemelse (1 Kor. 15:49) en zitten in de hemel waar zij voorheen alleen “in Christus” waren. Doortrokken van goddelijke wijsheid, het karakter van Christus dragend, de “Oude in dagen”, begrijpen en genieten zij volledig van de dingen die zij bezitten, en hebben zij verstand van de bedoelingen en wegen van God, die zich voor hun ogen ontvouwen. Zij kennen niet meer alleen ten dele (1 Kor. 13:12)[2]; het volmaakte is gekomen, wat ten dele was, is weggedaan: zij kennen nu volledig, zoals zij gekend zijn. Zij zitten op tronen, want zij zullen als Christus en met Christus regeren, nadat ze met Hem geleden hebben.
Zij bevinden zich in de tegenwoordigheid van God, de Schepper en Rechter. Bliksemstralen en stemmen en donderslagen gingen van de troon uit, waarop in Zijn heerlijk Iemand zit, wiens Naam de ziener niet noemt en die wonderbaar is. Maar zij zijn zonder angst. Zij kennen Hem die op de troon zit; het is God die hen liefheeft. Zij zijn op de plaats, waar geen angst is. Gouden kronen, symbolen van goddelijke gerechtigheid, zijn op hun hoofd; zij zijn bekleed met witte kleren, de gerechtigheid van heiligen. Zij zijn in de vrede van God, die ze ongestoord genieten, zonder dat iets hen verontrusten of storen kan. De heerlijkheid van de hemel breidt zich rondom hen uit, maar het is de atmosfeer waarvoor zij passend gemaakt zijn.
Heiligheid siert het heiligdom, de hemelse wezens verkondigen het; de verheerlijkte heiligen volharden in deze heiligheid, ze ademen het in met gelukzaligheid. Is dit niet hun kenmerk, het kenmerk van goddelijk leven, dat hun deel is?
De grote Hogepriester hoeft niet langer voor hen tussenbeide te treden bij God, noch de goddelijke Voogd Zijn ambt in hun voordeel uit te oefenen, om hun gemeenschap met de Vader weer te herstellen. Het is niet langer nodig de voeten te laten wassen door Iemand, die in Zijn genade voor altijd een Dienaar wilde zijn. Het stof van deze verontreinigde wereld kan daar niet meer aan hen kleven; het kan het heiligdom niet binnendringen. Daarom zien wij, dat de “zee”, het vat waarin zich het water bevond, dat tot reiniging van dit vuil bestemd was, daarboven van glas is gemaakt, gelijk kristal (Openb. 4:6). De heiligheid van de verlosten is volmaakt, onaantastbaar en duurzaam. [3]
Dit is dus de wonderbaarlijke toestand, waarin we ons zullen bevinden, wanneer Christus zal gekomen zijn om ons tot Zich te nemen en ons in de Goddelijke tegenwoordigheid in te voeren.
En de verheerlijkte heiligen zullen daar niet stil zitten. Terwijl de levende wezens de kracht, onveranderlijkheid en heiligheid van de eeuwige God in aanbidding verkondigen, op een bepaalde afstand, zoals Jesaja ooit deed, die voor deze zelfde heerlijkheid moest uitroepen: “Wee mij! Want ik verga! … . Mijn ogen hebben namelijk de Koning, de HEERE van de legermachten, gezien” (Jes. 6:5), vallen de hemelse heiligen neer voor Hem die leeft tot in alle eeuwigheid (Openb. 4:9-10). Zij aanbidden Hem en werpen hun kronen neer voor Zijn troon, aan Zijn voeten, de kronen van de heerlijkheid die zij aan Hem te danken hebben. Zij verklaren alleen Hem alle eer waardig, alle heerlijkheid en alle kracht, van Hem, hun Heer en hun God, de Schepper van alle dingen.
Daarmee zullen wij bezig zijn, geliefde broeders en zusters, wanneer de belofte van Christus wordt vervuld. In de heerlijkheid van de hemel, waar God Zijn troon heeft, zullen wij Hem in Zijn grootheid aanschouwen, zonder sluier, zonder angst en in onuitsprekelijke vreugde. Volledig bewogen door alles wat deze Almachtige, Eeuwige en Allerheiligste God is, zullen wij Hem aanbidden zonder afgeleid te worden door vreemde gedachten.
Uit: <<Messager Evangélique>>
Jaargang: 1976 – Bladzijde: 127.
Geplaatst in: Christendom, Gemeente, Toekomst
© Frisse Wateren, FW