Bijbelgedeelte: Jozua 21 vers 43-45
“Want als Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij daarna niet over een andere dag gesproken hebben. Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God” (Hebr. 4:8-9).
Alle beloften van de Heer werden vervuld en het land werd onder Israël verdeeld volgens Zijn Woord.
Jozua 21:
43. Zo gaf de HEERE aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen het in bezit en woonden erin.
44. En de HEERE gaf hun rondom rust, overeenkomstig alles wat Hij hun vaderen gezworen had. Niemand van al hun vijanden kon tegenover hen standhouden. Al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand.
45. Van al de goede woorden die de HEERE tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen.
De Heer had niet gerust voordat Hij Israël in het bezit had gebracht van het land dat Hij aan de vaderen had beloofd. Hij had nu Zijn eigen zekere Woord vervuld. Hij was afgedaald naar Egypte, het land van Israëls slavernij; Hij had hen daar in hun verdrukkingen getroffen; Hij had hen uit gevangenschap bevrijd, hen tot pelgrims gemaakt en hen als een kudde door de woestijn geleid, waar Hij hen dagelijks te eten gaf, hen voorging en hun steun was; Hij had hun afvalligheid in de woestijn genezen en in Zijn genade hun ongeloof vergeven; Hij had hen door de rivier naar het beloofde land gebracht, voor hen gestreden, hen de overwinning over al hun vijanden gegeven en de beloofde erfenis tot hun bezit gemaakt. Alles wat de Heer hun had gezegd om naar uit te kijken was vervuld. Israël was tot rust gekomen – een rust te midden van vervulde beloften, te midden van zegeningen die ze nu bezaten.
In zekere zin was Israël al in rust toen ze Kanaän binnengingen – in rust van het oordeel van Egypte, van de vervolging van de vernietiger en van de woestijn. Al hun hoop op bevrijding uit de plaats van slavernij en van Farao en op het bereiken van het Beloofde Land was al vervuld. Zo begonnen zij hun strijd in Kanaän als Gods krijgslieden en in de kracht van Zijn vrijheid. En nadat ze zeven jaar oorlog hadden gevoerd (zoals algemeen wordt aangenomen) – een volmaakte periode – had het land rust (Joz. 11:23). Verovering leidde tot rust van oorlog, maar omdat deze rust door oorlog was verkregen, kon deze alleen worden bewaard door onophoudelijke waakzaamheid en zou voor hen verloren gaan als ze de vijand niet zouden uitroeien. Hun rust was niet absoluut.
Maar de rust die in vers 44 van ons hoofdstuk wordt genoemd is compleet, tenminste wat Israël betreft.
Elke vorm van rust die Israël genoot was het resultaat van Goddelijke trouw. De rust die hier wordt beschreven (een vervulling van beloften) is er een die het godvruchtige hart dat er binnengaat ertoe brengt God te loven voor het feit dat Hij die heeft bewerkstelligd (verg. Num. 23:22). Het wijst naar een dag waarop elke vijand van Gods volk overwonnen is en alle zegeningen die hun in Christus beloofd zijn werkelijk genoten worden.
Vanuit moreel oogpunt is wat volgt in het boek Jozua nauwelijks een verdere ontwikkeling van Israëls geschiedenis. Met de rust wordt het langverwachte einde bereikt. De rest van het boek is een waarschuwing aan hen die de belofte hebben om de rust binnen te gaan, maar deze niet bereiken (Joz. 22), en een aansporing aan hen die de rust in de geest zijn binnengegaan om te volharden in de kracht van die rust (Joz. 23 en 24).
Vanwege de overwinning van Christus geniet de christen door het geloof rust van de zonde, de wereld en satan, ook al worstelt hij nog steeds met deze vijanden. Door het geloof weet hij zich volledig bevrijd van het oordeel van de wereld door het kostbare bloed van Christus, zijn Paaslam, en weet hij dat Christus door op te staan uit de doden de macht van satan en de dood heeft gebroken en Zijn verloste volk van beide heeft verlost. De christen weet ook dat Christus in de hemelse gewesten is, en dat hij daar met Hem mag zitten; dat hij een Bevrijder van God is, en in de kracht van deze vrijheid en rust, en in de kracht van de Heer, strijdt hij tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten. De christen geniet de vrede van zijn Silo en aanbidt de Vader in geest en waarheid in de ware tabernakel waar de wolk van heerlijkheid eeuwig woont. Maar hoewel hij al deze zegeningen al geniet en erin rust, is er nog een rust die op hem wacht, een rust waarin hij nog niet is binnengegaan, en dat is de rust van God.
De christen is een mens van verwachting; hij is gered in hoop – in hoop op de komende heerlijkheid. Als hij geen volledige vrede met God en rust in zijn geweten zou hebben door het volbrachte werk van de Heer Jezus, zou hij niet op de heerlijkheid kunnen hopen. Zijn verlossing is absoluut. Maar het verlangen van de nieuwe natuur maakt hem een mens van verwachting. “Een hoop nu die men ziet, is geen hoop; want wie hoopt er op wat hij ziet? Maar als wij hopen op wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding” (Rom. 8:24-25).
Hoop en bezit zijn met elkaar verweven in zijn hart. Hij is nog niet veranderd naar het beeld van Christus, ook al is hij al een kind van God. Wat hij zal zijn is nog niet geopenbaard, maar in Hem is hij gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten. Moreel is hij nog niet gelijk aan de Heer, maar door het aanschouwen van Zijn heerlijkheid wordt hij van dag tot dag veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid als door de Heer, de Geest (2 Kor. 3:18). Hij is omringd door zwakheid en terwijl de hele schepping zucht en barensnood heeft, zucht hij in zichzelf, in afwachting van zoonschap: de verlossing van het lichaam (Rom. 8:21-23); en toch heeft hij de Geest van God in zich wonen, het onderpand van de beloofde bezitting (Ef. 1:13-14). Hij heeft zowel hoop als zekerheid: “En zoals wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen” (1 Kor. 15:49). Hij verwacht “de Heer Jezus Christus als Heiland, die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid” (Fil. 3:20-21), en toch “alles is van u” (1 Kor. 3:21). In de ontferming over Christus wacht de christen op de dag van de heerlijkheid van zijn Heiland en verlangt hij ernaar deze heerlijkheid te zien, zoals de Heer aan zijn Vader vroeg (Joh. 17:24); in de “volharding van Christus” wacht hij op de dag waarop de vijanden van de Heer tot Zijn voetbank zullen worden gemaakt (Openb. 1:9).
Bovendien is het het voorrecht van de christen om uit te zien naar en te verlangen naar de heerlijkheid van de Heer Jezus, de tijd waarin de twaalf stammen van Israël hun nu nog verachte Messias zullen aannemen, wanneer Noord en Zuid het volk zullen voortbrengen, dat vandaag de dag nationaal dood is, wanneer hun land weer zal vloeien van melk en honing en de goedheid van God zal stralen, wanneer Israël de Heer zal loven en alle uiteinden van de aarde Hem zullen vrezen, wanneer het koninkrijk van God gevestigd zal zijn en de naam van de Heer bekend zal zijn bij iedere tong en iedere knie zich voor Hem zal buigen en Hem als Heer zal erkennen, tot verheerlijking van God de Vader. Kortom, de christen wacht op alles wat zal worden toegevoegd aan de heerlijkheid van Christus, wat Zijn kostbare dood heeft verworven en waarop Hij Zelf wacht, want “Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden” (Jes 53:11).
Om rust te genieten in onze geestelijke zegeningen is voortdurende waakzaamheid nodig, want de vijand is nog steeds actief. Maar de strijd van buitenaf en de angsten van binnenuit zullen spoedig ophouden; afgoden en hun namen zal men zich spoedig niet meer herinneren. Voor het volk van God zal er een einde komen aan de achtervolging van de zonde en het verzet van satan. Van alle gelovigen, zelfs de zwaksten, zal gezegd worden: “Al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand.” De dag zal aanbreken, ingeluid door de Morgenster die aan de hemel schijnt; en dan zullen deze wereld en haar lusten voorbijgaan en zal geopenbaard worden, dat het Woord van de Heer eeuwig standhoudt. Rustend in Gods vrede zal het ene hart het andere met blijde lof beantwoorden: “Van al de goede woorden die de HEERE tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen.”
H. Forbes Witherby; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 17.01.2014
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW