De laatste oproep tot in bezit nemen
Bijbelgedeelte: Jozua 18-19
“Lijd mee verdrukking als een goed soldaat van Christus Jezus” (2 Tim. 2:3).
De vrede die God Israël had gegeven maakte het voor hen mogelijk om zich op Jozua’s bevel in Silo te verzamelen. En het was vanuit Silo, dat Jozua zijn laatste oproep aan het volk deed om in bezit te nemen wat God hun had gegeven: “Toen zei Jozua tegen de Israëlieten: Hoelang bent u nog te traag om verder te trekken en het land in bezit te nemen dat de HEERE, de God van uw vaderen, u gegeven heeft?” (vs. 3). God had gezegd: “Ik zal u niet verlaten” (Joz. 1:5). Maar Israëls geestkracht was afgenomen, ze hadden de beloften uit het oog verloren en waren traag geworden. Waarschuwingen over de gevolgen van zulke nalatigheid werden toen gegeven, maar nooit meer een oproep om in bezit te nemen. De laatste oproep was gekomen. Moge de gelovige gewaarschuwd worden zodat hij niet in geestelijke traagheid vervalt, zodat de ene oproep na de andere om op te staan en aan de slag te gaan niet onbeantwoord blijft en de laatste oproep uiteindelijk op niets uitloopt en er een einde komt aan zijn zegevierende levensloop.
“Er bleven onder de Israëlieten zeven stammen over die nog geen erfelijk bezit als hun deel ontvangen hadden” (Joz. 18:2). Van de twaalf stammen hadden slechts tweeënhalf hun erfdeel in Kanaän ontvangen en tweeënhalf over de Jordaan. Ondanks machtige overwinningen is de zwakte van de massa dus duidelijk.
Jozua 18 vers 4. Jozua gaf drie mannen van elke stam de opdracht om vanuit Silo uit te gaan, door het land te trekken en het te beschrijven. “Ú moet het land beschrijven in zeven delen, en die beschrijving naar mij toe brengen, zodat ik voor u hier het lot werp voor het aangezicht van de HEERE, onze God” (vs. 6). Zo werd het land opgemeten, het resultaat opgeschreven in een boekrol en voor de Heer in Silo gelegd. Het lot werd geworpen voor het aangezicht van de Heer (vs. 10); zijn doel werd vervuld volgens de belofte aan de vaderen: het land werd verdeeld onder de kinderen van Israël volgens hun verdeling. Deze verdelingen werden opgesomd (zie Joz. 18:11; 19:48). Algemeen gesproken werd Israëls deel voor de Heer in de boekrol vastgelegd, maar de zeven stammen maakten hun erfenis niet tot de hunne, wat in overeenstemming zou zijn geweest met de oproep, toen zij het land Kanaän binnengingen.
Terwijl dit feit de traagheid en het ongeloof van het volk benadrukt, klinkt deze echo door in de nalatigheid van de zielen van zulke gelovigen die tevreden zijn, dat hun erfenis “in het Boek” staat, maar wiens hart te traag is om erop uit te gaan en het in bezit te nemen. Israël wist heel goed wat hen toekwam, want het land dat nog niet in bezit was, werd tot in detail beschreven en de gebieden die zo werden opgetekend, werden onder de stammen verdeeld. Maar het is één ding om onze erfenis te kennen en iets anders om erin te leven. Zelfs in Israëls hoogtijdagen – onder Salomo – was het land nog niet volledig ingenomen.
In geestelijke dingen is er een groot verschil tussen weten en bezitten. Bezitten betekent praktisch de vijand uitdrijven en wonen in de kracht van wat bekend is. Wat een groot verschil tussen de gedetailleerde lijst van steden die Israël in Silo hoorde en hun daadwerkelijke wonen in die steden.
Traagheid in het in bezit nemen van onze geestelijke erfenis, waarvan we de heerlijkheid tot op zekere hoogte kennen, betekent, dat we de goedheid van God verachten.
Elke dag dat Israël de vijand toestond om in hun bolwerken te blijven, of om uit hun schuilplaatsen te komen en zich opnieuw in het land te vestigen, was een verloren dag. En elke dag maakte de taak om het land in bezit te nemen steeds moeilijker. En terwijl elke stap in ware toewijding aan God echte winst is, betekent elke dag die in geestelijke luiheid wordt doorgebracht nieuwe moeilijkheden die overwonnen moeten worden. De christen zou zich moeten wijden aan een constante, volhardende energie van het hart, een gewoonte van ernst ontwikkelen en een geest die moeiteloos kan opstijgen naar hemelse dingen.
Waar hebben deze strijders van Christus, die wij kennen als Zijn machtige helden en die handelen in de kracht van Zijn Geest, hun geestelijke kracht vandaan? De jongemannen die de boze overwonnen (1 Joh. 2:13) waren ooit “kleine kinderen”; zij leerden niet zonder oefening “verdrukking te lijden als goede krijgslieden van Jezus Christus”. Paulus vertelt ons, dat hij zijn lichaam beukte en in slavernij bracht (1 Kor. 9:26), en zelfs in hem is een grotere geestelijke kracht herkenbaar aan het einde van zijn leven dan aan het begin. De traagheid van onze natuur, haar absolute onvermogen met betrekking tot Goddelijke dingen, ja, haar tegendraadse verlangens en begeerten gepaard met een gevoeligheid van onze zintuigen voor de buitenwereld, worden door de vijand uitgebuit om onze groei in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus in de schaduw te stellen en bij te dragen aan onze nalatigheid. Maar net zoals een soldaat zijn kameraden kan versterken, zo kan ook de strijder van Christus zijn kameraden helpen. We moeten “elkaar bemoedigen, en des te meer nu we de dag zien naderen.” “Voegt … bij uw geloof de deugd [d.w.z. moed]!” (2 Petr. 1:5).
Moge het voorbeeld van de apostel een stimulans voor ons zijn. Hij zag onder de twistzieke Korinthiërs niets anders dan Jezus Christus en de gekruisigde. Mensen waren niets in zijn ogen toen hij de vijand ontmoette die de Galatische christenen in slavernij leidde. De heerlijkheden van Christus waren alles voor hem toen hij de gelovigen uit Kolosse waarschuwde voor de vijand. En hij deinsde er niet voor terug om omwille van Christus alleen gelaten te worden in Azië. Niets mocht hem van de wijs brengen; zijn strijdlust was altijd standvastig en bleef trouw aan Christus.
We hebben het hier over het in bezit nemen van een land, dat vloeit van melk en honing, maar het land is slechts een zwak beeld van de hemelse gewesten met hun geestelijke overvloed. De Kanaänitische vijanden lijken maar in beperkte mate op de geestelijke vijanden van de christen. Het natuurlijke beeld is ontoereikend om de geestelijke werkelijkheid aan het hart over te brengen; taal kan de diepe gevoelens van het hart niet uitdrukken, want alleen de Geest doorzoekt de diepten van God en alleen Hij openbaart ze aan ons (1 Kor. 2:10). Maar Israël is een voorbeeld en een waarschuwing waar de christen acht op moet slaan (1 Kor. 10:11). Nadat het land aan Israël was gegeven en onder alle stammen was verdeeld in overeenstemming met het bevel van de Heer, “gaven de Israëlieten aan Jozua, de zoon van Nun, een erfelijk bezit in hun midden” (Joz. 19:49), en zo was de verdeling van de erfenis voltooid.
H. Forbes Witherby; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 05.01.2014
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW