20 jaar geleden

Hemelvaartsdag

Bemoedigingen

Bethanië was de plaats waar de Heer Jezus tijdens Zijn aardse leven wel de meest dankbare waardering ontving. Hier woonden Zijn vrienden Martha, Maria en Lazarus, bij wie Hij zeer welkom was en waar Hij zich thuis voelde. Bethanië, en niet Jeruzalem, was daarom de plaats van waaruit Hij weer naar de hemel terugkeerde.

Hoe verliet Hij de Zijnen? Met zegenende, opgeheven handen! Daar stonden ze dan nu, Zijn discipelen, die Hem zes weken geleden verlaten hadden en gevlucht waren. Eén van hen had Hem zelfs met een eed en vloeken verloochend. En Hij had tegen hen allen kunnen zeggen, wat Hij tot de twee op weg naar Emmaüs zei: ‘O onverstandigen en tragen van hart in het geloven van alles wat de profeten hebben gesproken!’ Toch weerhield het Hem niet om Zijn handen zegenend boven deze onverstandige, zwakke en bange discipelen uit te strekken.

Ook over ons zijn Zijn zegende handen, handen die voor ons doorboord zijn op het kruis van Golgotha. En er is er maar Eén die het gezag heeft om te zegenen. Niet de handen van een mens, ook niet van een paus, heilig verklaard of niet – maar alleen Zijn handen. Tot nu toe heeft Hij ze niet teruggetrokken en zal dat ook niet doen. Zijn zegeningen zijn onuitputtelijk en bovendien is de voorraadschuur van Zijn zegeningen altijd vol. Dat raakt niet op! En Hij wordt nooit moe om te zegenen! Wat een bemoediging.
Ja, ook óns zegent Hij, hoewel wij veel van deze mannen weg hebben. Hoe vaak bedroeven wij Hem door vleselijk te reageren in het dagelijks leven en door ons tekort aan geloof, hoewel wij ten opzichte van de discipelen van toen wel zeer bevoorrecht zijn. Wij bezitten de Heilige Geest, Die in ons woont en dagelijks de kracht van ons nieuwe leven wil zijn. Ja, wat een bemoediging en wat een troost, dat de Heer Jezus ondanks alles niet ophoudt ons te zegenen.

“Kinderen, nog een korte tijd ben Ik bij u. U zult Mij zoeken en, zoals Ik de Joden heb gezegd: Waar Ik heenga, kunt u niet komen, zeg Ik nu ook u”.

Johannes 13:33

Toen de Heer Jezus op het punt stond deze aarde te verlaten, zei Hij deze woorden tegen Zijn discipelen. Geen wonder dat de discipelen bedroefd en ontroerd werden, toen zij deze woorden hoorden. Hun geliefde Meester, hun trouwe Leidsman Die hen met zoveel geduld gedragen had, met zoveel liefde terechtgewezen had, met zoveel trouw verzorgd had, ging hen verlaten; zij zouden alleen achterblijven in deze wereld vol zonde en leed. Zij zouden Hem Die zij zo vurig liefhadden, niet meer zien. Hij had tot hen gezegd, dat Hij heenging naar de Vader, en dat zij Hem nu niet konden volgen. Verdriet en angst overviel hen.

Hoe moest het nu verder? Wie zou hen nu geruststellen? Wie anders dan dezelfde Heer Die hen nu ging verlaten! Hij begreep hun verdriet; Hij kende hun leed; Hij begreep hun vrees en ontroering. Daarom kwam Hij met Zijn innige liefde in hun midden, en riep het hun toe, vergetende Zijn eigen smart en lijden: “Laat uw hart niet ontroerd worden. U gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben” (Joh. 14:1-3). is dat niet een heerlijke belofte? Wat een troost voor het hart van de bedroefde discipelen! Wat een troost voor ons!

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW