Psalm 35 vers 21,23,25; Psalm 40 vers 16; Psalm 70 vers 4; Lukas 23 vers 35.
“En het volk stond toe te zien. Ook de oversten beschimpten Hem” (Luk. 23:35). “Aha, wij hebben onze zin!” (Ps. 35:25).
De profeet schrijft over de rechtvaardige Knecht des Heren: “Toen betaling geëist werd, werd Hij verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open” (Jes. 53:7). Onder al het vele lijden, dat onze Heer overkwam door de mishandeling van de zijde van de mensen, leed Hij onbeschrijfelijk onder het kwaadwillige genoegen van Zijn vijanden, dat Hij in zwakheid gekruisigd was. Op de dag van Zijn nood stroomden Zijn vervolgers rondom Zijn kruis om Hem in Zijn pijn te bespotten, terwijl ze heel goed wisten, dat hun wrede bespotting de uiterst gevoelige ziel van de geduldige en zachtmoedige Verdraagzame als zwaarden moest doorboren. Elke vorm van geestelijke marteling die deze goddelozen konden bedenken, voegden zij toe aan de lichamelijke kwelling van Hem Die zij hadden verloochend en gekruisigd.
Met bedroefde geest herinneren wij ons “de wereld van de ongerechtigheid,” het “dodelijk venijn” (Jak 3:6,8), dat die dag de tong tegen de Heilige en Rechtvaardige gericht werd. De ijdele en godslasterlijke woorden, zowel van de priesters als van het volk, tegen onze Heer zijn opgetekend in de Schrift. Zelfs de onuitgesproken geluiden van minachting en leedvermaak tegen de Gekruisigde zijn hier opgetekend, profetisch in het Oude Testament en historisch in het Nieuwe.
Buiten de poorten van Sion is de Gezegende op het hout verhoogd als “de hoon der mensen en de verachte van het volk.” De verwijten van hen die de Heer beschimpten vielen op Hem. Hij nam alles waar: de gebaren waarmee zij Hem bespotten, het schudden van hun hoofd, de samengeknepen lippen. Hij hoorde de bijtende spot, het lachen van de verachting, de schandelijke geluiden van onuitgesproken kwaadaardigheid. De Psalmist zegt over Hem: “Smaad heeft mijn hart gebroken en ik ben zeer zwak” (Ps. 69:21).
Op deze manier werd de Geliefde en Uitverkorene van de Heer dus omringd door de bende boosdoeners. In het uur van Zijn lijden zagen en staarden ze Hem aan. Ze waren rondom Hem als honden en omringden Hem als stieren van Basan. De lucht was gevuld met hun geschreeuw en gevloek. Ze “grommen als honden … Zie, hun mond vloeit over; zwaarden komen van hun lippen” (Ps. 59:7-8). Hun monden zijn vol vloeken en bitterheid tegen Christus, de Zoon van God.
Zouden zondige mensen nog lager kunnen zinken dan deze afgronden van schaamte? Deze mensen, die pochten dat ze Abrahams afstammelingen waren, werden beesten, die hun woede op de beloofde afstammeling van Abraham koelden op een buitensporige manier. Meegesleept door hun kwade driften, scandeerden ze het hartstochtelijke “Haha! Haha!”
Vier keer in de Psalmen vermeldt de Geest van Christus deze uitroep van minachting en triomf tegen Hemzelf: “Zij sperren hun mond wijd open tegen mij; zij zeggen: Haha, ons oog heeft het gezien! … Mijn God en Heere, … laat ze niet in hun hart zeggen: Haha, zo hebben we het gewild! Laat hen niet zeggen: we hebben hem verslonden!” (Ps. 35:21,23,25). «Laat hen geschokt zijn door hun schande die van mij zeggen: Haha! Haha!!” (Psalm 40:16). “Laat als loon voor hun smaad verwoest worden wie tegen mij zeggen: Haha!” (Ps. 70:4). Op de dag van wraak zal elk hard woord en elke goddeloze hoon worden herinnerd en geoordeeld (Judas 14:15).
Wat de Heilige Geest heeft voorspeld, hebben goddeloze mensen vervuld toen het uur aanbrak: “En de voorbijgangers lasterden Hem, terwijl zij hun hoofden schudden en zeiden: Ha, U die het tempelhuis afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf en kom van het kruis af!” (Mark. 15:29,30). Het hoongelach van de spotters staat voor het oordeel over dit goddeloze geslacht in het boek van God op aarde en ook in de hemel opgetekend.
De vijanden van Juda en Jeruzalem hebben het volk eens op een soortgelijke manier bespot door “Haha!” te roepen bij het zien van de verwoeste stad en het ontheiligde heiligdom. Drie keer komt deze uitroep voor in Ezechiël (25:3; 26:2; 36:2). De Joden moesten dit “Haha!” dus horen uit de mond van hun heidense vijanden, maar hun Messias uit de mond van Zijn eigen volk. “In al hun benauwdheid was Hij benauwd,” maar in welk een oneindig grotere mate kwam de benauwdheid over Hem! Het was “Haha! Haha!” voor Hem, in de Psalmen, maar slechts “Haha!” voor hen, in de Profeten. Zowel in de diepte van de verachting van de mens als in de hoogte van Zijn verheerlijking door God, draagt Jezus, de nederige en gehoorzame Mensenzoon, alle kenmerken van voortreffelijkheid.
William John Hocking; © www.haltefest.ch
Jaargang: 1963 – Bladzijde: 67.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW