Gouden Kandelaar (13)
De duivel is ontzettend geraffineerd. Veel mensen zijn gebonden en weten het niet en zelfs gelovigen zijn vaak nog onder de macht en beïnvloeding van de duivel zonder dat ze zich daarvan bewust zijn. Ze zijn gevangen in hun eigen wil, gebonden door hoogmoed of zelfzucht, door oneerlijkheid, door afgunst of onreinheid. In veel dingen denken en oordelen ze als mensen van deze wereld. De god van deze wereld is heel tevreden over hen en vindt het uitstekend dat ze verder leven in hun vrome misleiding, in de mening dat ze vrij zijn en de Here Jezus navolgen. Maar ze staan Hem in de weg. Hun gebondenheden versterken anderen in de zonde en op deze manier maken ze de ellende en ontering van God in de wereld groter.
Leven in de Geest (9)
Hoofdstuk 4
Dienen in de Geest
“De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft, … om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis”.
Bevrijd, om vrijheid uit te roepen
Wanneer de heldere lichtglans van het kennen van God in ons hart is binnengedrongen, mogen wij niet vergeten dat miljoenen om ons heen nog wegkwijnen in de ketenen van satan, in de gevangenschap van de zonde. “Sta op! Kerm in de nacht bij het begin van iedere nachtwake stort uw hart uit als water voor het aangezicht des Heren! Hef tot Hem uw handen omhoog ter wille van het leven van uw kinderen, die van honger versmachten op de hoek van elke straat” (Klaagliederen 2:19).
De duivel is ontzettend geraffineerd. Veel mensen zijn gebonden en weten het niet en zelfs gelovigen zijn vaak nog onder de macht en beïnvloeding van de duivel zonder dat ze zich daarvan bewust zijn. Ze zijn gevangen in hun eigen wil, gebonden door hoogmoed of zelfzucht, door oneerlijkheid, door afgunst of onreinheid. In veel dingen denken en oordelen ze als mensen van deze wereld. De god van deze wereld is heel tevreden over hen en vindt het uitstekend dat ze verder leven in hun vrome misleiding, in de mening dat ze vrij zijn en de Here Jezus navolgen. Maar ze staan Hem in de weg. Hun gebondenheden versterken anderen in de zonde en op deze manier maken ze de ellende en ontering van God in de wereld groter.
Zullen zulke gelovigen ongelukkige, gebonden zondaren in de vrijheid kunnen leiden en zullen zij de heilige opdracht vervullen waartoe ze eigenlijk geroepen zijn? Hoe willen zij anderen de reddende hand toereiken? Het is volslagen onmogelijk! De Heer kan ons niet als Zijn instrumenten gebruiken, zolang wij ons niet grondig laten omvormen en vrij maken (Galaten 3:1; 5:13-15; 6:15,16).
Het Goddelijk bekrachtigingszegel
Stel uzelf eens de vraag: zijn er door mij al mensen die door de zonde gebonden waren, vrije, gelukkige kinderen van God geworden? Of ben ik zelf nog gebonden door mijn ik-leven, mijn zonde? Wie andere zielen nog niet in de vrijheid in Jezus geleid heeft, die ontbreekt het nog aan de goddelijke bevestiging van zijn dienst!
Dit geldt niet alleen maar voor hen die volledig in het werk voor Gods koninkrijk staan. Wie bekeerd is, is “bekeerd om de levende en waarachtige God te dienen en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten” (1 Thessalonika 1:9,10). Salomo zegt: “De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens, en wie wijs is, wint harten” (Spreuken 11:30). Over het verloste Israël van de toekomst wordt gezegd: “In de komende dagen zal Jakob wortel schieten, Israël bloeien en uitspruiten, zodat zij de wereld met vruchten vervullen” (Jesaja 27:6).
Jesaja zegt: “De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden … om uit te roepen een jaar van liet welbehagen des Heren”, een jaar van genade en van de doorwerking van het welbehagen van Gods Zoon.
In Israël was er om de vijftig jaar een jubeljaar. Dan werden allen vrijgelaten die in de voorafgaande tijd wegens verarming tot dienstbaarheid waren gekomen. God wilde een volk van vrije mensen hebben; niemand moest knecht zijn! Dat was het geweldige plan van God voor Zijn volk. Maar door zonde en verkeerdheid raakten vele Israëlieten toch in de schuld en werden van anderen afhankelijk. Daarom stelde God in Zijn genade dit jubeljaar in. Wanneer de bazuinen door het hele land klonken, moesten allen die in dienstbaarheid waren, vrijgelaten worden.
Ook dat wat iedere Israëliet als erfdeel aan land bezat, moest, wanneer het hem wegens verarming ontnomen was, in het vijftigste jaar weer teruggegeven worden aan de oorspronkelijke eigenaar.
Deze orde van God voor het Israëlitische volksleven wordt hier geestelijk toegepast. De wonderbare tijd vanaf het ogenblik dat onze Here Jezus het verlossingswerk op Golgotha volbracht heeft tot op vandaag, vormt een ononderbroken jubeljaar des heils – de genadetijd! Voor iedere zondaar die schuldig staat voor God is de poort van verlossing, de poort naar de ware vrijheid, wijd open. Jezus zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven … Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt – in de genade en de gemeenschap van God – zal hij behouden worden en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden” (Johannes 14:6; 10:9; zie ook Galaten 5:1). Here Jezus, niets zal, niets mag mij ervan weerhouden van nu af Uw werktuig te zijn, tot redding van verloren mensen!
Waarschuwen voor de komende toorn
“De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden … om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God!”
Na het jaar van de verlossing en het aannemen in genade volgt de grote dag van Gods wraak. Onmiddellijk na de boodschap van het heil, zoals dat ons geschonken is in de Here Jezus, voegt de apostel de aankondiging toe: “Want toom van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden” (Romeinen 1:18).
Paulus deinst er niet voor terug om in verband met het heerlijke evangelie de grote oordeelsdag van God aan te kondigen en te beschrijven; hij is het de mensen verschuldigd. Anders grijpen ze niet op tijd het heil aan en de eeuwige zaligheid, die hun nu nog met zo’n grote liefde wordt aangeboden. Ze moeten gewaarschuwd worden voor de rechtvaardige toorn van God over hun zonde, voor de eeuwige straf en verdoemenis. Ze moeten deze toorn nog ontvluchten zolang de deur van genade openstaat. God wil niet dat er ook maar iemand verloren zal gaan: “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Johannes 3:16). Hoe kostbaarder een geschenk is, hoe ondankbaarder en zondiger het is om er achteloos aan voorbij te gaan of het zelfs te weigeren. “Hoe zullen wij dan (aan Gods toorn) ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil!” roept de schrijver van de Hebreeënbrief uit (Hebreeën 2:3).
“God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft, welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd. Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:19,20). “Ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft (een ieder die zich daaraan toevertrouwt), eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard, uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven” (Romeinen 1:16,17).
Wij mogen niemand misleiden
“De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om … alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking”.
Wij mogen God kennen en verkondigen als de God van alle genade en alle vertroosting. Als de zonde het grootste harteleed en het grootste verdriet in de wereld is, dan is de boodschap van de verlossing door de Here Jezus het enige geneesmiddel, de enige waarachtige troost voor alle treurenden, voor allen die voor Gods aangezicht in het stof liggen.
Wat moeten wij dicht bij de Here leven, als wij deze dienst van vertroosting goed willen beoefenen! De duivel geeft de mens zoveel valse troost ook vrome troost; hij geeft hem een vervalst evangelie en probeert hem met vrome woorden te misleiden over zijn gevaarlijke toestand.
Laten we maar eens bedenken hoe Johannes de Doper de vromen gediend heeft (Mattheüs 3:5 12).
Duizenden die tot het Christendom behoren, troosten zichzelf en anderen op een verkeerde en onjuiste wijze met het evangelie. Maar God laat Zich op geen enkele manier in met misbruik van Zijn heerlijke genade, want Hij is de God der waarheid! En Zijn Woord is “levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg” (Hebreeën 4:12). Daarom legt het de diepste diepten van het innerlijk van de mens bloot. Ja, “het schift overleggingen en gedachten des harten; en geen schepsel is voor Hein verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebreeën 4:12,13).
Juist de bestraffende kracht van het Goddelijke Woord, die alles blootlegt en doodt wat niet Goddelijk is in ons denken en werk, wordt nog zo weinig gekend en bemind onder Gods volk! En toch zal al het nieuwe dat Gods Geest ons openbaart, ons slechts in die mate worden toebedeeld, waarin wij stap voor stap door dood en sterven de weg in ons binnenste daarvoor vrij maken.
Paulus schrijft: “Maar thans zijn wij … dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes” (Romeinen 7:6). Het is ontstellend, maar een feit, dat ook de dienst van Gods Woord en zelfs de dienst van de zielszorg door mensen ter hand genomen kan worden die de geestelijke waarheden wel buitengewoon helder en bijbels onderkennen, maar nog niets bezitten van de innerlijke kracht en werkelijkheid daarvan! De “zielse mens”, dat is de natuurlijke mens (1 Korinthe 2:14), kan zich de geestelijke dingen op zijn manier eigen maken en ze ook zeer talentvol hanteren. Maar daarbij kan het hem ontbreken aan het begrip ervoor, dat door God moet worden ingewerkt. Hij bezit er niets van (Mattheüs 7:16-23). “Die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben. Zij belijden wel dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor enig goed werk” (2 Timotheüs 3:5; Titus 1: 16).
Hemelsbreed verschillend van dit soort “geestelijk” werk is de dienst zoals deze moet plaatsvinden in de kracht en realiteit van de heilige Geest. “Houd hun in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de leer, waardigheid, een gezonde prediking, waarop niets valt aan te merken, opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs van ons hebbe te zeggen” (Titus 2:7,8).
“Maak er ernst mede u wélbeproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen, doch rechte voren trekt bij het brengen van het woord der waarheid” (2 Timotheüs 2:15).
(Wordt D.V. vervolgd)
Oorspr. titel: “Vom Leben im Geist”, Christa von Viebahn
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW