Tiende dag
De maaltijd in Bethanië
“Ze maakten daar dan een maaltijd voor Hem klaar, en Martha diende; Lazarus nu was één van hen die met Hem aanlagen” (Joh. 12:2).
De maaltijd in Bethanië is volkomen verschillend van de paasmaaltijd in Jeruzalem twee dagen later. In het laatste geval deed de Heer Zelf de voorbereiding ervan. Hij zei tegen Zijn discipelen: “Gaat de stad in naar die-en-die en zegt tot hem: “De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u zal Ik het pascha houden met Mijn discipelen” (Matth. 26:18).
Maar in Bethanië werd de maaltijd door anderen voorbereid voor Hem. Enkelen bleven trouw in hun aanhankelijkheid aan de Heer Jezus, en “zij maakten daar een maaltijd voor Hem klaar”. Hun feestmaal met Hem had een persoonlijke en besloten karakter, in tegenstelling tot de Paasmaaltijd, die de vastgestelde jaarlijkse viering was voor het volk in het algemeen.
De maaltijd in Bethanië was gedurende de laatste week van de dienst van onze Heer onder de mensen – een week vol smart voor Hem, meer dan welke andere ook. Dagelijks, terwijl Hij de mensen op de tempelpleinen onderwees, trachtten Zijn tegenstanders door listige vragen Hem in Zijn spreken te verstrikken. Hongerig naar vrucht voor Zijn arbeid, zocht Hij tevergeefs in de vijgenboom, want het was onvruchtbaar.
Vermoeid door de niet aflatende afwijzingen van Zijn toegewijde dienst, zat de Heer op de Olijfberg tegenover de tempel en onthulde voor Zijn discipelen het lange uitzicht van verdriet, dat zou vallen op die ten dode opgeschreven stad vóórdat de duizendjarige periode zou aanbreken, wanneer ze de door God beloofde vrede en geluk zouden kennen en genieten, die Hij zou gaan schenken.
Wat een einde aan de bediening van de volmaakte Dienaar van de Heer! Zijn intense liefde voor de mens werd beloond met de bitterste haat en diepste minachting van de mens. Maar hoe groter de zonden van het volk, des te moeilijker is Zijn dienst geweest. Nu aan het einde, moet Hij de profetische woorden overnemen betreffende die Knecht: “Voor niets heb Ik Mij vermoeid, nutteloos en tevergeefs heb Ik Mijn kracht verbruikt” (Jes. 49:4).
Maar als het volk hun Messias veracht, zijn er enkelen om Hem te eren. Als de massa de aangezichten van Hem afwendt, tracht een klein overblijfsel aan Zijn wensen te voldoen, en zoekt Hem eerbied te betonen.
Er is altijd een Abigail om de voortvluchtige David als de gezalfde van de Heer te erkennen en om hem te voorzien van voedsel in de woestijn. En wanneer Davids koninklijke rechten in Jeruzalem niet erkend worden, wordt de verarmde en verbannen koning rijkelijk door Barzillai, de oude Gileadiet, voorzien in zijn onderhoud.
Nu, hier in Bethanië, wachtten liefdevolle harten en liefdevolle handen om, voor zover ze daartoe in staat waren, Hem te verkwikken Wiens trouwe dienst voor God de vijandschap van de Joden heeft opgewekt, en tot Zijn einde kwam.
“De mens gaat dan op weg naar zijn werk, naar zijn dienstwerk, tot de avond toe” (Ps. 104:23).
En de avond van het leven van de Heer op aarde was ophanden. Toen vielen zijn schaduwen reeds vooruit, want het duurde slechts twee dagen voor het laatste Pascha en zijn angstige vervulling. Het uur van Christus ‘opperste angst stond op het punt toe te slaan.
Het was op dit moment dat de Vader het op de harten van deze toegewijde discipelen in Bethanië legde, om verfrissing voor Hem te bereiden, hetgeen zij deden in het huis van Simon de melaatse.
Maar de glorie van dat huis was de Gast. Alle aanwezigen hadden ogen, niet voor de gastheer, maar voor de Gast. De Heer had de voorrang; zij zaten aan tafel “met Hem”. De rangorde had in Bethanië de voorrang.
Gewoonlijk werden vrouwen verboden aan tafel te zitten, maar zij hadden hun deel aan het feestmaal. Martha diende. Maria bracht haar vaas met kostbare zalf tevoorschijn en zalfde zowel het hoofd als de voeten van haar Meester en Heer. De geur van deze daad van toegewijde aanbidding werd door iedereen in huis waargenomen, maar de ware betekenis ervan was alleen de Heer en haarzelf bekend.
Maria, die eens in haar luisteren “dat goede deel” koos, bewerkte nu in haar doen het beste van alles. Net als Maria, de moeder van onze Heer, had ze alles wat Hij zei in haar hart bewaard. Zijn Woord was haar geheime schat, haar overdenking dag en nacht, meer waardevol voor haar dan haar kostbare nardus. Dat Woord heeft haar nu het juiste geleerd om te doen.
Nu, twee dagen vóór het paasfeest, was niets levendiger voor haar hart dan de kruisiging en de dood van Hem Die ze aan het graf van haar broer had horen zeggen: “Ik ben de opstanding en het leven” (Joh. 11:25). Ze had geleerd dat de Heer Die Lazarus opgewekt had na vier dagen gebondenheid aan de dood, Zelf drie dagen en drie nachten “in het hart van de aarde” zou liggen, en dan weer zou opstaan.
Bezwaard als Maria was, vervuld met voorgevoelens van wat haar Meester wachtte, jammerde en beklaagde ze Hem niet zoals de dochters van Jeruzalem toen Jezus naar Golgotha werd geleid (Luk. 23:27-28). Haar geloof rees uit boven de duisternis van het dal van de schaduw van de dood, en drukte zich op een meer uitstekende wijze uit. Haar zalf was niet voor het dode lichaam van haar Heer, maar voor Zijn levende hoofd en voeten.
Vooraf bracht Maria haar kostbare en onvervalste nardus om dat heilige lichaam te zalven, dat, hoewel het in het graf zou rusten, “geen ontbinding zou zien” (verg. Ps. 16:10; Hand. 2:31). Haar offer van zoete specerijen was haar geurige eerbetoon aan haar levende Heer, aan Israëls gezalfde Koning, Die naar Sion gekomen was, gekroond met zachtmoedigheid en gekleed met nederigheid en gehoorzaamheid, zelfs tot de dood toe, en wel tot de dood aan het kruis.
Voor Maria was de dag van de begrafenis van de Heer gekomen en haar zoete specerijen waren van tevoren klaargemaakt en waren gereserveerd voor deze dag. Haar zalving was een geloofsdaad die werkte door liefde. De Heer zei van het goede werk dat zij die dag verrichtte: “… zij heeft gedaan wat zij kon; zij heeft van tevoren Mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis“ (Mark. 14:8).
“She broke her hoarded box with yearning love,
And poured the ointment o’er His sacred feet;
And round her name in earth and heaven above,
The odour of her ointment still is sweet”.
De Heilige Geest in deze geschiedenis plaatst de daad van Maria op de voorgrond. Lazarus aan tafel was de levende getuige van de glorie van God in de opstanding. Simon’s huis was gevuld met hen, die wisten dat de dood was beroofd van zijn overwinning in Bethanië. Degenen die bij het graf hadden geweend, verheugden zich nu aan de tafel.
Maar Maria wist meer van het geheim van de Heer dan al de anderen. Ze was zich ervan bewust, dat Hij die de tranen van rouw afwiste, Zichzelf niet zou vrijstellen van het terrein van de dood. Als een berustend geestelijk lied alleen voor de Heer, stort het reukwerk van Maria de overtuiging van haar ziel uit. De gebroken fles liet de verborgen gedachten van haar hart zien. De verbrijzelde fles was haar gedachtenis aan de dood van haar Heer.
Ook wij mogen de gedachtenis aan de dood van de Heer aan Zijn tafel tot uitdrukking brengen. Hij wordt nog steeds afgewezen door Zijn eigen volk, Israël. En Zijn woord aan degenen die Zijn gemeente vormen, is: “… doet dit tot Mijn gedachtenis” (Luk. 22:19). En door deel te nemen aan het brood en de beker, verkondigen we de dood van de Heer “totdat Hij komt” (1 Kor. 11:26).
Maar het geheim van de albasten fles met balsem ligt altijd tussen de Heer en de individuele aanbidder, hoewel de geur zelf het hele huis kan vullen. Het is een eer voor ons om aan Zijn tafel te zijn; het is dankbaarheid jegens Hem, wanneer we onze fles met kostbare dingen aan Zijn voeten breken – en voor Hem de kostbare dingen uitstorten, die we voor die gelegenheid hebben verzameld en opgeslagen.
W.J. Hocking
Tweede druk, C.A. Hammond, 1945.
Bewerkt uit het Engels.
Geplaatst in: Christendom, Geloof
© Frisse Wateren, FW