20 jaar geleden

Gemeenschap

4 maart 2005. Wat is het schitterend om naar de sneeuw te kijken die nu in zo’n rijke mate rondom ons te zien is. Wat heeft God dit prachtig gemaakt. Eén sneeuwvlok telt al duizenden kristallen. Job zei al: “God doet grote dingen en wij begrijpen ze niet. Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde … (Job 37:5-6). De weerkundigen, de klimatologen en allerlei andere specialisten en weerprofeten hebben daar geen vat op. En dat is maar goed ook. Als Christenen kunnen we ons verwonderen en verblijden in onze grote God, ook in Zijn schepping.Wat mij weer opviel was, de verblindende witte kleur. Dan denk ik aan reinheid. Daar gaat dit artikel over …

“16. Wast u, reinigt u, doet de boosheid van uw handelingen van voor mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen.17. Leert goed doen, zoekt het recht, helpt de verdrukte, doet de wees recht, behandelt de twistzaak der weduwe.18. Komt dan, en laat ons samen richten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als witte sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol” (Jesaja 1:16-18).

Het koperen wasvat

Met een toespeling op Exodus 30:17-21, waar de priesters bevolen werden om zich te wassen vóór zij het heiligdom ingingen, worden de bidders hier in Jesaja aangespoord zich ook te wassen en te reinigen. Het koperen wasvat uit Exodus 30 heeft ook nu nog veel betekenis voor de gelovige van het Nieuwe Testament. Het is dus niet alleen maar een interessant gegeven uit oude tijden. Zo zit de Bijbel ook niet in elkaar. Kijkt u maar eens naar de volgende verzen. “Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben” (Romeinen 15:4; vergelijk ook 4:23-24). “Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen” (1 Korinthe 10:11; zie ook vers 6).

In het koperen wasvat nu wasten de priesters de handen en de voeten. Dit moest opdat ze rein zouden zijn en zij zo hun priesterlijke eredienst goed konden doen. Deden ze dit niet, dan zouden zij zelfs sterven. Een heel ernstige een noodzakelijke aangelegenheid. De gemeenschap met God moest (en moet) in orde zijn! Hoe is dat met u, met jou?

Ook het Nieuwe Testament vinden we iets dergelijks. Wanneer bij het avondmaal op onwaardige wijze het brood gegeten of de beker gedronken wordt, bezondigt men zich aan het lichaam en het bloed van de Heer (1 Korinthe 11:20-34). Iedere gelovige dient zichzelf te beproeven (vers 31), dat betekent zichzelf te beoordelen, en wel voortdurend. Niet die vier of vijf keer per jaar, zo vaak dus als het avondmaal gegeten wordt volgens de gewoonte van veel kerken en groepen. Nee, voortdurend. We zien hier in Korinthe dat het gaat om Christenen, kinderen van God die behoren tot het lichaam van Christus. Wanneer er zonde in ons leven is, kunnen we onze priesterdienst niet vervullen, kunnen we het heiligdom niet ingaan en betekent dat de gemeenschap met God verstoord is. Dat kan zo erg worden, dat de dood het gevolg is. Dit is wel uitzonderlijk. Maar toch lezen we: “Want wie eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, als hij niet het lichaam van de Heer onderscheidt. Daarom zijn er onder u vele zwakken en zieken en nogal velen zijn ontslapen” (vers 29-30). Nemen we dit nog wel zo ernstig?

Ook wij die geloven in de Heer Jezus Christus, die al “helemaal” gewassen (vergelijk Johannes 13:10) zijn met het kostbare bloed van Christus, het Lam van God, zijn priesters (1 Petrus 2:5,9). Het wassen van de priesters in het wasvat toen hoorde niet bij de priesterdienst op zich. Het ging eraan vooraf en maakte hen juist geschikt om God te dienen en te aanbidden. Bij hun wijding als priesters werden ze “helemaal” gewassen. Dit hoefde nooit meer herhaald te worden. Maar voordat ze hun dienst gingen verrichten, moesten ze hun handen en voeten wassen.

Het is misschien wel goed om tussendoor op te merken dat wilde men het heiligdom binnengaan men eerst voorbij het koperen brandoffer-altaar moest; daarna kwam het koperen wasvat en dan kon men het heiligdom binnengaan. Het koperen brandoffer-altaar wijst op de noodzaak van verzoening. Hier was de plaats van het offer. “Zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hebreeën 9:22). Het zonde(n)probleem moest (en moet) eerst in orde zijn. De Israëliet kon dit altaar niet voorbijgaan. Aan alle eisen van God moest worden voldaan. Dat geldt ook voor de zondaar en de zondares van nu. Als wij God willen dienen, Hem willen aanbidden moeten we eerst bij het kruis geweest zijn. Daar werd het probleem van de zonde opgelost door de Heer Jezus Christus. Daar offerde Hij Zijn kostbaar leven, daar stortte Hij Zijn kostbaar bloed! Daar voldeed Hij aan de heilige en rechtvaardige eisen van God. Daarom kan ieder, maar dan ook alleen hij of zij die als het ware zijn of haar handen gelegd heeft op het Offer, zingen:

Op het Godslam rust mijn ziele,

vol bewond’ring bidt zij aan;

alle, alle mijne zonden

heeft Zijn zoenbloed weggedaan.

De “eerste” en de “tweede” wassing

Ook onze handen moeten schoon zijn en onze voeten gewassen worden. Niet voor de vorm en ook niet zo nu en dan. Nee, dagelijks en meerdere keren op een dag. Hoe doen we dat dan?Wel, door ons te wassen met het Woord van God. Het Woord van God reinigt immers. “… evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door [het] Woord …” (Efeze 5:26). Ook het Oude Testament zegt : “Waarmee zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord” (Psalm 119:9). Een priester behoorde heilig te zijn. Een Christen eveneens (1 Petrus 1:16). Dit is de maatstaf voor ons als Christenen. Over het koperen wasvat worden geen maten gegeven. Er is geen begrenzing aan de heiligheid die God bij ons wil zien.

Deze wereld is vol van verontreiniging. Dagelijks worden we er mee geconfronteerd. Helaas wordt dit ook wel eens veroorzaakt omdat we ons daar niet bewust van hebben afgewend, of althans dit niet geprobeerd hebben. Dan is er sprake van zonden. Die moeten we belijden. “Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Johannes 1:7). “Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle [of elke] ongerechtigheid” (1 Johannes 1:9). De Heer Jezus Christus is onze Voorspraak bij de Vader.

Maar laten we nog even kijken naar de Heer Jezus en de voetwassing in Johannes 13:1-17. Daar kunnen we veel van leren. “Wie gebaad is …” (Joh. 13:10). Dit betekent dat iemand geheel gewassen is; het Griekse woord “louo”: het hele lichaam wassen, laat dat ook zien. Het gaat hier over iemand die opnieuw geboren is. We zouden dit de “eerste wassing” kunnen noemen. Deze wassing komt overeen met de wassing bij de priesterwijding. Hij werd immers helemaal gewassen en dit hoefde niet meer herhaald te worden. Maar dan verder: “heeft alleen nodig zich de voeten te laten wassen, maar is geheel rein”. In het Grieks aangeduid met “nipto”: een deel van het lichaam wassen. Hoewel we geheel rein zijn als we opnieuw geboren zijn, is het toch nodig om de voeten te wassen. Dit is de dagelijkse wassing, reiniging. Deze wassing komt overeen met het wassen van de handen en voeten in het koperen wasvat en zouden we de “tweede wassing” kunnen noemen. Deze tweede wassing zal, zolang we hier op aarde zijn, nodig zijn. Waarom? Wel, de Heer Jezus had al gezegd: “Als Ik je niet was, heb je geen deel met Mij” (vers 8). Daarom! Het “geen deel met Hem hebben” betekent geen gemeenschap met Hem hebben. Dat alleen over de voeten wordt gesproken wijst op onze wandel. Onze handen zien op het werk wat we verrichten. Maar alleen de wet eiste “werken van de gerechtigheid”. Het volk Israël had allang bewezen dat het daaraan niet kon voldoen. En ook wij niet, want wij zijn niets beter dan dit volk. Alleen het werk van de Heer Jezus kon voldoen aan de gerechtigheid van God. Dat werk nu is volbracht en wij mogen daarin rusten.

Hij in Wie God Zelf kan rusten,

is het rustpunt ook voor mij!

Handen en voeten

In het Nieuwe Testament moeten dus alleen de voeten gewassen worden. In het Oude Testament de handen en de voeten. Als we ons even de priesters voorstellen wat zij moesten doen, kan ons dit duidelijk worden. De handen van de priesters werden besmet door de bloedige offers. Hun voeten werden door het woestijnzand vervuild. Omdat de offers van de priesters niet volmaakt waren, moesten er steeds opnieuw offers gebracht worden. “Want het is onmogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt” (Hebreeën 10:4). Het offer van de Heer Jezus is echter volmaakt en wij zijn voor altijd geheiligd (Hebreeën 10:10). Voor God zijn wij nu (positioneel gezien) geheel rein op grond van het éénmalige offer van de Heer Jezus Christus. Figuurlijk gesproken is daarom voor ons het wassen van onze handen niet meer van toepassing.

Als witte sneeuw

Er is nog veel meer te zeggen van het koperen wasvat, maar dit wilde ik naar voren brengen in verband met het onderwerp “sneeuw”. In Jesaja 1 zien we dat Juda vriendelijk doch dringend wordt uitgenodigd. “Komt dan”, roept de HEER. Maar eerst wordt Juda gewezen op datgene wat noodzakelijk is om gemeenschap met God te hebben. Het wordt hier niet tegen zondaars gezegd die helemaal niets met God en Zijn dienst hadden. Nee, het wordt hier tegen het volk van de HEER gezegd dat met Hem een verbondverhouding had*. Het ging hier om zeer godsdienstige, maar wel huichelachtige mensen. Zij konden zolang ze leefden in hun gruwelen geen gebedsverhoring of gunsten van God ontvangen. Nee, er moest een definitief breken met de zonde en een verbetering van het leven komen. We kunnen daarbij denken aan wat we hierboven aan het belijden van zonden al gezien hebben. Ook de volgende tekst is mijns inziens in dit verband zeer toepasselijk: “Die zijn overtredingen bedekt, al niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen” (Spreuken 28:13).

Al hadden ze ook de mooiste vorm van godsdienst, toch betekende dat in het oog van God niets. God walgt er zelfs van. Kijk zelf maar. Bijvoorbeeld: “Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden, en sabbatten, en het bijeenroepen van de vergaderingen kan Ik niet aan, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een last; Ik ben moe geworden die te dragen. En als gij uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed” (Jesaja 1:13-15).

Maar er was (en is) ontferming bij Hem als het volgende gevonden werd (wordt): “Wast u, reinigt u, doet de boosheid van uw handelingen van voor mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. Leert goed doen, zoekt het recht, helpt de verdrukte, doet de wees recht, behandelt de twistzaak der weduwe” (Jesaja 1:16-17). Dan wilde God toch – wanneer zij naar Hem luisterde, de zonden en overtredingen bekend en gelaten werden – met hen van doen hebben. Ze moesten dan wel komen. “Komt dan”, zegt Hij. De betekenis van het woordje dan is “toch” en heeft niet met een tijdsaanduiding van doen. Zo kunnen we daarom lezen: “Komt toch …”. Daarin klinkt genadige hoop door. Als ze kwamen, ook al waren hun zonden nog zo erg, en dat waren ze zeker, als zij ermee braken, was er de genade van God die uitkomst bood. En dat is nu nog zo! KOMT TOCH!

Als dat gebeurde en gebeurt kon (en kan) Hij het volgende zeggen: “Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als witte sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol” (Jesaja 1:16-18).

Met het oog op het onschuldige bloed dat door koning en volk vergoten was, spreekt Jesaja hier van “zonden als scharlaken”. Scharlaken is een zeer heldere, hoogrode kleur. We kunnen daarbij denken aan Christus toen de soldaten Hem bespotten. We lezen: “En na Hem ontkleed te hebben deden zij Hem een scharlaken mantel om; en na een kroon van dorens gevlochten te hebben zetten zij die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechterhand; en zij vielen op hun knieën voor Hem en bespotten Hem aldus: Gegroet, koning der Joden!” (Mattheüs 27:28-29). Scharlaken kan ons doen denken aan het onschuldig vergoten bloed van de Heer Jezus. Het is de koninklijke kleur van Christus, de koning van de Joden. God heeft door het rode bloed van het Lam de zonde wit gemaakt, als vers gevallen sneeuw. Wanneer wij vers gevallen sneeuw zien, is dat bijna verblindend rein en schoon, zeker als de zon erop schijnt. Het is het kostbare bloed van het vlekkeloze en onbesmette Lam van God waardoor wij verlost zijn (1 Petrus 1:19). Het bloed van het Lam reinigt ook van elke zonde (1 Johannes 1:8).

Ook karmozijn is rood van kleur, dat onuitwisbaar is. Het is hetzelfde als (rood)purper. Purper is een karmozijnachtige verfstof, oorspronkelijk bereid uit afscheidingsprodukten van de purperslak. We moeten daarbij denken aan roodpaars of paarsrood. Het kleed van vorsten werd vroeger in purper geverfd. Nu is dat nog zo bij bisschoppen en kardinalen; vandaar de uitdrukking: “met het purper omhangen zijn”. Ook de Romeinse keizers droegen vroeger purper. Een keizer was eigenlijk een koning over koningen. “Het purper aandoen” betekent dan ook zoveel als: de keizerlijke troon beklimmen. Zo kennen we ook de uitdrukking “naar het purper staan”, dat betekent hopen prelaat te worden.

Bij karmozijn (roodpurper) mogen we daarom ook denken aan Christus als de Koning der koningen en Heer der heren. Wat een heerlijke titel.

Gemeenschap

Hoewel karmozijn onuitwisbaar is, toch is het onmogelijke bij God mogelijk! Hun zonden – al waren ze rood als karmozijn – zouden worden als witte wol. Ze moesten echter wel breken met de zonde. Helaas deden ze dit niet en het volk Juda nam de uitnodiging van de Heer niet aan. En wij? Hoe denken wij erover? Laten we dit woord van God aannemen en ernaar handelen. Dan is er vergeving, zegen en vreugde.

Het volk zou, wanneer het “gewillig” was en zou “horen” (Jesaja 1:19) van het goede, van de vruchten van het land genieten. De uiteindelijke zegening van het aardse volk Israël – gegrond op de beloften van God aan Abraham, Izaäk en Jakob – hebben alleen betrekking op de aarde. Dit betekende (en betekent) voor een Jood alles. Zo is de hemel voor een waar Christen alles, omdat hij een hemelburger is. Zijn zegeningen zijn hemels van aard. Als God tegen u en/of mij als Christen zou moeten zeggen: “Wees gewillig, luister en breek met de zonden, zo zult je het goede van dit land eten”, waar moeten we dan aan denken? God verwacht niet van de gelovige dat hij zondigt maar als dit gebeurt, zou Hij zeggen: “Als je luistert en met de zonde breekt, zul je weer gemeenschap met Mij hebben en je zult je weer verblijden in dingen van de hemel”. Dit is in overeenstemming met het karakter van de Christen en zijn bestemming. We hebben al gedacht 1 Johannes 1 maar hier verwijs ik er nog eens naar. Daar vinden we in het eerste hoofdstuk ook het onderwerp “gemeenschap”. Een gemeenschap die (helaas) verbroken kan worden, maar die gelukkig ook weer hersteld kan worden. Wat is de Heer genadig en barmhartig. Ja Hij is “goed en gaarne vergevende” (Psalm 86:5).

“Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij en ik zal witter zijn dan sneeuw” (Psalm 51:9).

“En onze gemeenschap nu is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” (1 Johannes 1:3b).

* Bron: Commentaar op Jesaja, H. Bultema

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW