Romeinen 12 vers 12-13:
“Verblijdt u in de hoop; weest geduldig in de verdrukking; volhardt in het gebed. Deelt mee voor de behoeften van de heiligen; legt u toe op de gastvrijheid.”
De gewoonte van gastvrijheid (deel negentien)
De gedachte achter het woord “legt u toe op de gastvrijheid” is het nastreven of beoefenen van gastvrijheid. De vraag rijst: “wanneer is gastvrijheid een slecht idee? Wanneer moet het niet worden nagestreefd?”
Er kunnen verschillende situaties zijn die ons ervan weerhouden iemand gastvrijheid te verlenen. Eén zo’n situatie zou kunnen zijn dat iemand in zonde leeft. Zo’n geval is voor ons vastgelegd in 1 Korintiërs 5 vers 11, waar ons wordt gezegd: “Maar nu heb ik u geschreven, dat als iemand die broeder genoemd wordt, een hoereerder is, of een hebzuchtige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of rover, u met [hem] geen omgang moet hebben, dat u met zo iemand zelfs niet moet eten.” Dit is vrij duidelijk: “… met zo iemand zelfs niet moet eten.” Als een gelovige door anderen is bezocht en vermaand en nog steeds een zondige levensstijl heeft, mogen wij hem geen gastvrijheid bewijzen. Maar als er duidelijk berouw is, moeten we hem opnieuw onze liefde betuigen (2 Kor. 2:5-11).
Een ander moment waarop onze deuren gesloten zouden moeten zijn voor gastvrijheid is, wanneer er mensen zijn die een valse leer onderwijzen. 2 Johannes vers 9 en 10 leert ons: “Ieder die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet. Wie in de leer van Christus blijft, die heeft zowel de Vader als de Zoon. Als iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvang hem niet in uw huis en begroet hem niet.”
Onze huizen moeten openstaan voor degenen voor wie wij ze volgens de Schrift kunnen openen. Maar als er mensen zijn die in zonde leven of een valse leer over de Persoon of het werk van Christus onderwijzen, mogen wij onze deuren niet voor zulke mensen openen. Onze aanwezigheid zou hen ongemakkelijk moeten maken en hen tot inkeer moeten brengen. Wij mogen hen niet het gevoel geven, dat zij zich thuis voelen, alsof alles in orde is. Als ze niet gered zijn, is dat een ander verhaal, maar zelfs dan moeten we oppassen, dat we hun gedrag niet over het hoofd zien.
Als er mensen zijn voor wie we volgens de Bijbel onze huizen niet kunnen openen, kunnen we toch ons hart voor hen openen door voor hen te bidden! Als we voor deze mensen beginnen te bidden, zal onze genegenheid voor hen groeien en zal onze houding tegenover hen meer lijken op die van onze Heiland, die vanaf het kruis kon zeggen: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen!”
Tim Hadley Sr.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW