14 jaar geleden

Elia – Een profeet van de Heere (1)

“Of weet gij niet wat de Schrift zegt [in de geschiedenis] van Elia?” (Rom. 11:2)

Als wij in onze donkere dagen over het pad van Elia nadenken, dan zouden we uitroepen: Welk een weg was Elia toch toebedeeld! Een pad vol beproevingen en strijd – maar meer nog, een pad vol van onderwijzingen in de gedachten van Hem in Wie zijn vreugde en heerlijkheid was; een pad dat begon met stil gebed en in wachten op God, en die in een wagen van vuur eindigde, waarmee God hem tot Zich opnam! Dat wij toch in de geest van Elia door deze wereld van heerlijkheid mogen gaan – door deze wereld, waarin het door de snel groter wordende schaduwen van afval en het komende oordeel steeds donkerder wordt. Mochten wij toch van Elia leren, in afzondering van het kwaad, in afhankelijkheid van God en in toegenegen overgave aan Zijn wil te wandelen, en daarbij op de Heer te wachten. Spoedig zal Hij komen en ons in Zijn heerlijkheid brengen.

1. Achab en de boodschap van God

1 Koningen 17:1

Het was de donkerste dag in de geschiedenis van Israël, toen Elia – de profeet van de levende God – met zijn openlijke dienst begon. Het bijzondere werk van de profeet is, het geweten op te wekken en de harten van het volk van God in een tijd van verval te sterken en te troosten. Ten eerste om bij het gevallen volk van God het verantwoordelijkheidsgevoel door het toepassen van het Woord van God op hun geweten wakker te roepen en dan de getrouwen te bemoedigen, hun gedachten over het verval, waarin zij zich bevonden, er bovenuit te verheffen en hun harten met de toekomstige heerlijkheden te troosten.

Het is duidelijk dat zo’n dienst in het bijzonder voor dagen van verval passend is. Als onder het volk van God alles in orde is, is noch de noodzaak noch de invloedsfeer voor de profetische gaven gegeven. Er is op gewezen, dat in de dagen van de heerlijkheid van Salomo geen behoefte naar de profeten voorhanden was. Alles was in orde, de koning oefende op zijn troon het recht uit; de priesters en levieten vervulden hun dienst en het volk woonde in vrede. Maar toen door het falen en ongehoorzaamheid van het volk van God alles in wanorde geraakt was, wordt door de genade van God de profeet op het toneel gevoerd. Het verkeerde van het volk van God moest Zijn oordeel opwekken, want God zal trouw aan Zichzelf zijn en de heerlijkheid van Zijn Naam in standhouden. Iemand heeft gezegd: “Wat ook steeds haar ongerechtigheid zijn mag, God verwerpt niet een volk dat Zijn wegen verlaten heeft, tot Hij hen een getuigenis gezonden heeft. Hij mag het voorlopig tuchtigen; maar Hij zal Zijn oordeel niet definitief aan hen uitvoeren”. Daarom is het genade van God, die de profeten voor de dagen van het verval opwekt.

Met de wegen van God is het ook vandaag niet anders. Velen geloven, dat de profetische gave tot toekomstige gebeurtenissen beperkt is, en concluderen daaruit, dat de gave van profetie teruggetrokken is. Het is waar, dat de openbaring van God afgesloten is, en alleen een bedrieger kan zich ertoe lenen, buiten het kader van het Woord van God de toekomst met een “zo spreekt de Heer” te onthullen. Toch is het absoluut niet waar, dat de profetische gave opgehouden is. Uit het Nieuwe Testament blijkt, dat deze gave een zeer hoge plaats in de waardering van God inneemt. In 1 Korinthe 14 lezen we: “Jaagt naar de liefde en streeft naar de geestelijke [gaven], maar vooral dat gij moogt profeteren … Maar wie profeteert, spreekt voor mensen tot stichting en vermaning en vertroosting” (vs. 1,3). Wat is in deze dagen van verval, de zwakheid en het falen onder het volk van God van God belangrijker, dan het geweten van de gelovigen over hun lage geestelijke toestand op te wekken, hun harten door het onthullen van de komende heerlijkheden te troosten en hun genegenheden met Hem, die spoedig komt, bezig te houden? Alleen hij zal een ware profeet zijn, die zo tot “de mensen tot stichting en vermaning en vertroosting” spreken kan.

Elia was een ware profeet van de Heere. Nog nooit tevoren was de toestand van het volk van God in zo’n diepte van verderf gezonken. Achtenvijftig jaren waren voorbijgegaan, sinds het koningschap na de dood van Salomo vervallen was. Gedurende deze periode hadden zeven koningen geregeerd, allen zonder uitzondering goddeloze mannen. Jerobiam had Israël met de gouden kalveren tot zondigen gebracht. Nadab, zijn zoon, “En hij deed wat kwaad was in de ogen van de HEERE, en wandelde in de weg van zijn vader” (1 Kon. 15:26). Baesa was een moordenaar, Ela, zijn zoon, was een dronkaard, Zimri een verrader en moordenaar (1 Kon. 16:8-10). Omri was een legeroverste die zich van de troon meester maakte, en deed erger dan allen, die voor hem geweest waren (1 Kon. 16:25). Achab, zijn zoon, maakte het nog erger dan zijn vader; hij trouwde met de gemene en afgoden dienende Izebel en werd de aanvoerder van de afvalligheid. In zijn dagen verdwenen alle sporen van de openbare aanbidding van de Heere uit het land. Afgoderij was schering en inslag. De gouden kalveren werden in Bethel en Dan aanbeden; het huis van Baäl was in Samaria; de hoogten van Baäl waren overal, en de profeten van Baäl voerden openlijk hun afgodische gebruiken uit. Schijnbaar leefde Baäl en had de Heere ophouden te bestaan.

Te midden van dit toneel van duisternis  en zedelijke neergang verschijnt met opzienbarende abrubtheid een individueel, maar treffend getuigenis van de levende God op het toneel. Elia, de Thisbiet, komt plotseling met een boodschap van het komende oordeel voor de koning: “[Zo] [waarachtig] [als] de HEERE, de God van Israël, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord!” (1 Kon. 17:1). De eerste woorden van de profeet delen de koning mee, dat hij met de levende God te doen had, en daarenboven ziet hij een man in de ogen, die geen angst voor hem had, hoewel hij de koning is. Elia is geroepen, de machtigste man in het land een zeer onaangename boodschap voor te leggen. Omdat hij bewust voor de levende God staat, is hij, als hij zich voor de goddeloze koning bevindt, vrij van alle vrees.

Vele jaren daarvoor had de Heere Israël door de mond van Mozes gezegd: “Wacht uzelf, dat uw hart niet verleidt word, dat gij afwijkt, en andere goden dient, en u voor die buigt; Dat de toorn van de HEERE tegen u ontsteke, en Hij de hemel toesluit, dat er geen regen zij …” (Deut. 11:16-17). Naar deze ernstige waarschuwing werd niet geluisterd. Er werd sinds de tijd van Mozes bijna ononderbroken afgoderij bedreven, en tenslotte werd zij overal gevonden. God had lange tijd toegezien; maar nu had de afgoderij van het land bewerkt de “HEERE, de God van Israël, tot toorn te verwekken” (1 Kon. 16:33), en het lang aangekondigde oordeel zou nu uitgevoerd worden. Het zou noch “dauw noch regen” geven, hetzij dan op het woord van de profeet. God wil op deze wijze Zijn Woord rechtvaardigen, Zijn heerlijkheid handhaven, de afgodendienst verachtelijk maken en de man eren, die voor Hem getuigt.

We mogen ons wel afvragen wat het geheim van de moed van Elia in de tegenwoordigheid van de koning was – de zekerheid waarmee hij het komende oordeel voorzegt, en zijn rotsvaste stelling, dat alles op zijn woord zou uitkomen.

Ten eerste was de Heere voor hem de levende God. Overal was het openbare ontzag voor God geheel opgehouden. Voor zover het leek, was er geen ziel meer in het land, die het bestaan van de Heere ernstig nam. Maar in deze algemene afval trad Elia moedig naar voren als iemand, die geloofde en openlijk beleed, dat God leeft.

Verder kan hij van de Heere zeggen, dat Hij Degene is, voor Wiens aangezicht hij staat. Hij geloofde niet alleen in de levende God, maar in alles wat hij zei en deed, was hij zich ervan bewust in de tegenwoordigheid van God te zijn. Als gevolg daarvan is hij vrij van mensenvrees. Te midden van vreselijke omstandigheden mag hij volledig rustig blijven en is zich van de ondersteuning van God bewust.

Bovendien leren wij in het Nieuwe Testament een andere waarheid met betrekking tot Elia. Jakobus stelt de profeet als voorbeeld daarvan, dat machtige dingen door het krachtige gebed van een rechtvaardige volbracht kunnen worden. Het gebed in het verborgene was een ander groot geheim van zijn kracht in de openbaarheid. Hij kon voor de goddeloze koning staan, omdat hij zijn knieën voor de levende God gebogen had. En zijn gebed was niet formeel, wat niets tot stand had kunnen brengen, maar een krachtig gebed, dat veel vermag. Een gebed, dat zowel de heerlijkheid van God alsook de zegen van het volk tot onderwerp had, en daarom “bad hij vurig, dat het niet zou regenen (Jak. 5:17). Een schrikbarend gebed, dat vanwege het volk van God tot de levende God gedaan moest worden! En toch, toen Elia de toestand van het volk overzag en geen ontzag voor God wijd en zijd in het land ontdekken kon, kwam hij tot het besluit, dat het voor hen beter zou zijn om jaren van dorheid te lijden, als zij daardoor tot God terug zouden keren, dan zich in de welstand te verblijden en daarbij God uit te dagen en een erger oordeel tegemoet te gaan. IJver voor God en liefde voor het volk stonden achter dit krachtig gebed.

Verder herinnert ons Jakobus eraan, dat Elia “een mens van gelijke natuur was als wij”. Net als wij, werd hij door menselijke zwakheid en menselijke gebreken omgeven. Wat een troostrijke les mag dit feit ons geven! Ook wij kunnen, zoals hij, mensen van kracht zijn, als wij – ondanks het kwade om ons heen – in het bewustzijn wandelen dat God de levende God is, als wij ons er naar uitstrekken, meer voortdurend in Zijn tegenwoordigheid – als voor Hem staande – ons te bewegen, te spreken en te handelen; en als wij vaker voor Hem in gebed, dat door de Geest geleid wordt, gevonden worden.

Wordt D.V. vervolgd.

Hamilton Smith: “Elia – ein Prophet Jehovas”

© Ernst-Paulus-Verlag, Postfach 100856, D-67408 Neustadt
(www.ernstpaulusverlag.de)
Achtung: Geänderte Postleitzahl von 67434 auf 67408!!!

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW