“Uit wiens buik komt het ijs naar buiten? En wie baart de rijp van de hemel?” (Job 38:29).
“Zijn jongen slurpen bloed; en waar dodelijk gewonden liggen, daar is hij” (Job 39:33).
Een kort overzicht van het boek Job
God had satan toegestaan, eerst de rijkdom van Job, daarna zijn tien kinderen en ten slotte zijn gezondheid te nemen. Eerst neemt Job alles uit de hand van God aan. Drie vrienden van Job komen om hem hun medeleven te tonen. De toestand van Job maakt dat ze vol medelijden een week lang stil met hem op de grond zitten (Job 1-2).
Nadat Job de dag van zijn geboorte vervloekt, beginnen de vrienden naar een verklaring te zoeken voor het lijden van Job. Zij zijn van mening dat het een straf van God is voor ernstige zonden in zijn leven. Job, die zich van geen schuld bewust is en door de toenemend kwetsende woorden van zijn vrienden geïrriteerd raakt, begint in zijn bitterheid God aan te klagen. Geleidelijk worden de argumenten van de drie vrienden uit handen geslagen en Job lijkt als overwinnaar uit de strijd van woorden naar voren te komen (Job 3-31).
Een andere aanwezige, genaamd Elihu, die als de jongste in leeftijd uit beleefdheid tot dan toe gezwegen had, nam nu het woord. Hij uit verwijten naar de drie vrienden van Job, omdat ze enerzijds Job ten onrechte hadden veroordeeld, maar aan de andere kant zijn, door hun woorden uitgelokte zelfrechtvaardiging, niet stoppen konden. Maar hij moet ook Job terechtwijzen, omdat hij zichzelf voor God als rechtvaardig beschouwde. Boven alles rechtvaardigt hij God, doordat hij in welbespraakte woorden Zijn grootheid, almacht en rechtvaardigheid voorstelt (Job 32-37).
We weten niet of Job in staat zou zijn geweest om Elihu, zoals bij zijn vrienden, iets tegen te werpen, want direct aansluitend neemt God Zelf het woord en stelt Job vragen. “Kunt u …?” en “Weet u …?” Als Job de tijd had gehad om op de indringende vragen te antwoorden, dan kon hij slechts steeds een “neen” uitbrengen. Ten eerste spreekt God over de schepping van de aarde, over de begrenzing van de zee, over de dagelijkse terugkeer van het morgenlicht, over alles wat de aarde bevochtigt en over de loop van de sterren. Daarna vroeg Hij Job over sommige dieren, ten eerste over vandaag nog levende, dan zeer uitvoerig over twee dieren, die men vandaag niet duidelijk onder de nog levende dieren kan aanwijzen (Job 38-41).
De tucht bereikt zijn doel. Job vernedert zich voor God, waarna Deze hem zijn gezondheid teruggeeft, zijn rijkdom verdubbelt, en hem nog eens tien kinderen geeft (Job 42).
Overzicht van het gedeelte
Na dit korte overzicht van het boek Job willen we ons nu naar het gedeelte wenden, waarin God spreekt over de vandaag nog levende dieren. Zeker wil God Job geen les in de biologie geven, want daarvoor is de volgorde waarin de dieren worden genoemd, niet geschikt. Nee, God spreekt met de verschillende dieren over zeer bepaalde onderwerpen. Bij leeuwen en raven gaat het om de voeding; aan de hand van steenbokken en herten spreekt God over de geboorte en de groei van de jongen; de wilde ezel, de wilde os, en de struisvogel illustreren de ontembaarheid; het afgerichte strijdpaard vertegenwoordigt de vreugde van de strijd, en de havik en de adelaar samen hun leven in de hoogte.
Natuurlijk, het eerste doel van het spreken van God is, om Job duidelijk te maken hoe arrogant hij is, als hij denkt dat hij God ter verantwoording kan roepen. Maar wil God Job, en daarmee ook ons, niet Zijn zorg voor zijn schepselen tonen? En als we nog een stap verder gaan en Gods zorg voor de dieren als een beeld van de zorg voor ons beschouwen, dan zullen we zien hoe rijk aan onderwijs dit gedeelte is. De Schrift zelf moedigt ons daartoe aan, omdat ook Paulus het gebod van God betreffende de dorsende ossen toepast op de dienaars van de Heer (1 Kor. 9:9-10).
God zorgt voor de eerste levensbehoeften
“Kunt u voor de leeuwin op prooi jagen en het verlangen van de jonge leeuwen vervullen, als zij zich bukken in de holen, en in hun schuilplaats zitten te loeren? Wie bereidt voor de raaf zijn voedsel, als zijn jongen om hulp roepen tot God, als zij ronddwalen omdat er geen eten is?” (Job 39:1-3).
Misschien bent u talentvol en hebt u een goede gezondheid, u bent sterk als een leeuw. Dat u een baan hebt, uw gezin kunt verzorgen, schrijft u dat toe aan uw vaardigheden, uw ijver, uw betrouwbaarheid, aan….? Jaagt de leeuwin op prooi? Nee, Dat doet God. Paul moest aan de Korinthiërs schrijven: “Maar wat hebt u, dat u niet hebt ontvangen? En als u het dan hebt ontvangen, waarom beroemt u zich, alsof u het niet had ontvangen” (1 Kor. 4:7). Dank God liever voor uw talent, voor uw gezondheid, voor uw werk en voor uw verdienste.
Maar misschien vergelijkt u zich met de zwakke, onopvallende raven. U denkt dat u geen bijzondere vaardigheden hebt, met uw gezondheid is het ook niet zo best, uw werk is ook niet zeker of u bent zelfs werkloos. Zou God Die voedsel geeft aan de raven en zijn jongen, ook niet u onderhouden? Het gekras van hongerige jonge raven klinkt zeker niet mooi, maar God beoordeelt het als een huilen tot Hem. Zou Hij uw geroep niet horen, daar u toch meer bent dan vele musjes (Matth. 10:31)?
Ook de discipelen die alles verlaten hadden om de Heer te volgen, waren bezorgd over voedsel en kleding. De Heer laat hen aan de hand van de vogels en de lelies zien, hoe onnodig hun overwegingen waren. De hemelse Vader weet wat we nodig hebben (Matth. 6:25-34). Later konden de discipelen de vraag van de Heer: “Heeft u soms iets ontbroken?” met een “niets” beantwoorden (Luk. 22:35). En als er dan toch iets ontbreekt? Paulus kende dergelijke omstandigheden, hij was daarin door God onderwezen en had daarbij geleerd tevreden te zijn. Maar dit kon hij niet in eigen kracht, maar God gaf hem de daarvoor nodige kracht (Fil. 4:11-13).
God zorgt voor de geboorte en opvoeding van onze kinderen
“Weet u de tijd waarop de berggeiten baren? Hebt u gezien dat de hinden jongen werpen? Kunt u de maanden tellen die zij vol moeten maken? En weet u de tijd van hun baren? Zij krommen zich en werpen hun jongen, hun weeën drijven hun vrucht uit. Hun jongen worden sterk, ze worden groot in het veld; ze gaan weg en komen niet meer bij hen terug” (Job 39:4-7).
De eerste drie woorden van dit gedeelte is in de eerste plaats van toepassing op zwangere vrouwen. Kunt u de maanden, weken en dagen tellen tot de verwachte geboortedatum? God, die de draagtijd van hinden kent, telt mee. Hij weet van al uw zorgen en angsten. U weet de berekende geboortedatum. Hij die de tijd van baren van de steenbok kent, weet ook precies uw uur. Hij die de barensnood van de hinden waarneemt, geeft ook acht op u, wanneer de weeën komen. Spreekt ook niet de Heer Jezus over de angst van de vrouw voor dit uur, maar ook over de vreugde, wanneer het kind geboren is (Joh. 16:21)? Als we, in tegenstelling tot het aardse volk van God, de Israëlieten, ook overwegend zegeningen van hemels karakter hebben (Ef. 1:3), zo geldt toch voor de godvruchtige zwangeren de heel bijzondere aardse belofte van de hulp van God bij de geboorte (1 Tim. 2:15).
“Hun jongen worden sterk, ze worden groot in het veld; ze gaan weg en komen niet meer bij hen terug”. Hoe spreekt dit vers over de hoop en vrees van veel ouders tijdens de jaren van de opvoeding van hun kinderen? We willen allemaal dat de kinderen gezond opgroeien en in deze zin sterk worden. Maar laat toch vooral onze zorg ernaar uitgaan, dat onze kinderen zich bekeren en opgroeien tot geestelijke jongeren die sterk zijn, omdat het Woord van God in hen blijft (1 Joh. 2:14). Willen wij ook alles in het werk stellen om het levende Woord in hun jonge harten te planten? Het aannemen in zachtmoedigheid en groei kan alleen God bewerken (1 Kor. 3:6; Jak. 1:21b).
Net zoals de welpen in vrijheid opgroeien, zo zullen ook onze kinderen wanneer ze ouder worden steeds meer tijd buiten het huis doorbrengen. Ten eerste zijn er de contacten met de buurtkinderen. Komen dezen uit godvrezende, uit gelovige maar geseculariseerde of uit ongelovige ouders? We moeten weten met wie onze kinderen spelen, we moeten voor de Heer beslissen of onze kinderen in de huizen van speelkameraadjes mogen gaan of niet, of dat we de omgang geheel moeten voorkomen. Voor dit alles hebben we veel genade en wijsheid nodig.
Tenzij zwaarwegende omstandigheden het noodzakelijk maken, moeten we onze kinderen niet voor schooltijd in vreemde handen geven. We onttrekken ons anders gedeeltelijk aan de verantwoordelijkheid die God ons als ouders gegeven heeft. Elk uur, wat vooral u, lieve moeder, met de kleintjes doorbrengt, laat diepe en blijvende sporen achter in de jonge zielen.
Met de inschrijving op een school vallen onze kinderen dan onvermijdelijk onder de opvoedende en leerzame invloed van anderen. De zogenaamde seksuele voorlichting, hetgeen een onderwerp van het vak biologie is, heeft een zorgvuldige begeleiding nodig van de ouders. Vaak is hier ook een gesprek met de leraar of de lerares nuttig. Als later in dit vak de evolutietheorie wordt besproken, is het zeker goed met onze kinderen ook populair-wetenschappelijke boeken te lezen van wetenschappers die in de schepping geloven. Ook de literatuur die in de moedertaal en vreemde talen wordt behandeld, moeten we in de gaten houden. Soms is het nodig om met de kinderen aan de hand van de Bijbel de daarin ontvouwde inzichten en beginselen als kwaad te belichten. Krijgen onze kinderen godsdienstonderwijs, dan moeten we er rekening mee houden dat er bijbel-kritische meningen voorgesteld worden. De lijst van de gevaren waaraan onze kinderen alleen al door de leerdoelstellingen worden blootgesteld, wordt zeker nog langer. Daarbij komt de invloed van klasgenoten op onze kinderen. Hoe tonen ons slechts de kort genoemde dingen hoe waakzaam we onze kinderen tijdens hun schooljaren moeten begeleiden, en dit vooral door onze gebeden. En toch is alles Zijn genade, wanneer onze kinderen de school doorlopen, zonder schade aan hun zielen opgelopen te hebben.
En dan komt de dag dat de kinderen verdergaan, hetzij voor voortgezet onderwijs, die ter plaatse niet mogelijk is, hetzij om daar een baan te krijgen of om een eigen gezin te stichten. Hoe gaan ze verder: bevestigd in het geloof, gelovig maar kwetsbaar of in ongeloof? In het eerste geval zullen we hen met een zekere innerlijke rust en vertrouwen in de Heer laten gaan. In het tweede geval zal dat niet zonder zorgen gebeuren. In het laatste geval komt bij de zorg nog de smart erbij. Dan willen we in geloof gebruik maken van de belofte voor de gevangenbewaarder van Filippi: “… u zult behouden worden, u en uw huis” (Hand. 16:31). In ieder geval moeten we dagelijks verder bidden en pleiten voor onze kinderen.
In tegenstelling tot de volwassen jonge dieren komen onze kinderen normalerwijze op bezoek naar ons terug. Wanneer onze kinderen met de Heer gaan, wat een vreugde is het dan om hen weer te zien, om te communiceren met hen en te genieten van de gemeenschap als gezin en de gemeenschap in de Heer. En wanneer ze zonder de Heer leven, laten we dan de deur niet voor hen sluiten. We moeten ook niet elke keer bij hen aandringen zich eindelijk te bekeren. Ze weten het heel goed dat wij dat wensen. Als we geen ander onderwerp kennen, dan drijven wij hen zo het huis uit (zie Spr. 17:9). Ook onze ongelovige kinderen hebben het recht en vaak ook de behoefte om iets van hun lief en leed met ons te delen, en we moeten ons ook voor hun zaken interesseren. Laten we de geladen band tussen hen en ons niet volledig vernietigen, maar trachten te behouden.
Het is een grote troost dat onze God, die van Zichzelf zegt: “Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien, maar zij zijn tegen Mij in opstand gekomen” (Jes. 1:2), onze zorgen en noden precies kent. En onze Heer, die de kinderen van Jeruzalem wilde verzamelen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels (Luk. 13:34), zou Hij ons niet begrijpen?
Drie wilde dieren – beeld van de ongelovigen
Job 39:8-22
Wanneer een van onze kinderen het huis in ongeloof verlaten heeft, lijkt het dan niet net als de wilde ezel, waarvan de onderscheidende eigenschap het onbedwingbare verlangen naar vrijheid is? Hoeveel kinderen zijn gelukkig wanneer zij aan de veronderstelde beperktheid van het ouderlijk huis ontvlucht zijn, wanneer zij eindelijk zich van alle banden van de christelijke opvoeding ontdoen kunnen (Ps. 2:3). Zoals de wilde ezel elk groen spoor op de bergen afspeurt, zo zoeken jonge mensen hun vervulling in wat de wereld liefde, eer en geluk noemt. Maar zoals de onvruchtbare zoutvlakte voor de wilde ezel geen voeding biedt, zo blijven hun zielen daarbij leeg en ontevreden. Niet zelden zijn er twee redenen die sommige kinderen zo opbreken: strijd in de plaatselijke gemeente (het rumoer van de stad) en de overdreven hardheid, begeleid door luide woorden van vaders die alleen tuchtmeester zijn (het luide geroep van de slavendrijvers (zie ook 1 Kor. 4:15)).
De wilde os kenmerkt zijn overweldigende kracht. Hoe graag zou in de toenmalige tijd een boer de kracht van de wilde os gebruikt hebben, om zijn akker te bewerken en de oogst thuis te brengen. Maar het dier was ontembaar. God, de Schepper, heeft de mensen natuurlijke vaardigheden geschonken. Maar in plaats van dit in afhankelijkheid van God te gebruiken, gebruikt de ongelovige mens het in onafhankelijkheid en in eigen wil. Hij zet ze ook vaak vernietigend in. Geweld is naast moreel verderf een kenmerk van de onafhankelijke mens. Een Saulus bracht in zijn blinde razernij schrik onder de gelovigen. Maar de Heer dwingt dit op moord beluste en dreigende snuiven van de “wilde os” op de weg naar Damascus op de knieën (Hand. 9:1-4) en brengt met de getemde Paulus veel graan in Zijn schuur. Hoe heeft deze man van zijn bekering af zowel zijn natuurlijke vaardigheden als ook zijn energie in dienst van de Heer gesteld.
Vrolijke zorgeloosheid en met onwetendheid gepaarde onachtzaamheid zijn de hier genoemde eigenschappen van de struisvogel, die vooral bij de behandeling van het nageslacht te zien is. Het is beangstigend hoe juist in onze landen de kinderen steeds meer en meer als een last gezien worden. Velen komen zelfs niet meer ter wereld, de meeste anderen komen zo snel mogelijk in crèches, waarvan het aantal snel moet worden vermeerderd, en slechts enkelen ervaren nog de veiligheid en liefde in een gezond gezin. Hoe heeft de zelfzuchtige drang naar zelfverwerkelijking de mens verblind. Minstens net zo tragisch is de nonchalance en zorgeloosheid van de moderne mens met betrekking tot de behoudenis van zijn ziel. De fun-factor speelt vandaag een belangrijke rol en de duivel biedt voor de smaak van ieder mens de passende verstrooiing aan. Laten we oppassen voor deze tijdgeest. Laten we veel meer handelen als Noach (Hebr. 11:7).
God sterkt ons in de strijd
Het strijdpaard is net zo’n sterk dier als de wilde os, maar in tegenstelling tot deze volledig getemd en getraind. Van nature is het paard een schrikachtig vluchtdier, dat voor zowel de optische als akoestische impulsen gemakkelijk schuw wordt en op hol slaat. Voor gebruik als oorlogspaard moet het jarenlang worden opgeleid. Alleen zo leert het om het aangeboren instinct te overwinnen. Ook wij houden in het algemeen niet van strijd en gaan dit liever uit de weg. Dit schijnt ook bij Johannes Markus het geval te zijn geweest, die Paulus en Barnabas aanvankelijk op hun eerste zendingsreis als dienaar begeleidde, maar zich toen terugtrok in Perge (Hand. 13:5,13). Maar God nam deze man verder in Zijn school, en als Paulus in de meest moeilijke omstandigheden in de gevangenis in Rome is, vraagt hij Timotheüs hem mee te brengen (2 Tim. 4:11). Ook wij moeten strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd (Judas 1:3).
God trekt ons naar boven
De havik dwingt zich hoger en hoger, om dan vervolgens, gedragen door de opstijgende warme lucht, daar doorheen te glijden zonder met de vleugels te klapperen. Bezorgdheid over voeding en bescherming, om de kinderen, ja, zelfs de strijd van het geloof verhinderen ons soms om ons met de dingen bezig te houden die boven zijn. Mogen wij de zorgen, die als loden gewichten aan onze geestelijke vleugels hangen, niet aan Hem overgeven? (1 Petr. 5:7) Ook ons geloofsleven bestaat niet alleen uit strijd. Heeft de Heer niet tot Zijn discipelen gezegd: “Rust wat”? (Mark. 6:31). En vanuit deze rust mogen wij dan opstijgen. Hebt u zich vandaag al eens met de hemelse dingen bezig gehouden?
In tegenstelling tot de havik die in de vallei nestelt, bouwt de arend zijn nest op een rots in de hoogte. Hoe vaak spreekt David ervan, dat God zijn Rots is, een Rots die niet aan het wankelen kan worden gebracht, waar het veilig is (bijv. Ps.62:3,7,8). Gezien vanaf een bergtop lijken alle dingen klein en onbeduidend en is men heel dicht bij de hemel. Een oud refrein zegt: “Breng me hoger op de bergen, in gemeenschap alleen met U”. Is dat ook uw en mijn verlangen? God heeft ons nu al met de Heer Jezus in de hemelse gewesten geplaatst, en daar vinden we de hemelse zegeningen (Ef. 2:6; 1:3). Genieten we ervan? Van bovenaf blikken de ogen van een adelaar verder. Zo kunnen wij ook in de toekomst kijken, ja, tot in de eeuwigheid. De volgende bergpiek in ons gezichtsveld is de komst van de Heer om ons tot Zich te halen: daarachter zien we de top van Zijn komst met ons om Zijn koninkrijk te vestigen, en helemaal aan de horizon zien we een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Mogen ook niet wij, net als de apostel Johannes, de oproep volgen: “Kom hier op en ik zal u tonen wat hierna moet gebeuren”? (Openb. 4:1)
God zorgt voor alles
Als we nog eens een korte terugblik werpen mogen op het gedeelte, dan zien we dat het begint met de zorg van God voor onze meest eenvoudige behoeften van het lichaam, dat Hij echter ook de zorgen betreffende onze zielen, onze huizen, draagt om uiteindelijk onze geest daartoe te brengen zich met de hemelse en eeuwige dingen bezig te houden. Wat een wonderbare God hebben wij.
Geplaatst in: Christendom, Geloof, Schepping
© Frisse Wateren, FW