Johannes 14 vers 1-3:
1. Laat uw hart niet ontroerd worden. U gelooft in God, gelooft ook in Mij.
2. In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, <want> Ik ga heen om u plaats te bereiden.
3. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.
Hijzelf komt terug
“En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.”
Wij herinneren ons, dat de Heer Jezus de harten van de discipelen troost wilde geven voor de tijd van Zijn afwezigheid. De laatste keer dat we Hem zagen, ging Hij weg om voor hen een plaats in de hemel te bereiden. Nu belooft hij hen dat Hijzelf zal terugkomen om hen op te halen. Wat een troostrijke gedachte ook voor ons, dat de Heer geen boden zal zenden om ons dan bij de deur van het Vaderhuis te ontmoeten, maar dat Hijzelf nog eens op weg zal gaan en tot ons zal neerdalen tot op de wolken, om ons van deze arme aarde te bevrijden en ons met Hemzelf mee naar Huis te nemen. Dan zullen wij het rijk van zijn afwezigheid verruilen voor het rijk van Zijn eeuwige aanwezigheid. “kom Ik weer en zal u tot Mij nemen” – wij mogen dan daar zijn, waar Hij is, en dat zal voor ons de hemel vormen.
We weten niet veel over het huis van de Vader. Ook dit artikel kan het huis van de Vader niet beschrijven, maar we weten wel, dat we dan “altijd met de Heer” zullen zijn en “samen met Hem zullen leven” (zie: 1 Thess. 4:17; 5:10). En dat Hij daar is, zal ons geluk uitmaken. Wat zou de hemel zijn zonder Hem?
Maar deze woorden van de Heer Jezus geven ons ook een blik in Zijn hart. En wat zien we erin? Een diep verlangen om de Zijnen bij zich te hebben. “Ik kom spoedig” zijn de laatste woorden die we van Hem horen in de Bijbel. Weerklinkt uit dit “spoedig” niet iets van een verlangen om ons bij Hem te hebben? Waar de schat is, daar is ook het hart. Onze schat is in de hemel. Maar wij kunnen er zeker van zijn: Zijn schat is veel meer op aarde, en daarom wacht Hij met veel meer verlangen dan wij op hen, die de Vader Hem gegeven heeft om bij Hem te zijn, zodat wij Zijn heerlijkheid mogen aanschouwen (zie Joh. 17:24).
Wij zijn dankbaar voor het uitvoerige onderwijs van de apostel Paulus over de opname in 1 Korinthe 15 en 1 Thessalonicenzen 4. Maar hoeveel meer verwarmt het ons hart, als wij onze geliefde Heer Zelf horen zeggen: “En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.
Marco Leßmann
Online in het Duits sinds 09.03.2015
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW