Johannes 14 vers 1-3:
1. Laat uw hart niet ontroerd worden. U gelooft in God, gelooft ook in Mij.
2. In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, <want> Ik ga heen om u plaats te bereiden.
3. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.
Een eeuwige verblijfplaats in de hemel
“In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd, <want> Ik ga heen om u plaats te bereiden.”
Nu begint de Zoon van God te spreken over het huis van Zijn Vader. Hoe dikwijls had Hij niet over de Vader gesproken, om te trachten de harten van de discipelen aan de Vader te verwarmen. Hoe vaak had hij niet verklaard, dat alle goede werken die Hij deed hun bron hadden in het liefhebbende hart van Zijn Vader. Hij had gesproken over de wil van Zijn Vader, dat allen die in de Zoon geloven het eeuwige leven zouden hebben (Joh. 6:40), en over de Vader die de mensen tot de Zoon trekt (Joh. 6:44). Zijn Vader is sterker dan allen, en Zijn hand houdt de schapen van de goede Herder vast, zodat niemand hen daaruit kan rukken (Joh. 10:29). Hij hield van Zijn Vader en wilde bij de Zijnen liefde voor Hem opwekken.
Nu laat Hij hun zien, dat zij niet alleen een plaats hadden in het hart van de Vader, maar ook in Zijn huis. Het is de wil van de Vader, dat Zijn kinderen bij Hem wonen. Ja, welke vader heeft niet graag zijn kinderen bij zich? De liefde van de Vader neemt geen genoegen met minder, dan dat Zijn kinderen thuis zijn waar Hij thuis is. Geen mindere plaats zou bij die liefde passen. Daarom zegt de Heer Jezus: “… ; als het niet zo was, zou Ik het u hebben gezegd.”
Zo groot had Hij de Vader voor hun hart geplaatst, dat het een bijzondere vermelding zou behoeven, indien niet ook Zijn huis voor hen openstond. Maar dat zou niet gepast hebben bij de oneindige liefde van de vader. En toch is het een geweldige gedachte: de eeuwige verblijfplaats van de Vader en de Zoon zal ook ons tehuis zijn! Wij zouden dit niet durven hopen, als Hij het Zelf niet had gezegd. En aan de andere kant, toch verlangt elk echt kind ernaar, daar te zijn waar de Vader woont.
Dit huis van Zijn Vader heeft vele woningen. Er is plaats genoeg voor elk kind van God. Toen de Zoon tot ons kwam, was er voor Hem geen plaats in de herberg (Luk. 2:7). Maar wanneer wij bij Hem komen, is er plaats genoeg voor iedereen. Ieder kind van God heeft daar een woning, een plaats om te verblijven.
In het huis van de Vader zijn er ook geen verschillen meer tussen de gelovigen. Hier op aarde kunnen er verschillende posities zijn. En in het koninkrijk van God zijn er verschillen in de aard van de taken, ook in de hoogte van de beloning. Maar in het huis van de Vader zijn er alleen kinderen en daar is niet één meer kind dan de ander.
De woningen (meervoud) mogen ons eraan herinneren, dat ieder zijn persoonlijk deel heeft, zijn “privacy” met de Vader en de Zoon. De gemeenschap met de Vader en de Zoon is een gemeenschappelijke zegen van al Gods kinderen, maar zij heeft zeker ook een persoonlijk gebied, waar ieder kind geniet van zijn of haar persoonlijke relatie met de Vader en de Zoon.
Marco Leßmann; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 03.03.2015
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW