III. De Psalmen van de zonen van Korach
De elf Psalmen van de zonen van Korach zijn over het tweede boek van de Psalmen – waarin ze het eerste deel vormen (42 tot 49) – en het derde boek verdeeld (84, 85, 87; – Ps. 88 is eigenlijk “voor” de zonen Korach). Deze twee boeken brengen de oefeningen van het hart van de gelovigen tot uitdrukking die, na de beproevingen van de gevangenschap de vreugde van de glorieuze bevrijding ervaren, die met hun terugkeer gepaard gaat. Zoals de wijzer in het kompas naar één punt wijst, gaan de gedachten en gevoelens van de zonen van Korach in één richting: ze houden zich bezig met het huis van God in Jeruzalem.
In het tweede boek van de Psalmen stellen de zonen van Korach profetisch het overblijfsel van Juda de toekomst voor, die van verdrukking naar uitbundige vreugde zal overgaan, wanneer hun Messias zegeviert. Psalm 42 tot en met 44 laten dit lijdende overblijfsel zien tijdens de grote verdrukking. Hij zal Jeruzalem moeten ontvluchten en Judea moeten verlaten, wanneer de Antichrist de afgodendienst opgericht zal hebben. De haat van zijn afvallige landgenoten achtervolgt het overblijfsel, en de haat van de natiën omringt hem in de ballingschap, maar het diepste lijden komt over hem bij de herinnering aan het “Huis van God”, waarheen hij optrok te midden van een feestende menigte met de stem van vreugdezang en lofliederen. Deze tempel is nu ver weg, de vijand heeft hem ontheiligd, de boze heerst in Sion. De tegenstanders in hun nabijheid bespotten de gelovigen en breken zijn hart: “… waar is uw God?” (Ps. 42:4). Beroofd van alle zichtbare steun door de aanbidding van de Heer en van elk teken van Zijn verbond, verlangt hij niet alleen naar de zegeningen die verloren zijn gegaan, maar naar God zelf. “Mijn ziel dorst naar God … mijn God … hoop op God.” Zo spreekt de Geest van Christus door de zonen van Korach in Psalm 42. In de 43e Psalm wandelt de getrouwe in verdriet, onder onderdrukking en tegenstand van de vijand, maar het geloof verheft zijn gebogen ziel: het licht en de waarheid van God zullen hem leiden om hem naar Gods heilige berg en Zijn woningen te brengen. “… zodat ik kan gaan naar Gods altaar … en ik U met de harp kan loven, o God, mijn God!” (Ps. 43:4). Wanneer de verdrukking verdubbelt en de vervolging over deze onderdrukten komt, houdt hen de hoop levend. Elke dag “om wille van Hem” aan de dood overgeleverd, geacht als slachtschapen, wordt hun smart nog versterkt door het besef, dat zij, die trouw zijn aan het verbond, in overeenstemming met de regeringswegen van God vanwege de toestand van het volk, lijden moeten. Maar hun vertrouwen berust op God, Die zij, verstoken van alle uiterlijke zegeningen, des te beter kennen, en zij werpen zich in hun hart op Hem (Ps. 44).
Maar er komt bevrijding: Christus, geopenbaard in heerlijkheid, zal het volk voor God in een nieuwe betrekking met de Heer herstellen (Ps. 45). De ‘veelgeliefde’ verschijnt als koning “boven Zijn metgezellen”, het getrouwe overblijfsel; de bruid, het Jeruzalem van het duizendjarige koninkrijk, wordt erbij gevoegd; snaren worden bespeeld uit ivoren paleizen; de volken zullen voor eeuwig en altijd Hem loven, Die God voor altijd gezegend heeft.
Psalm 46-48 gaan over de definitieve oprichting van Zijn heerschappij, en het paleis, de tempel, Sion, vormen de inhoud van de dankliederen aan de Allerhoogste. Ook zelfs als de laatste en zwaarste slagen van het oordeel tegen de naties de aarde zó doen beven, dat ze veranderd wordt en smelt (moeten de zonen van Korach bij deze aanduiding niet denken aan het moment waarop hun opstandige voorvader verslonden werd?), vervullen de levendige beelden van het heiligdom, van de woningen van de Allerhoogste en van de rivier die de stad van God verblijdt, haar hart dat zich in God versterkt heeft, die haar toevlucht en kracht is, in hoge mate een hulp gebleken in beproevingen. God zal de heilige stad bij zonsopgang helpen. “De HEERE van de legermachten is met ons” (Ps. 46:12). De verwoestingen zijn voor de vijand. Net zoals een pasgeboren baby zijn levenskreet uitstoot na de laatste pijnen van de geboorte, zo roept “het volk van de God van Abraham” nu en nodigt de andere volken uit om met hem te zingen voor de koning van de hele aarde die Zich op Zijn troon gezet heeft (Ps. 47). De gelovigen beschouwen met verrukking de geliefde stad, de bewonderenswaardige stad, de tempel in hun midden, waar de ware getrouwe Levieten hun plaats innemen, en deze Korachieten sporen zichzelf aan om alles zorgvuldig te overdenken, het hart vol van de goedertierenheid van God, “in het midden van Uw tempel” (Ps. 48). Ten slotte kunnen ze, geleerd door diepe ervaringen, met plechtige ernst spreken over de regering van God, mensen waarschuwen, hen uitnodigen om na te denken, want wanneer Gods oordelen de aarde treffen, leren mensen wijsheid (Ps. 49).
In het derde boek worden de gezangen van de zonen van Korach tussen de psalmen van Asaf (Ps. 73-83) en de Psalmen Hemans en Ethans (Ps. 88-89) geplaatst, zodat met uitzondering van Psalm 86 het hele boek aan de zangers en poortwachters van het huis van God toegeschreven is.
Asaf vervolgt de wegen van God ten opzichte van Israël, doordat hij ze door genade vanuit het heiligdom beschouwt, waarvan hij soms spreekt (Ps. 73:17; 74:3,7; 76:3; 77:14; 78:69; 79:1; 83:13). Deze beschouwing wordt voortgezet in de ontroerende gezangen van Psalm 88 en 89: enerzijds het lijden onder de regeringswegen van God, anderzijds de genade van de Heer, die trouw is aan Zijn beloften, die vervuld worden in en door Hem die het Ja en het Amen, de Almachtige, de Uitverkorene, de ware David is.
De Psalmen van de Korachieten in deze serie brengen op voorhand de diepe gevoelens tot uitdrukking, niet alleen van het overblijfsel van Juda, maar van het hele toekomstige volk van Israël, dat van verre zal worden teruggevoerd om als een nieuwe natie te worden hersteld op de plaats, waar het kwaad zo lang zal hebben gezegevierd. We hebben in het tweede boek gezien hoe deze zonen van Korach de smart verkondigen van degenen die, verdreven uit Sion en de tempel, wenen om wat ze verloren hebben. Maar nu spreken ze van de vreugde om daarheen terug te keren; zij genieten van tevoren, en allen die de Heer van verre bijeenbrengt, kunnen zich met hen verenigen. De 84ste Psalm zegt hoe God de bron van kracht, zegen en gelukzaligheid is voor zoveel pelgrims die, hoe ver ze ook zijn en welke dalen van tranen zo ook nog moeten doorkruisen, maar op weg zijn naar het huis, naar de lieflijke woningen, naar “uw altaren, HEERE van de legermachten” (vs. 4)! Binnen in de tempel, waar God genade en heerlijkheid schenken zal, zullen de gezegende Korachieten nooit ophouden te prijzen, en ze zullen de wacht houden bij de voorhoven, waar één dag beter is dan duizend elders. Voor deze “wachters van de drempel” betekent “op de drempel staan” van het huis van God het meest voortreffelijke voorrecht, ook al lijkt zo’n plek misschien klein voor anderen. De gevangenen zullen worden hersteld, de vergeving zal volledig, het werk volbracht zijn. Na een tijd van smeking is de tijd van goedertierenheid en trouw – die elkaar hebben ontmoet – nu aangebroken, gerechtigheid en vrede kussen elkaar (Ps. 85). En Sion, de stad van God, wiens poorten de Heer liefheeft, zal gedijen en standvastig zijn op het fundament, dat door genade op de bergen van de heiligheid van God is gelegd (Ps. 87).
Ja, gezegende zonen van Korach! Zij behoren tot degenen die met David kunnen zeggen: “HEERE, ik heb lief het huis waar U woont en de tabernakel, de woonplaats van Uw eer” (Ps. 26:8).
Mochten wij ook zulken zijn, die het huis van God liefhebben op de wijze, waarop het vandaag aan het geloof voorgesteld wordt – “de gemeente van God …, die Hij Zich heeft verworven door het bloed van Zijn eigen [Zoon]” (Hand. 20:28).
SLOT.
André Gibert; © www.haltefest.ch
Jaargang: 1972 – Bladzijde: 203
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW