2 Kronieken 29
Inleiding
In het 2e boek van de Kronieken vinden we in wezen de beschrijving van de koningen van Juda en zien we ups en downs, waarbij ook het volk betrokken was. We kunnen dit boek op drie manieren op ons christenen toepassen:
- We vinden er bepaalde verwijzingen naar de kerkgeschiedenis in. Sommigen zagen in de opwekking onder Hizkia een voorbeeld voor de Reformatie en in de gebeurtenissen onder Josia een toespeling op de opwekking in de 19e eeuw;
- Wanneer toegepast op onze persoonlijke wandel, tonen de ups en downs van de koningen van Juda iets van de ups en downs in ons eigen leven;
- We kunnen dit boek ook toepassen op het plaatselijke samenkomen van een gemeente en zullen daarbij wat onderwijs vinden. Als we het op ons hart en geweten laten inwerken, kunnen we uit alles leren: van het goede, hoe we het moeten doen, en van het verkeerde, waarvan we ons moeten onthouden.
In hoofdstuk 29, waar we in dit verband naar willen kijken, vinden we het herstel van de ware aanbidding.
Hizkia (Jehizkia) en zijn toespraak
De persoon van Hizkia en het getuigenis van God over hem
In de Heilige Schrift gaan 11 hoofdstukken over Hizkia (2 Koningen 18-20; 2 Kon. 29-32; Jes. 36-39). Zulke uitgebreide berichten over een persoon zijn zeldzaam in de Bijbel (bij Abraham is het iets meer dan 13 hoofdstukken).
Bovendien wordt ons bepaalde gebeurtenissen uit het leven van Hizkia driemaal verteld (bijv. Sanheribs aanval op Jeruzalem, de ziekte van Hizkia en zijn herstel). Dat is buitengewoon.
- Er zijn belangrijke dingen in de Bijbel die maar éénmaal worden genoemd, en dat is in principe genoeg;
- andere worden tweemaal vermeld (bijv. Ps. 14; 53);
- minder vaak wordt ons dingen driemaal verteld, bijvoorbeeld het bekeringsverhaal van Saulus van Tarsus (Hand. 9; 22; 26) of hier iets uit het leven van Hizkia. Hoe belangrijk is het ook om zich met zijn geschiedenis bezig te houden;
- wanneer iets viermaal wordt gemeld, gaat het altijd over de Heer Jezus Christus.
Vers 1 en 2. Hizkia werd koning op 25-jarige leeftijd. Hij was een zoon van de goddeloze Achaz (2 Kron. 28:22,24,27).
Wat een genade dat de zoon van zo’n vader godvrezend was en “deed wat juist was in de ogen van de HEERE”! God kan goed uit kwaad laten voortkomen (Richt. 14:14) – zelfs vandaag. Dat troost ons in moeilijke dagen.
Verder wordt de moeder van Hizkia genoemd. Abia betekent: Mijn vader is de HEER. We kunnen aannemen, dat de vrouw van de goddeloze Achaz met God leefde. Te midden van het verval en neergang onder Achaz voelde ze zich in de gemeenschap met God geborgen. Dat had zeker invloed op haar zoon Hizkia. De invloed van de zusters op het samenkomen als gemeente is groter dan we denken.
In het tweede boek van de Kronieken zijn er slechts drie koningen van wie er staat dat ze gehandeld hebben “als hun vader David”: Josafat, Hizkia en Josia.
- Bij Josafat staan vroomheid en gerechtigheid voorop;
- bij Josia zien we eerbied en gehoorzaamheid aan God;
- de belangrijkste kenmerken van Hizkia zijn geloof en energie.
Het zal een grote troost voor ons zijn om dit in de laatste zware dagen meer in detail na te streven. We erkennen dat er altijd een weg is voor het geloof, zowel in het persoonlijke leven als ook in het gezin, en evenzo met het oog de plaatselijke bijeenkomsten als gemeente. Het geloof weet wel hoe sterk de invloed van de wereld op ons en onze kinderen vandaag is. Maar het zegt: er is een weg van vrees voor God en gehoorzaamheid aan Gods Woord. Uit dit geloof komt de energie die we bij Hizkia vinden.
Hizkia had twee steunpilaren die hem houvast gaven: het Woord van God, dat hij wilde gehoorzamen, en het leven van zijn voorvader David, deze man naar het hart van God, die ook de Heer gehoorzaamde. We vinden deze twee punten leerstellig in 2 Timotheüs 3. In vers 10 herinnert Paulus zijn medearbeider aan hem en zijn leven: “Maar jij hebt nauwkeurig nagevolgd [1] mijn leer, mijn wijze van doen …”. Timotheüs was bij de apostel geweest en had zijn gedrag gezien en zijn leer gehoord. Dat was hem nu tot een hulp. In vers 14 staat er, in verband met de Schriften, het geschreven Woord van God: “Maar jij, blijf in wat je geleerd hebt …”.
Het huis van God eerst
Vers 3. Zodra Hizkia koning was, hield hij zich eerst met het huis van God bezig. Hij begon waarschijnlijk op de eerste dag van de eerste maand (zie vs. 17). Hij hield zich niet eerst bezig met zijn eigen huis en interesses. Hier werd iets van dat waar, wat de Heer Jezus ooit zei: “Zoekt echter eerst het koninkrijk <van God> en Zijn [2] gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden” (Matth. 6:33). Laten we de juiste prioriteiten stellen!
Bij Hizkia was het huis van God de eerste prioriteit. Daarom opende hij eerst de deuren van het huis van de Heer. Zijn vader had ze namelijk gesloten (2 Kron. 28:24). Sindsdien kon er niemand meer in dit huis komen.
Nu was het Hizkia’s zorg om de deuren te openen om het huis van God opnieuw tot aantrekkingspunt voor godvrezende mensen te maken. Is de plaats waar wij ons vergaderen zo’n aantrekkingspunt voor mensen die de genade zoeken? Dat was de Heer Jezus toen Hij hier op aarde leefde. Laten we alleen al denken aan die vrouw, die door de genade aangetrokken, Hem opzocht in het huis van de Farizeeër Simon. Het was niet de geleerdheid van Simon, maar de genade van de Heer Jezus die haar aantrok (Luk. 7:36-50).
“Hij was het die … de deuren opende”. Dat betekent niet, dat het samenkomen voor de wereld aantrekkelijk is. Nee, het moet een plaats zijn of worden, die geestelijke mensen, die genade en waarheid zoeken, aantrekt.
Hij herstelde ze ook. Hij haakte de deur niet alleen los, maar repareerde deze ook, zodat deze weer geopend en gesloten kon worden. Hoe belangrijk is de juiste werking van de deuren! Voor ons gaat het om de deur naar de plaats van samenkomen, om de deur naar de praktische verwerkelijking van de priesterdienst. De deuren moesten worden gerepareerd, zodat ze in overeenstemming met God weer gebruikt konden worden.
Koning, priester en Leviet
Vers 4. De koning liet de priesters en de Levieten komen. – In dit hoofdstuk stelt hij de broeders voor, die bijzondere verantwoordelijkheid dragen in een plaatselijke gemeente (koning = autoriteit). Ze vormen een morele autoriteit, vergelijkbaar met de “engel van de gemeente” in Openbaring 2 en 3.
In sommige opzichten hebben lokale gemeenten geestelijke leiding nodig. Helaas ontbreekt soms dit morele gezag door broeders. Dat is een probleem van onze dagen. Sinds het vertrek van de apostelen is er geen persoonlijk, ambtelijk gezag meer in de gemeente. Een moreel gezag is er vandaag nog steeds, ook al wordt het aangevallen. Maar laten we niet vergeten: moreel gezag kan worden aangevallen; toch blijft het bestaan als het echt gezag is. De koning is hiervan een beeld.
De priesters zijn een beeld van alle gelovigen die gemeenschap met God hebben, dat wil zeggen die met Hem omgaan. We worden allemaal aangesproken: broeders en zusters. Zijn wij zulken, die gewoonlijk in de tegenwoordigheid van God verkeren?
De Levieten spreken van de gaven. Over het algemeen heeft elke broeder en zuster een gave, een taak in de plaatselijke gemeente (1 Kor. 12).
Hij “verzamelde hen op het Oostplein”. De zon komt op in het oosten. Wanneer de Heer Jezus terugkomt in heerlijkheid, zal Hij als de Zon van de gerechtigheid opkomen. Dit komen met ons voor deze wereld heeft met verantwoording te maken. We zijn allemaal verantwoordelijk voor wat we voor de Heer doen. Voor ons gelovigen geldt het beginsel net zoals voor alle mensen: “Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gal. 6:7).
De toespraak van de koning
Vers 5. “Luister naar mij!” Met deze eerste woorden probeerde hij het oor van hun harten te openen. De profeet Jeremia moest ooit klagen over het onbesneden oor van het volk: zij wilden niet horen (Jer. 6:10). Wij leven in een tijd waarin veel gepraat wordt, maar kunnen we nog horen? “Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt!” (Openb. 2 en 3). – Het volmaakte voorbeeld is de Heer Jezus. Toen Hij hier leefde, verwerkelijkte Hij Jesaja 50 vers 4: “Hij wekt Mij elke morgen, Hij wekt Mij het oor, zodat Ik hoor als zij die onderwijs ontvangen”. Hij bracht vaak de hele nacht door in gebed. Toen had Hij Zijn oor voor de stem van God geopend. Zijn de oren van onze harten open?
“Heilig nu uzelf!” Dat is persoonlijke afzondering voor God. Zijn wij echt voor God ‘gereserveerd’? We vinden een illustratie voor heiliging in vers 33, waar staat: “Verder bestonden de geheiligde gaven uit zeshonderd runderen en drieduizend stuks kleinvee”. Sommigen dieren brachten ze als brandoffer (vs. 32), anderen hebben ze geheiligd, dat wil zeggen apart gezet. Dat is de betekenis van heiliging: voor God apart zetten, voor Hem reserveren.
De koning zei verder: “… en heilig het huis van de HEERE, de God van uw vaderen, en breng de onreinheid buiten het heiligdom”. De volgorde is belangrijk: eerst het oor openen, dan zichzelf persoonlijk heiligen en ten slotte het huis van de Heer heiligen.
We vinden dit leerstellig in de 1e brief aan de Korinthiërs. In hoofdstuk 6 hebben we persoonlijke heiliging, in hoofdstuk 3 hebben we gemeenschappelijke heiliging van het huis van God. Beide staan in verbinding met de inwoning van de Heilige Geest (1 Kor. 6:19; 3:16). Zou er een hogere motivatie kunnen zijn om jezelf voor God te heiligen?
Tenslotte komt het onttrekken aan alle ongerechtigheid. Het buiten brengen van onreinheid komt overeen met het onderwijs van 2 Timotheüs 2 vers 19-21: het onttrekken aan ongerechtigheid en jezelf reinigen van de vaten van oneer.
Vers 6. Nu volgt er een niets ontziende belijdenis. Daarmee bewees Hizkia een echte afstammeling van David te zijn, omdat deze bereid was om het bij hem ontdekte kwaad niets ontziend te belijden, zonder de zonde af te zwakken of anderen een deel van de schuld te geven. Wij gedragen ons vaak als Adam, die na de zondeval eerst zijn vrouw en vervolgens God de schuld gaf en zei: “De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten” (Gen. 3:12). – Een echte belijdenis bestaat pas dan, wanneer men alleen zichzelf en de eigen fouten ziet en niemand anders de schuld geeft, hoewel het natuurlijk kan zijn, dat ook anderen hun schuld hebben.
Hizkia bekende de ontrouw en het kwaad van hun vaderen.
- Men is ontrouw als iemand niet doet wat God heeft voorgeschreven, het goede nalaat;
- boosheid betekent bewust zondigen.
Hij beleed verder, dat ze God verlaten hadden, hun ogen van de tabernakel van de Heer afgewend en Hem de rug toegekeerd hadden. Wij handelen op dezelfde manier, wanneer in ons leven de belofte van de Heer Jezus om in het midden van de twee of drie te zijn, die in Zijn Naam vergaderd zijn, vervaagt en wij ons afkeren van de beginselen van het samenkomen volgens het Woord.
Vers 7. In zijn belijdenis somt Hizkia de gesloten deuren, de gedoofde lampen, het ontbrekende reukwerk en de ontbrekende brandoffers op.
De gedoofde lampen spreken over de onderdrukte werkzaamheid van de Heilige Geest in de samenkomsten (1 Thess. 5:19). Dit kan gebeuren als de dienst door mensen wordt georganiseerd en bijvoorbeeld door één man geleid wordt. De Geest wordt echter ook uitgeblust, wanneer wij in vormen vestarren en niet langer echt op Zijn leiding acht geven.
Maar opdat de belangrijke dienst van profetie nog steeds in onze tijd kan bestaan, moet de Geest kunnen werken en leiden. Weten wij wat Gods Woord bedoelt met de profetische dienst? Het wordt echt uitgeoefend, wanneer in de verkondiging van het Woord dát voorgelezen en gezegd wordt, wat overeenkomt met de toestand en de innerlijke behoeften van de luisteraar of het onthult de toestand van hun harten, zonder dat de verkondiger er enige weet van heeft. Laten we meer en meer bidden, dat in ons midden met de verkondigingen van het Woord in de feitelijk bestaande behoeften van jong en oud wordt voorzien! Laten we zelf geen hindernis zijn voor het werken en de leiding van de Heilige Geest!
Het ontbrekende reukwerk is gerelateerd aan gebed. Wordt in de bidstond nog werkelijk gebeden? Stijgen er concrete gebeden tot God op?
Geen brandoffer. Bij het samenkomen om brood te breken, mogen offers van lof en dank opstijgen naar God. Hij wacht op onze aanbidding als het antwoord van ons hart op Zijn liefde, op de toewijding van Zijn Zoon en de wonderbare verlossing die Hij ons in Hem geschonken heeft. Als we samen zijn om brood te breken, stijgt dan de aanbidding van mijn en uw hart tot God op? Is het ook waar voor u en mij, wat de bruid in het Hooglied zegt: “Zolang de koning aan Zijn ronde tafel zit, verspreid mijn nardus zijn geur”? (Hoogl. 1:12).
Verzen 8 en 9. Hier zien we het oordeel dat begint bij het huis van God (1 Petr. 4:17). In Zijn gerechtelijk handelen had God hen tot een schrikbeeld, wat ook krenking betekent, tot verwoesting of droefheid en tot verachting en hoon overgegeven.
De vaderen vielen door het zwaard. Op ons toegepast betekent dit de geestelijke dood. Gelovigen kunnen praktisch gezien in een toestand van slaap verkeren, die aan de dood gelijk is (Ef. 5:14).
De gevangenschap spreekt van verwereldlijking. Wereldse christenen bevinden zich in gevangenschap. Ze zijn niet meer vrij, maar onder het bewind van de overste van deze wereld (verg. Joh. 16:11). Sommigen van hen denken, dat ze nu vrij zijn. Maar ze zijn gevangen. Wat een vreselijk oordeel als een plaatselijke gemeente verwereldlijkt. Het gaat daarbij niet om enkele dingen in deze wereld, maar om hun gehele invloed. Wereldse principes kunnen ook doordringen tot de besprekingen van broeders!
Vers 10. Het verbond dat Hizkia met de Heer wilde sluiten, laat zien, dat hij weer een geordende verhouding met God wilde hebben. “Want God is niet [een God] van verwarring, maar van vrede …” (1 Kor. 14:33).
Vers 11. “Mijn zonen, wees nu niet nalatig”. Het tegenovergestelde van nalatigheid is ijver. IJver voor God moet bij hen worden gevonden zoals bijvoorbeeld bij Abraham. Deze man kon rustig onder de eiken zitten. Maar toen de Heer hem bezocht, rende de oude man (Gen. 18). Toen spoorde hij zijn mensen aan om zich te haasten. Hijzelf haastte zich. Iedereen werd ijverig in het huis van Abraham, toen het om de Heer ging. Dat gaat ook ons aan. Neem het niet te luchtig op met het samenkomen als gemeente, maar wees ijverig voor de Heer.
“De HEER heeft u uitgekozen om voor Zijn aangezicht te staan”. Hoe belangrijk is het om op geestelijke wijze voor de Heer te staan zoals Elia (1 Kon. 17:1). Dat is het startpunt voor elk handelen. Alles moet vanuit Zijn tegenwoordigheid geschieden.
Jeremia 15 vers 19 maakt duidelijk, dat het staan voor de Heer de voorwaarde is voor een goed onderscheidingsvermogen. Ontbreekt ons dat niet soms, zodat we moeite hebben onderscheid te maken tussen het goede en het kwade? (Hebr. 5:14). Gebrek aan onderscheidingsvermogen is een teken van achteruitgang. Hoe kunnen we ervoor bewaard worden om het kwade goed en het goede kwaad te noemen? Door voor de Heer in Zijn tegenwoordigheid te staan en ons van Zijn heiligheid bewust worden. Dan zullen we in staat zijn om juist te onderscheiden en ook de kracht hebben om het kwade weg te doen en het goede vast te houden.
“Om voor Hem dienaars te zijn, mannen die reukoffers brengen”. Hier hebben we de dienst en de aanbidding voor ons. Dienen was meer de taak van de Levieten, reukoffers brengen was die van de priesters.
Het reukwerk is een beeld van de gebeden en aanbidding die tot God opstijgt. Geestelijk gezien stijgt dan rook (reukwerk) op voor God, wanneer we bidden in de naam van de Heer Jezus. Wanneer we bidden of aanbidden in Zijn naam, worden onze woorden om zo te zeggen omhuld door de aangenaamheid van Christus en komen zo voor God. Zijn we ons ervan bewust, dat we alleen door de kostbare Persoon van Christus en wat Hij is, om iets kunnen vragen?
Bij het dienen gaat het om de vraag wie we dienen: onszelf of de Heer? Er zijn alleen deze twee mogelijkheden: of we zijn egoïstisch en ons denken draait alleen om ons, of we zien naar de Heer en richten onze gedachten volledig op Hem. We vinden deze tegenstelling ook in Filippi 2 vers 21: “… want allen zoeken hun eigen [belang], niet dat van Jezus Christus”. Moge het werkelijk onze wens zijn om Hem te dienen en Zijn dienaren en aanbidders te zijn.
Wordt vervolgd.
Max Billeter; © www.haltefest.ch
Jaargang: 2003 – bladzijde: 267.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW