De opkomst van de Jezuïeten en Ignatius van Loyola
De oude reus, het Rooms-Katholicisme, ontwaakt. Haar macht en invloed in de wereld van vandaag is nog altijd zeer groot. De belangstelling voor de paus is ongekend, zelfs onder jongeren. Ook in de kerkgeschiedenis was er een persoon die veel belangstelling had voor de paus, namelijk Ignatius de Loyola. Daar had hij nogal veel voor over. Hij was de grondlegger van de orde van de Jezuïeten. Een orde die veel bloed in haar historische handen heeft …
Ten tijde van de regering van Karel V – als een gevolg van de Hervorming – ontstond de orde van de Jezuïeten. Dit is geweest ongeveer aan het einde van de 15e eeuw.
Wij kunnen gemakkelijk begrijpen, dat de vijanden van de Hervorming ten einde raad waren. Wat moest er gedaan worden? Hetgeen gedurende dertig jaar beschouwd werd als het zekere middel om de Hervorming te vernietigen, had het niet alleen gefaald, maar was niet langer een machtige tegenstander, terwijl de Hervorming zich snel uitbreidde en haar aanhangers vermenigvuldigden. De paus had in de worsteling veel verloren aan waardigheid, invloed en geldelijke inkomsten; en op de keizerlijke macht kon geen beroep meer gedaan worden. De zwarte, witte en grauwe monniken waren verstrooid en hun kloosters verwoest. Wat er thans te doen viel, was een ernstige vraag voor het boze hart van Izébel en hen, met wie zij raadpleegde. Het wapengeweld was te kort geschoten; voortaan – zo fluisterde de boze geest – moest de overreding te baat genomen worden. Er diende een leger op de been gebracht, waarvan het uniform bestond uit het priestergewaad. Haar gelofte moest de armoede, de kuisheid, de zorg voor de belangen van de Christenen en de bekering van de ongelovigen omvatten. Bovendien moest de aard van deze zending overredend en vredelievend zijn. Onder dit vertoon behoorde onmiddellijk een ondermijning van het werk van de Hervorming aangevangen te worden. Dit aannemelijke voorstel vond eenstemmige toejuiching. Nooit was een inblazing klaarblijkelijker uit de afgrond, uit de diepten van de satan voortgekomen, nooit ook op satanischer wijze tot uitvoering gebracht dan die, welke de geschiedenis van de Jezuïeten ons laat zien. De bronnen van het menselijk gevoel, medelijden en barmhartigheid schijnen bij een ieder, die lid werd van deze sociëteit, te zijn opgedroogd, en plaats te hebben gemaakt voor de niet te evenaren geestdrijverij en wreedaardigheid, waartoe ooit de geesten uit de hel een menselijk wezen hebben kunnen aandrijven.
Ignatius van Loyola
De sociëteit van de Jezuïeten, een godsdienstige orde van de Rooms-Katholieke Kerk, werd gesticht door Ignatius van Loyola, de zoon van een Spaanse edelman, in het jaar 1491 geboren te Guipuzcoa, in de provincie Biscaye. Zijn eigenlijke naam was Iñigo López de Loyola. In zijn jeugd vervulde hij de betrekking van page1 aan het hof van Ferdinand en Isabella2. Maar hij kreeg een afkeer van de hofvermaken, en verlangde er naar om deel te nemen aan de oorlogen van zijn land. In 1521 vinden wij hem bezig als officier Pamplona tegen de Fransen te verdedigen. Hierbij werd de onverschrokken jongeling aan beide benen zwaargewond. Er kwam koorts bij, en de toekomstige hersteller van het pausdom kwam aan de rand van het graf.
Van nature vurig, romantisch en vol visioenen, verslond hij gedurende zijn lange ziekte met gretigheid de verdichte verhalen, die betrekking hadden op de strijd van de Spaanse ridderschap tegen de Moren. Toen hij deze uitgelezen had, ving hij aan met een reeks van nog wonderbaardere verhalen, namelijk de legenden van de heiligen. Met een ziekelijke overspanning bestudeerde hij deze boeken vol mystieke vroomheid, totdat hij het besluit nam in zijn eigen leven de wondere deugden, aan een Benedictus, een Dominicus en een Franciscus toegekend, na te streven. Daarom trok hij zich na zijn herstel in het Benedictijner klooster te Montserrat bij Barcelona terug. Daar bracht hij de nacht door bij de vermaarde relikwiënkast van de maagd Maria. Hij hing lans en schild voor een afbeelding van de maagd, deed de gelofte van altijddurende gehoorzaamheid aan God en Zijn kerk, een werelds ridderschap verwisselend met een geestelijk.
Ten einde zijn vrijwillige toewijding aan Maria plechtig te vieren, trok hij naar de naburige stad Manresa. Heiligheid bestaat, naar de mening van zulke mensen, niet in de zedelijke gelijkheid van de ziel aan Jezus, maar in de kastijding van het lichaam. Onmiddellijk op zijn blote lijf droeg hij afwisselend een ijzeren keten, een harenkleed en een gordel van stekelige doornen. Driemaal per dag paste hij zonder barmhartigheid de gesel op zijn blote rug toe. Dit kon natuurlijk niet de daden van het lichaam straffen, maar het arme, onschuldige lichaam zelf. Zo groot is de verblindende macht van de satan, en zulke duistere bedoelingen bezielen hem! Na blootsvoets gereisd te hebben naar Rome, Jeruzalem en andere plaatsen, gewijd door de geschiedenis van de Heiland, kwam hij toevallig in Parijs. Hier ontmoette hij Franciscus Xaverius, die daarna de grote apostel van Indië werd. Andere verwante geesten voegden zich bij hen, een kleine kring van zeer ijverige makkers, in het geheel acht of negen, verenigden zich om Loyola, waaruit later de sociëteit (of Gemeenschap) van Jezus ontstond. Deze “Societas Jesu” wordt wel afgekort als SJ.
Na zijn pelgrimstochten begon hij aan zijn priesterstudie; eerst te Barcelona (1524-1526), daarna te Alcalá en Salamanca (1526-1528), en vervolgens te Parijs (1528-1535). Hij voltooide zijn studie te Venetië en ontving in 1537 de priesterwijding. Aan het eind van 1537 vestigde hij zich blijvend in Rome. Hier bevindt zich nog steeds het oudste en grootste kerkelijke onderwijsinstituut – de Pauselijke Gregoriaanse Universiteit – in 1551 gesticht door Ignatius.
Aanvang van de orde van de Jezuïeten
Op 15 augustus 1534, de feestdag van Maria-hemelvaart, legden de metgezellen van Loyola allen na het ontvangen van het avondmaal, de gebruikelijke geloften af van armoede en kuisheid. Dit gebeurde in in een van de onderaardse kapellen van Montmartre bij Parijs. Zij zwoeren een plechtige eed zich te zullen wijden aan de bekering van de Saracenen te Jeruzalem, en aan de behartiging van de belangen van de Christenen, zichzelf en al hun werk onvoorwaardelijk neerleggend aan de voeten van de paus. Het aldus geworven leger was gering, én het was groot. Het was gering, wanneer men het telde; het was groot, wanneer men het woog. Ten einde de groei van deze jonge Hercules te bevorderen, had Loyola tevoren (1535-1537) zijn boek – “geestelijke oefeningen” (Exercitia spiritualia) – getiteld, in gereedheid gebracht. Dit is een verzameling van regels, om de mens te leren, hoe hij het werk van zijn bekering leiden zal. Het bestaat uit vier grote overdenkingen, en de boeteling heeft, in de eenzaamheid teruggetrokken, gedurende de tijd van het zevenmaal opkomen en ondergaan van de zon, zijn geest geheel en al op elk van deze vier overdenkingen na elkaar te bepalen. Het boek wil, even als de Koran van de Mohammedanen, voor een openbaring doorgaan. “Het boek van de oefeningen”, zegt een Jezuïet, “was werkelijk geschreven door de vinger van God, en aan Ignatius ter hand gesteld door de heilige moeder van God”.
Na enig uitstel verleende paus Paulus III, als goedkeuring op het plan van Loyola en de zijnen, in 1540 een bul, waarbij het recht geschonken werd tot het bestaan van de orde onder de naam van de sociëteit van Jezus”. In april 1541 werd Ignatius aangesteld als “de overste generaal”, die alleen aan de paus zich te onderwerpen had. De orde had thans een geregeld bestaan. Haar leden moesten zich, evenals de wereldlijke geestelijken, in het zwart kleden. En niet tot de kloosters beperkt zijnde, hadden zij gelegenheid zich onder alle klassen van mensen te mengen, spoedig plaats vindende aan de hoven, in de biechtstoelen, op de kansels, aan het hoofd van opvoedingsgestichten, enzovoorts, overal de liefde en de medewerking van de jeugd zich verzekerende. Scharen van geestdriftvolle bekeerlingen in alle landen en uit alle standen van de maatschappij stroomden onder de nieuwe banier te zamen.
Het eigenlijke doel van de Jezuïeten
Tot dusver betraden wij een terrein, waarop het werkelijke karakter van de Jezuïeten niet aan het licht komt. De geloften, die zij aflegden, zijn alleen geschikt om ons te misleiden; want bij het onderzoek van de geschiedenis zouden wij in elk land de van bloed druipende voetstappen van de verraderlijke en wrede aanhangers van Loyola kunnen aanwijzen. Zich over de gehele wereld verspreidende, zien wij hen in het verborgen de besluiten en persoonlijke wensen van het Vaticaan ten uitvoer brengen. Hun éne grote doel was de uitbreiding van de macht van de pausen. Het éne grote beginsel van de broederschap bestond in onmiddellijke, blinde, niet redenerende en algehele gehoorzaamheid aan hun generaal in Rome en door hem aan de paus.
De regeling van hun sociëteit is verreweg de meest omvattende, die er bestaat. De heerschappij van de Jezuïeten strekt zich uit over de hele wereld. In bijna elk gewest van de wereld hebben zij provinciale generaals, die in gedachtewisseling staan met de overste generaal te Rome, zodat deze door middel van de biechtstoel bijna alles weet, wat gedaan en gezegd wordt. En dat niet alleen in de Rooms-Katholieke kerk, maar in bijzondere families en in alle delen van de bewoonde aarde. Geen plaats is te afgelegen, geen moeilijkheden of gevaren zijn te groot, en geen middelen te schandelijk voor de Jezuïet, als slechts de geringste hoop bestaat om er de macht van het pausdom door uit te breiden.
Het buskruitverraad, gesmeed om met één slag de adel en de middenklasse van Engeland te doen omkomen, is het werk van Jezuïetische invloed. Een aantal plannen om de dood van voorname personen te bewerken, waarvan sommige, zoals bij prins Willem I en de Franse koning Hendrik IV, gelukten, en andere, zoals bij de Engelse koningin Elizabeth, werden verijdeld, waren door hen beraamd. De reusachtige Spaanse onoverwinnelijke vloot met haar leger van inquisiteurs en haar toestel van foltertuigen en de bloedige Sint-Bartholomeüsnacht, waarin duizenden hervormden om het leven werden gebracht, waren het werk van de Jezuïeten. Dan hebben we het nog niet over de vele oproeren, martelingen, vergiftigingen, sluipmoorden, op kleiners schaal door hen aangelegd. Zo groot en tevens zo verderfelijk werd hun macht, dat het dikwijls nodig geoordeeld werd door de regeringen om hen te verdrijven. In 1759 werden zij verbannen uit Portugal, in 1764 uit Frankrijk, in 1767 uit Spanje en Latijns-Amerika, in 1768 uit Napels. Zelfs werd hun orde in 1773 opgeheven door paus Ganganelli, Clemens XIV. Spoedig echter, nadat hij het bevel daartoe getekend had, stierf hij, als het slachtoffer van hun wraak, door vergif. Keizerin Catharina II van Rusland en koning Frederik II van Pruisen weigerden echter het opheffingsbesluit uit te voeren. Omdat de paus de opheffing daarvan had afhankelijk gemaakt, bleef de orde in die landen voortbestaan.
In 1814 werden zij over de hele wereld hersteld door Pius VII. In 1860 echter weer verdreven uit Sicilië. Maar wij behoeven nauwelijks te zeggen, dat zij weldra een middel vonden om terug te komen. Paus Pius IX bevestigde het herstel van de orde, zodat zij weer een invloedrijke plaats binnen Rome innamen. Zij hebben het bestuur over de meeste inrichtingen van onderwijs in handen, zowel daar als in verscheidene andere plaatsen, te veel om op te noemen. Sedert enige tijd heeft men hen opnieuw uit Duitsland en Frankrijk verdreven, en een groot deel van hen heeft zich in Nederland, België en Spanje gevestigd.3
Aldus werd de verzwakte macht van het pausdom voor een zeker deel vernieuwd. Ten gevolge van de Hervorming hadden vele van de meest bloeiende en machtigste rijken van Europa de gehoorzaamheid aan de paus opgezegd. Dit was een slag, die zijn gebied deed inkrimpen, zijn rechtspraak beperkte, en zijn inkomsten verminderde. Doch bovendien is het wel bekend, dat Karel V (4) er ernstig over dacht de pauselijke macht te breken, zo niet geheel omver te werpen. In deze gevaarlijke en dreigende stand van zaken voor het pausdom, schoot het leger van de Jezuïeten ter hulpe, om voorlopig een gehele inzinking te voorkomen.
1. Edelknaap, hofjonker
2. Ferdinand en Isabella: Dit zijn respectievelijk Ferdinand van Aragón en Isabella I, de Katholieke (1451-1504). Isabella I was koningin van Castilië (Spanje) van 1474 tot 1504. Zij hield zich voornamelijk bezig met kerkelijke (Rooms-Katholieke) aangelegenheden, vandaar de naam “de Katholieke”. Ook de ontdekkingsreiziger Columbus kon zich in haar steun verheugen en kon zo de grondslag leggen voor het Spaanse wereldrijk.
3. Zie voor een volledige blootlegging van de zedelijke voorschriften van de Jezuïeten de “Lettres provinciales” van Pascal en het bekende werk over de Sociëteit van Jezus door Dr. A. H. Raabe.
4. karel V (1500-1558): hier wordt de Duitse keizer bedoeld die als Karel I regeerde over Spanje en heer was over de Nederlanden. Hij was de oudste zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië (Aragón). Hij aanvaardde in 1515 het bewind over de Nederlanden. In 1555-1556 deed hij afstand van zijn regering, zowell in Nederland als in Spanje.
– Algemene Geschiedenis van de Christelijke Kerk – A. Miller
– Nieuwe Geïllustreerde Lekturama Encyclopedie
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW