1 Korinthe 6 vers 19: “Of weet u niet, dat uw lichaam [de] tempel is van [de] Heilige Geest die in u is, die u van God hebt …”.
De inwoning van de Heilige Geest
De gelovige is niet alleen uit de Geest geboren, maar de Geest woont ook in hem. In elke gelovige die het evangelie van redding geloofd heeft, woont de Heilige Geest. Het verlossingswerk van de Heer Jezus is volbracht. Hij kocht Zijn volk met Zijn eigen bloed. Maar de dag van heerlijkheid, wanneer het volledige resultaat van Zijn verlossing zal worden gezien en Zijn volk verheerlijkt zal zijn, is nog niet aangebroken; en op deze dag van verlossing verzegelt de Heilige Geest de gelovige. Zijn inwoning in de gelovige is het zegel van het volmaakte werk voor de gelovige, dat de Heer heeft volbracht.
De Heilige Geest verzegelt ons niet in ons ongeloof, in onze twijfels en angsten, noch in de onreinheid van onze onbekeerde toestand. Hij verzegelt ons, wanneer we door het bloed van Christus gereinigd zijn en het evangelie van onze redding geloofd hebben.
In navolging van ons geloof in God, die Zijn Zoon gaf om Zich over te geven vanwege onze overtredingen en te worden opgewekt tot onze rechtvaardiging, rechtvaardigt God ons; en wanneer we gerechtvaardigd zijn, hebben we vrede met God door onze Heer Jezus Christus (Rom. 4:25-5:1) – vrede met betrekking tot de gerechtigheid van God in het handelen met de zonde en met onze zonden – vrede met God, de grote Rechter, want Hijzelf, de Rechtvaardige, rechtvaardigt ons. Dan gaat de Heilige Geest in onze harten wonen en giet de liefde van God in onze harten (Rom. 5:5).
Doordat de Geest van God in de gelovige woont, verzegelt Hij die persoon, in wie Zijn eigen werk wordt gedaan. Verzegelen is de afsluiting van een zaak. Stel je voor, een man creëert een schenkingsakte, waarmee hij een bepaald vermogen overdraagt aan een begunstigde persoon. Het certificaat wordt verzegeld door de schenker. Hij drukt zijn zegel onder het voltooide document en vanaf dan kan hij het niet meer veranderen. Nadat de Heilige Geest de gelovige elke hoop op zelfverlossing heeft ontnomen, en zijn hart gereed gemaakt heeft om Christus als zijn Alles aan te nemen – waardoor hij, zoals we gezien hebben, vrede met God krijgt door onze Heer Jezus Christus – verzegelt Hij hem, doordat Hij in hem gaat wonen. Daarom lezen we dat “toen u geloofd hebt, verzegeld bent met de Heilige Geest van de belofte” (Ef. 1:13).
Het is een duidelijk werk van God, dat de ziel stap voor stap verder leidt – een grondig werk, waardoor twijfel, angst en zelfvertrouwen weggedaan worden en Christus tot vrede voor het hart wordt, en met het oog daarop gaat de Heilige Geest in ons wonen.
God laat ons voor Hem in de zekerheid van onze positie in Christus rusten. Hij grondt ons op het onbeweeglijke fundament. Dan verzegelt Hij degene, in wie Hij werkte. Eerst fundeert Hij de ziel in Christus en dan verzegelt Hij de gefundeerde gelovige. In vroegere tijden werd het bloed van het slachtoffer op de melaatse gedaan, die gereinigd moest worden, en pas na het bloed de zalfolie (zie Lev. 14:14,17; 28-29). En vandaag geldt: “Hij nu die ons met u bevestigt in Christus en ons heeft gezalfd, is God, die ons ook verzegeld en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft” (2 Kor. 1:21-22).
Zo gaat de Geest van God ook wonen in de gelovige – “Of weet u niet, dat uw lichaam [de] tempel is van [de] Heilige Geest die in u is?” (1 Kor. 6:19) – en zo vervullen zich ook de woorden van de Heer, die Hij met betrekking tot de Heilige Geest tegen Zijn discipelen zei: “… opdat Die met u zal zijn tot in eeuwigheid” (Joh. 14:16). En als dit eenmaal gebeurd is, verlaat de Heilige Geest deze woonplaats nooit meer.
Onze Heer zei van de Geest: “opdat Die met u zal zijn tot in eeuwigheid” (Joh. 14:16). Het is waar dat David gezegd heeft: “… neem Uw Heilige Geest niet van mij weg” (Ps. 51:13). Maar we hebben het er niet over dat de Geest in de gelovige getuigt, maar dat de Geest persoonlijk in hem woont. De Geest werd eerst persoonlijk door de Vader gezonden om in de gelovige te wonen, nadat de Here Jezus uit de dood was opgestaan. “… want [de] Geest was [er] nog niet, omdat Jezus nog niet was verheerlijkt” (Joh. 7:39). In de opstanding en hemelvaart van Christus ligt de basis waarom in deze dagen van genade de Heilige Geest in ons hart woont. Onze voorrechten zijn gebaseerd op het volbrachte werk van Christus en zijn het resultaat van de verheerlijking van onze Heer.
De Geest van God verlaat de gelovige niet meer, nadat Hij zijn lichaam tot Zijn tempel heeft willen maken. Maar wanneer de gelovige het vlees toestaat om te werken, wordt de Heilige Geest bedroefd. Hij is een Persoon in de gelovige, die dan een bedroefde Persoon is. Hij getuigt niet langer meer met onze geest, in plaats van gezegende communicatie ervaren we afwijzingen. Een vader verlaat het huis niet omdat zijn kind eigenwillig en ongehoorzaam is, maar zolang het kind er geen spijt van heeft, is het voor zijn bedroefde hart onmogelijk om zijn genegenheid aan het kind te tonen. Hij wordt de berisper van zijn kind. Zijn echte liefde voor zijn kind kan niet anders handelen, en in plaats van een glimlach ziet het kind verdriet in het gezicht van zijn vader. En zo gebeurt het maar al te vaak, dat, in plaats van te kunnen genieten van de getuigenissen van de Geest van God in hen, de kinderen van God vanwege hun slechte en ongehoorzame wegen zichzelf zien blootgesteld aan de berisping die de Geest tot hen richt. Daarom worden we vermaand: “Bedroeft de Heilige Geest van God niet, met Wie u verzegeld bent tot [de] dag van [de] verlossing” (Ef. 4:30).
Wordt D.V. vervolgd.
H. Forbes Witherby, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 25.09.2015.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW