Nehemia 13 vers 4-9:
4. Hiervóór had Eljasib, de priester die aangesteld was over de kamers van het huis van onze God, en die verwant was aan Tobia,
5. een grote kamer voor hem gemaakt; daar brachten zij vroeger steeds het graanoffer, de wierook, de voorwerpen, de tienden van het graan, van de nieuwe wijn en de olie – overeenkomstig het gebod voor de Levieten, de zangers en de poortwachters – en het hefoffer voor de priesters.
6. Toen dit alles plaatsvond was ik niet in Jeruzalem, want in het tweeëndertigste jaar van Arthahsasta, de koning van Babel, moest ik bij de koning terugkomen, maar na verloop van dagen kreeg ik weer verlof van de koning.
7. Toen ik in Jeruzalem aankwam, kreeg ik inzicht in het kwaad dat Eljasib ten behoeve van Tobia gedaan had, door een kamer voor hem te maken in de voorhoven van het huis van God.
8. Dit was volstrekt kwalijk in mijn ogen; daarom wierp ik al het huisraad van Tobia uit de kamer naar buiten.
9. Ik zei dat ze de kamers moesten reinigen, en ik liet de voorwerpen van het huis van God daar terugbrengen, met het graanoffer en de wierook.
Eljasib, de priester, heeft in de dagen van Nehemia de verantwoordelijkheid voor de kamers van het huis van God. Maar hij is een verrader. Hij stelt zijn verwante Tobia, de Ammonitische, een vijand van God, in de tempel een kamer ter beschikking. Opdat Tobia zijn meubels daar kan onderbrengen, schrikt Eljasib er niet voor terug om voorraden en voorwerpen, die bestemd waren voor de offerdienst, uit die kamer te verwijderen.
Toen Nehemia daarvan vernam, werd hij zeer bedroefd. Spontaan gooide hij het huisraad van Tobia uit de kamer en bracht de voorwerpen van de offerdienst terug naar de kamer, waarvoor deze ruimte voorheen bestemd was.
Ons lichaam is de tempel van de Heilige Geest. En zoals Eljasib verantwoordelijkheid droeg voor de kamers van de tempel, dragen wij verantwoording voor wat in ons innerlijk gebeurt. Tobia, de Ammoniet, stelt ons vlees voor, waarvan Paulus schrijft: “… omdat wat het vlees bedenkt, vijandschap is tegen God” (Rom. 8:7). Als wij voor kwade en onreine dingen de deuren openen, veroorloven we ons vlees zich in ons uit te strekken. Het vlees zal vroeg of laat al datgene, wat van overgave en toewijding en aanbidding voor God spreekt, uit onze harten verdringen. Daardoor bedroeven we de Heilige Geest, waarvan Nehemia op deze plaats een beeld is.
Echter, laten we toch de Geest de ruimte geven in ons te werken, doordat we de gemeenschap met de Heer Jezus zoeken, dan geeft Hij ons de kracht de werken van het lichaam te doden. Het “huisraad” van het vlees wordt weggeworpen. Trouw aan zijn missie, zal de Geest onze harten met de heerlijkheid van de Heer Jezus vervullen (verg. Joh. 16:13-15). Dan kunnen de vreugde van de behoudenis, de toewijding aan God en ware priesterdienst voor God weer in onze harten terugkeren.
Marco Leßmann, © www.bibelstudium.de
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW