17 jaar geleden

De Heer Jezus in het Mattheüs-evangelie – sr (8)

Les 8

“De Christus, de Zoon van de levende God” (Mattheüs 16:16)

 

Beste cursist,

U zult vanaf les 8 niet “hoofdzaken” vinden. Deze vindt u in de eerste 7 lessen die Mattheüs 1-16 behandelen. De eerste 15 hoofdstukken zijn eigenlijk twee cursussen in één; mede daarom doet u er ook langer over.
De tweede helft vanaf Mattheüs 16 is onderverdeeld in “junior” en “senior”. Junior zal D.V. later gepubliceerd worden. De titel van de cursus krijgt daarom dan ook de toevoeging van “sr” en “jr”.

Inleiding: In de vorige lessen hebben we de eerste helft van het Evangelie naar Mattheüs behandeld. Vanaf les 8 hopen we zo God wil, de tweede helft van dit evangelie te behandelen. In hoofdstuk 16 spreekt de Heere Jezus over Zijn gemeente. In hoofdstuk 17 zien we Hem op de berg en in het dal. Op de berg zien we Zijn waardigheid en heerlijkheid. In het dal zoekt Hij de mens op, in zijn en haar zorgen en verdriet. In hoofdstuk 18 spreekt Hij over orde en tucht in de gemeente. Hij spreekt hierover in wijsheid en liefde. Vóórdat Hij over orde en tucht spreekt, leert Hij over eenvoud en liefdevolle zorg. Nádat Hij over orde, en tucht spreekt, volgen lessen over vergeving. Zo heeft bij onze Hemelse Leraar alles, altijd zijn rechte plaats en juiste tijd: Geen gemeenteleven zonder orde en tucht. Geen orde en tucht zonder liefde en vergeving.

Israël heeft zijn Messias niet aangenomen. In hoofdstuk 11 zagen we de verwerping te Galiléa. In hoofdstuk 12 zagen we de verwerping te Judea. De Heere vraagt nu aan Zijn discipelen: “Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?” Vind u ook niet dat er verdriet in deze vraag doorklinkt? De Heere had zoveel zegen en liefde verspreid, Vond Hij nu ook enig antwoord in het hart van de mensen? De Heere wordt verblijd door het antwoord dat Simon Petrus geeft. Hij merkt op dat Zijn God en Vader het geloof heeft gewekt in het hart van Zijn discipel.

Vraag 1:

Wie is de Heere Jezus voor u?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Het is voor de Heere een vreugde om te horen wat Hij voor u betekent. Het mag voor u een blijdschap zijn om te horen wat u voor Hem betekent, namelijk: “Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde” (Jeremia 31:3).

In hoofdstuk 16 vers 13 vinden we onze Heere te Cesaréa Filippi. Deze naam maakt het heel duidelijk dat we op Romeinse bodem staan, heidense bodem. Na de verwerping door Israël gaat de hemelpoort open voor álle mensen. De Heere zal Zijn gemeente bouwen, zonder onderscheid, uit Joden én heidenen (Efeze 2:11-19).
De Heere zegt: “… Ik zal bouwen …”. Hij zegt niet: “… ben Ik aan het bouwen …”.

Vraag 2:

Op welke dag begon Hij mensen toe te voegen aan dat heerlijke bouwwerk? (Lees Handelingen 2:1-4 en 41)

……………………………………………………………………………………………………………………….

Als u nauwkeurig leest, zult u opmerken dat in Handelingen 2 mensen uit het Joodse volk tot bekering komen.

Vraag 3:

Welke gebeurtenis wordt in Handelingen 10 beschreven, en uit welk volk komen nu mensen tot bekering?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

In Handelingen 11:2 maken de Joden ernstig bezwaar tegen prediking aan de heidenen.

Vraag 4:

Wat leest u echter in Handelingen 11:18?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Zo heeft Simon Petrus achtereenvolgens in Handelingen 2 en 10, met de sleutels die de Heere hem gaf, het koninkrijk der hemelen mogen openen voor Joden en heidenen. Dit is de betekenis van Mattheüs 16:19. De Rooms Katholieke kerk heeft hier een heel verkeerde uitleg aan gegeven. De Heere geeft Simon de bijnaam: Petrus, dat betekent: een steen. Daarna zegt Hij: Op deze rots … (Grieks: Petra, niet Petrus). Gods gemeente is dan ook niet gebouwd op Petrus en diens zogenaamde troonopvolgers (de pausen), maar op de rots, dat is de kostbare waarheid dat De Heere Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God.

Vraag 5:

Wat lezen we in 1 Korinthe 10:4 over de rots?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Goed, dat was een les over de gemeente van God, een les voor ons geestelijk verstand, en voor ons geweten. Maar ligt er niet ook een heerlijke les voor ons hart in, een woord dat ons hart verwarmt: Toen de Heere Jezus verworpen werd, trok Hij zich niet terug in de hemel, maar zette Hij als het ware de deuren van de hemel nog wijder open: óók voor u en voor mij!

“Ik zie een poort wijd open staan
waardoor het licht komt stromen”

En om ons de hemel te openen gaf Hij Zijn kostbaar leven op Golgotha.

In Mattheüs 17 vers 1-13 vinden we de Heere Jezus op de “berg der verheerlijking”.

Vraag 6:

Kunt u twee of drie aanwijzingen of redenen noemen, waarom we deze berg zo noemen?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Vervolgens vinden we Hem in het dal 17:14-20), waar Hij zorgen en verdriet van de mensen ontmoet.

Vraag 7a:

Waaruit bestond het verdriet van de vader?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Vraag 7b:

Waaruit bestond het lijden van zijn zoon?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Vraag 7c:

Wat doet de vader (de zoon zelf kon niet eens iets doen!)?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Zo kan ook menigeen van ons lijden, bijvoorbeeld om zijn of haar kinderen. En ook al zoeken onze kinderen – of uw man of vrouw – het aangezicht van God niet, zo kunnen wij dat toch voor hen doen. En dit is het beste wat we ooit kunnen doen! Zoals de Heere toen hoorde, hoort Hij ook nu, ook al is de verhoring vaak boven Ons denken.

Geprezen zij Zijn naam, dat Hij de heerlijkheid verliet, om ons in het dal op te zoeken!

Lees: Mattheus 18. Dit hoofdstuk handelt, zoals in de inleiding al beschreven werd, over: (1) nederigheid en zoekende liefde (2) orde in Gods gemeente en (3) vergeving.

Vraag 8:

We lezen in vers 4 een karakteristiek van een kind, en in vers 6 lezen we iets heel belangrijks wat bij het kind gevonden wordt. Welke twee eigenschappen kunnen wij zo van de kinderen leren?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Vraag 9:

We noemen de geschiedenis in Mattheüs 18:12-14 wel de geschiedenis van het verloren schaap. Misschien is het wel beter om de geschiedenis te noemen naar de Herder. Wat treft ons heel bijzonder in het handelen van de Herder?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

Vraag 10:

De koning uit Mattheüs 18:23-35 vergeeft; de slaaf niet (vers 28). Wat wordt in het hart van de koning wél gevonden, en in het hart van de slaaf niet?

……………………………………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………………………………….

(Het antwoord, waar vraag 10 op doelt, komt letterlijk voor in het gedeelte! Het betekent: medelijden, maar dan niet medelijden van het hart alleen, maar medelijden dat een weg zoekt en vindt om de nood te ledigen).

Geve God dat wij deze deugd van Hem leren en dat wij het in de praktijk brengen.

Met een hartelijke groet en zo de Heer wil tot de volgende les.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW